|
Hier Het Westland op een kaart uit 1793
Het harde boerenleven op
de website Midden-Delfland
Uit: Haagsche Courant | Westland
Editie: Woensdag 2
maart 2004
Een boerenfamilie in Midden-Delfland rond het begin van de vorige eeuw,
foto Jacques Moerman
MIDDEN-DELFLAND | Theo Keijzer weet het niet zeker meer,
maar hij dacht dat zijn loon als boerenknecht in de jaren '20 zo'n 25
gulden per drie maanden bedroeg. Arie Berkhout was hierbij nog een
spekkoper met drie gulden per week. Om maar te zwijgen van Jan
Vreugdenhil die maar liefst 7,50 gulden per week opstreek. Dit was dan
wel in 1941. En inclusief kost en inwoning. Hiervoor moesten de boeren
knechten in Midden-Delfland van half vier in de ochtend tot negen uur 's
avonds werken. Keihard werken. En met een bord grutten of rijstepap in
de maag naar de sponde op zolder, om zes uur later weer uit de veren te
kruipen. De koeien moesten immers worden gemolken. Het zijn schitterende
verhalen van het boerenleven in Midden-Delfland tussen het begin van de
vorige eeuw en 1940. Opgetekend aan de hand van veertien interviews met
knechten door historica Trudy Werner-Berkhout en te lezen op de website
van de Stichting Midden-Delfiland is Mensenwerk. Gedeputeerde voor
Cultuur, Erik van Heijningen opent de site vrijdag officieel, maar wie
daar niet op wil wachten kan nu al een kijkje nemen www.mdmw.nl. Er zijn
verhalen over de aankoop van vee, de landbouw en het bankwezen, de
rundveerassen, stamboekvee, toeleveranciers en afnemers, machines en het
overheidsingrijpen in de landbouw. Het is niet alleen zeer interessant
alles te lezen (en historische foto's te bekijken); de site is ook van
historische en educatieve waarde.
Informatie
Projectleider en historicus Jacques Moerman is blij dat er nog zo veel
mensen in leven zijn die bereid waren over deze periode te vertellen.
“Normaal gesproken houd ik me vooral bezig met streekhistorie vanaf
1600. Dat is meer een kwestie van onderzoeken en archiveren. Nu konden
we alle historische informatie nog uit de monden van de mensen zelf
horen. Dat is uniek want het boerenleven van vroeger, dat beeld is
verdwenen. Je merkt dat het aantal ouderen dat het boerenleven tussen
de' periode 1920 en 1940 heeft meegemaakt snel wegvalt en nu hebben we
een prachtig document." Het was in eerste instantie de bedoeling van de
stichting om alleen een boek uit te geven. Moerman: “Er zijn
tegenwoordig echter veel modernere middelen om een breed publiek te
informeren. Zo zullen ook jongeren, die toch vaak achter de computer
zitten, eerder naar de website surfen dan een boek lezen. Het is ook een
onderwijskundig project geworden, waar we met leerlingen naar die
plekken kunnen gaan die ze op de website mogelijk al hebben gezien." Het
totale project Oral History Midden-Delfland omvat meer onderdelen. Zo
komen er in juni op diverse plaatsen in de gemeente zogeheten audiopalen
te staan. Toeristen hoeven slechts een nummer op hun mobieltje te bellen
en krijgen informatie over de plek waar ze op dat moment staan. Een boek
over de historie wordt later uitgegeven. Moerman: “Zo'n dertig jaar
geleden waren beleidsmakers nog van mening dat in het gebied bossen
moesten komen en plassen worden gegraven om te zorgen voor meer
recreatie. Gelukkig is dit nooit gebeurd. De boerenbedrijven die er nog
zijn, willen ook vertellen over hun werk en het moderne boerenleven.
Sommigen hebben er zelfs een aparte ruimte voor gereserveerd. Tegen een
vergoeding - ze maken er immens tijd voor vrij – ontvangen ze
gezelschappen en geven ze alle informatie". Ook over de verschillende
knechten, die nu wellicht assistenten heten.
Invloed van buitenplaatsen op de tuinbouw.
Uit:
Groot Westland / Westlands museum
Uitgave: Woensdag 13 November 2019
In Het Westland hebben in de periode 1600 - 1800 meer dan honderd
buitenplaatsen gestaan. Kleine paleizen waar de stedelijke elite in de
zomermaanden verbleef. In het Westlands Museum is op dit moment (2020)
een tentoonstelling over die periode te zien. In Groot-Westland besteden
we door middel van deze rubriek aandacht aan deze tijd. Vandaag gaan we
in op de invloed van buitenplaatsen op de tuinbouw.
In de 17e eeuw hadden diverse
Westlandse buitenplaatsen een sterk agrarisch karakter. Het buiten moest
geld opbrengen of in ieder geval zichzelf financieel kunnen bedruipen.
Van grote siertuinen was slechts op enkele grote buitenplaatsen sprake.
zoals paleis Honselersdijk, Patijnenburg. Zuidwindt en Alsemgeest.
Door de instelling dat het buiten zichzelf moest financieren zochten de
eigenaren naar mogelijkheden om de inkomsten te vergroten. Dit kon
vooral bereikt worden door de grond om te zetten in tuinbouwgrond
waarvan de opbrengst hoger was dan die van landbouwgrond. Als de
bezitters van buitenplaatsen hun grond als tuin of boomgaard konden
verpachten kregen ze daar een hogere prijs voor. De pachtende tuinders
verdienden daar zo goed aan dat steeds meer mensen grond wilden pachten
om een tuin te beginnen. De eigenaren van buitenplaatsen konden zo hun
inkomsten van het landgoed verhogen en veranderden daarom steeds vaker
hun land in tuinbouwgrond. Dit kon echter alleen op plaatsen waar een
goede vaarverbinding was met de markt in de stad. Zeker na de aanleg van
de Nieuwe Vaart van Honselersdijk naar Den Haag konden Westlandse
tuinbouwproducten nog dezelfde dag dat ze geoogst waren op de Haagse
markt verkocht worden. Dit had een positieve invloed op de ontwikkeling
van de tuinbouw in de streek.
Dat het Westland een belangrijk
tuinbouwgebied werd kwam pas in de 19e eeuw door een combinatie van
andere gunstige factoren, zoals locatie, klimaat. infrastructuur en
grondverbetering. Het verdwijnen van de buitenplaatsen omstreeks 1800
gaf de Westlandse tuinbouw ruimte om te groeien omdat de vrij gekomen
gronden zeer geschikt waren voor tuinbouw. De oprichting van de
Hollandse Maatschappij van Landbouw in 1847, waarbij het Westland een
eigen afdeling kreeg, had ook een positieve invloed op de groei en
ontwikkeling van de tuinbouw. Gevers Deynoot, eigenaar van de
buitenplaats Rusthoek in Loosduinen, was een van de oprichters. De
eerste vergadering van de afdeling Westland van de Hollandse
Maatschappij van Landbouw was op Rusthoek. Via deze afdeling probeerde
men bij de beroepsbevolking de kennis van de land- en tuinbouw te
vermeerderen. Vanaf het midden van de 19e eeuw werd de tuinbouw
steeds belangrijker in het Westland. Hierdoor kreeg de streek een ander
karakter. Het idyllische platteland maakte plaats voor fruit- en
groenteteelt op industriële schaal. Dit, in combinatie met
stadsuitbreiding van Den Haag, zorgde ervoor dat buitenplaatsen
verdwenen uit het gebied. Helaas zijn in het Westland alleen nog hier en
daar kleine restanten van buitenplaatsen te vinden, zoals een paar
hekken, een laantje of een sloot en een enkel gebouw.
Aardappelrooiers
Foto: Google
De glastuinbouw in het Westland
Door: Clemens Soszna
Uit: WestlandToen, editie 4 december 2018
Met dank aan het gemeente archief Westland
In de 19e eeuw werden in het
Westland de droge geestgronden (strandwallen) afgezand en werd het zand
op natte veen- en kleigronden gevaren waardoor er een goede ondergrond
voor tuinbouw ontstond. Ook omdat er steeds bagger en mest aan de grond
toegevoegd werd. Door de matigende invloed van het omringende water,
dicht bij de kust (meer zonlicht), de nabijheid van grote
bevolkingsconcentraties en innovaties als de kassenbouw, ontstond in het
Westland de grootste concentratie glastuinbouw ter wereld.
Het bouwen van kassen heeft in ons
land een traditie van meer dan driehonderd jaar. Na het ontstaan van
broeibakken en oranjerieën verschijnen de kassen. Een broeibak is een
laag, met glas overdekt tuinbed, en een oranjeríe is een hoog gebouw
waarin hele bomen in potten kunnen overwinteren. Rond 1880 ontstonden de
eerste druivenkassen die helemaal van glas waren en werden de kassen
voor het eerst verwarmd. Voor die tijd werd voor de teelt van groenten
en planten gebruikgemaakt van platglas (eenruiters en Lentse ramen) op
platte broeibakken. De eerste warenhuizen (aaneengeschakelde kassen)
werden omstreeks 1940 gebouwd door de eenruiters omhoog te brengen.
Platglas tuinbouw Foto's:
Cultuur historie Midden Delfland
Kassenbouwers
Tot ver in de negentiende eeuw waren het uitsluitend aannemers en
timmerlieden die houten kassen naar wens van de opdrachtgever bouwden.
Later ontstonden er gespecialiseerde aannemers, die grootschalig houten
kassen konden plaatsen. Grimbergen mag zich de eerste kassenbouwer van
het Westland noemen: In 1900 bouwt hij de eerste serres voor de
opkomende druiventeelt in de regio. Die serres ontwikkelen zich rond
1925 langzaam maar zeker tot kassen, met meerdere aangesloten kappen.
ijzeren kassen werden vanaf het tweede kwart van de negentiende eeuw
uitsluitend door lokale smederijen en technische bedrijven vervaardigd.
In de glastuinbouwgebieden ontwikkelden deze smederijen zich tot
kassenbouwers die grootschalige complexen konden realiseren. Toen de
betonindustrie opkwam, verschenen rond 1910 de eerste geprefabriceerde
betonnen kassen. Enkele decennia na de Tweede Wereldoorlog kwam de
productie van dit soort kassen tot een einde vanwege nadelen als het
hoge percentage glasbreuk en de vervoerskosten.
Tuinders ontdekten dat ze door
teelt in verwarmde kassen met zo veel mogelijk glas meer opbrengst
hadden van hun planten. Planten groeien namelijk sneller als ze meer
licht krijgen en een constante warme omgeving hebben. Hierdoor konden
ook andere producten gekweekt worden. Producten die anders alleen in
warme landen groeien. In het Westland begonnen de eerste glastuinbouwers
met het kweken van komkommers onder platglas en druiven onder staand
glas (serres). De dorpssmid werkte nauw samen met de timmerlieden, er
lag een prachtig ontwerp klaar voor het bouwen van de eerste kassen
nabij de Gantel. Oude muurkassen met zijn typische schietramen moesten
plaatsmaken voor nieuwe fraaie druivenkassen. Toen men in het begin van
de achttiende eeuw ontdekte dat er in plantenkassen ook heel goed fruit
kon worden geteeld, kwam er meer vraag naar. Liefhebbers die het zich
konden veroorloven schaften een ananas-, perziken- of druivenkas aan.
Ook lieten zij groente- en speciale bloemenkassen bouwen. Tot en met het
eerste kwart van de negentiende eeuw werden er uitsluitend houten
muurkassen gebouwd.
Muurktas
De naam muurkas houdt verband met de eenvoudige en goedkope bouw van de
kas tegen een muur. Ze worden ook wel eenzijdige kassen genoemd en
werden soms kunstmatig verwarmd. Later ontstonden de tweezijdige of
vrijstaande kassen, eerst in hout en kort daarna ook in ijzer. In
Vrijstaande kassen kan aanzienlijk meer licht dringen. Mede door de
technische ontwikkelingen van glas en ijzer en door verbetering van het
verwarmingssysteem was het mogelijk steeds grotere kassen te bouwen. De
vele soorten kassen die voorkomen, zijn allemaal varianten van de twee
hoofdtypes muurkas en vrijstaande kas. In uitvoering komen zowel sobere
als ook rijk versierde, en zowel duurzame als minder duurzame kassen
voor. Indien een kas uit twee of meer verschillende types is
samengesteld spreekt men over een samengestelde kas. Twee dezelfde aan
elkaar gebouwde kassen worden blokkassen genoemd. Bij een groot aantal
aaneen gebouwde kassen spreekt men over een kassencomplex, zoals die in
de glastuinbouwgebieden voorkomen. Kassen worden echter meestal niet
naar type aangeduid maar naar gebruik. Zo zijn druiven-, groente-,
bloemen-, rozen-, varen-, orchideeën-, zaai-, en stekkas bekende
aanduidingen.
In 1896 ging in Naaldwijk de
eerste tuinbouw winterschool van start en werd ook de eerste
tuinbouwconsulent aangesteld. Bovendien konden de kwekers al sinds het
begin van de eeuw een beroep doen op de Plantenziekten-kundige Dienst,
het Rijks-proefstation voor Zaadcontrole en op honderden proeftuinen
overal in het land. Inmiddels was ook het tijdperk van de glascultuur
aangebroken. Het oppervlak aan glastuinbouw nam tussen 1895 en 1912 toe
van 31 tot 585 ha - overigens nog altijd maar een fractie van het gehele
tuinbouwareaal. Het grootste gedeelte ervan bestond aanvankelijk nog uit
platglas: allerlei soorten bakken met liggende broeiramen die
geleidelijk in de plaats waren gekomen van de zgn. lessenaars (schuin
tegen de muur geplaatste ramen). Weliswaar was in 1903 te Loosduinen de
eerste 'staande kas in gebruik genomen, maar dit type, het “warenhuis`,
leverde pas echt profijt op als het werd verwarmd. En kasverwarming werd
in deze periode nog niet op grote schaal toegepast. Zelfs het Westland,
dat in de modernisering vooropliep, was aan het begin van deze eeuw bij
lange na nog niet de 'glazen stad' die het later zou worden. In alle tuinbouwgebieden
bleef overigens de teelt van vollegrond producten als sla, bloemkool,
andijvie, spinazie en radijs van groot belang.
Clemens Soszna, Nostalgisch
Westland
(Met dank aan het gemeentearchief
Westland)
Vincent van Gogh’s liefde voor Het Westland
Het is bekend dat Vincent van Gogh liefde koesterde voor de
streek rond en achter Loosduinen. In zijn laatste periode refereert hij
er meermalen aan in brieven aan zijn broer Theo. Hij verbleef twee maal
in Den Haag, te weten van juli 1869 tot mei 1873 en van november 1881
tot september 1883. En ook nog bij gelegenheden er tussendoor.
Door: Maarten van der Schaft
Uit: Westland toen dinsdag 28 maart 2017
VAN GOGH IN DEN HAAG
Vooral die laatste periode 1881-1883 was vormend voor hem nadat eerder
zowel, de kunsthandel als de opleiding tot predikant en een periode de
als evangelist, hem niet zijn bestemming deden Vinden. In zijn Haagse
periode 'leert hij tekenen en won hij langzaamaan vertrouwen in zijn
kunstenaarschap. Hij had er vanuit zijn atelier aan de Schenkweg,
ongeveer achter het huidige Centraal Station van Den Haag en als lid van
Pulchri Studio contact met andere schilders die zich net als hij richten
op de natuur. Van deze Haagsche School schilders moet hij ook hebben
gehoord van dat ongerepte Westland. Met name van Théophile de Bock
(1851- 1904) in wiens huis Van Gogh (1853-1890) zijn schildersmaterialen
stalde als hij op Scheveningen ging schilderen. De Bock heet diverse
schilderijen van het Westland gemaakt zoals een wintergezicht alsmede
“Voorjaar in het Westland” en diens in 1882 in Amsterdam tentoon
gestelde 'De Hoek van Holland Met De Bock wandelde hij naar de
aardappellanden achter het duin; met Van der Weele kwam hij in het
Dekkersduin bij de zandafgravingen. Van Goghs ‘aardappelvelden in het
duin' werd zelfs gemaakt in het atelier van De Bock. De omgeving ervan
lijkt op de Bocks schilderij: 'In het Westland’. Ook met Jozefs Israëls
was er contact. Er bestaat een aquarel “winter” met daarop platglas, dat
Van Gogh in ca. 1877 van Israëls kopieerde. Vooral Scheveningen had zijn
belangstelling met tal van tekeningen als de scharrendrogerij in de
duinen en de zee.
DE TOREN VAN DE MONSTERSE KERK
Van Gogh sprak zich in zijn brieven uit over het Westland waarin
Loosduinen toen ,nog een belangrijke plaats innam. Wellicht is zijn
kennis van het bestaan van de streek reeds eerder ontstaan toen hij de
Nieuwe Waterweg ('de Maas') op 15 april 1876 uitvoer naar Engeland. Dat
was op stille Zaterdag rond Pasen, met een gevoelig gemoed, nadat hij
dezelfde morgen het Heilig Avondmaal had gevierd in zijn vaders kerk te
Zundert.
Aan zijn ouders schreef hij: “het weer was helder en vooral op de Maas
was het mooi en ook het gezicht op de duinen die wit in de zon blonken
vanuit 'zee gezien. Het laatste wat men van Holland zag was een grijs
torentje. Tot zonsondergang bleef ik op dek.”
De vraag is welk torentje Vincent achter de kim zag verdwijnen. Gezien
de noordwestelijke koers van het schip richting Engeland past de grote
Dom van Den Briel minder in het beeld. Veel eerder moet men denken aan
de torens van het Westland, meest waarschijnlijk gezien de zichtbaarheid
de toren van de eeuwenoude kerk van Monster. In een van zijn brieven
schreef hij aan zijn broer Theo: “Eén van de dingen waarom ik er weleens
over heb gedacht om te verhuizen zou ook op een, andere wijze te
verhelpen zin. Gisteren en eergisteren heb ik eens in de buurt van
Loosduinen rond gelopen - ben onder meer van het dorp naar de zee gegaan
- en heb er talrijke korenvelden gevonden, wel niet zo mooi a s de
Brabantsche, maar toch moet men daar maaiers, zaaiers en aren-oprapers
hebben, een van die dingen die ik dit 'aar gemist heb en waarom ik bij
tijden behoefte heb aan iets anders. Ik weet niet of gij dien kant kent;
ik voor mij was daar in vroeger jaren niet geweest. Nu dan daar tussen
het dorp” en de zee staan struiken van een bronsachtig groen, verwaaid
van den zeewind en zóó echt dat men meer dan eens denkt: of dit is nu de
Boisson van Ruysdael. Men kan daar met de stoomtram heen en dus is het
te bereiken, ook als men 'bagage heeft of natte studies moet naar huis
brengen.” De natuur sprak hem aan -in september 1883 'zit hij drie uur
in de duinen tussen Monster en Loosduinen in de regen want alles is daar
Ruysdael, Daubigny of Jules Dupré’ Het is ook aannemelijk dat de
Westlandse mens hem aansprak. In een toelichting op de expositie over de
Vroege Van Gogh in het Kröller - Müller Museum wordt verteld dat hij het
steedse Haagse leven verfoeide en aansluiting zocht bij de ‘gewone man’.
Van Gogh voelt zich prettig bij de mensen die weinig of niets hebben
'het arme volk’; in hun omgeving vindt hij de eenvoud en de
concentratie om te schilderen wat in zijn ziel opwelt.
HOEK VAN HOLLAND
Waar van Gogh in het Westland is geweest is niet bekend. Meermalen heeft
hij het over de vlakke terreinen achter Loosduinen. En over ‘een
wandeling alleen in een plek van het duin wijd weg, bracht me rust'. Er
zijn nog hiaten in de kennis onder meer over de onbekende locatie van
het bollenveld dat hij in 1883 ,schilderde toen de bloembollencultuur in
het Westland een aanvang nam. En in Kwintsheul doet een apocrief verhaal
de ronde gat hij overnachtte in een houtzaagmolen die daar stond.
Maar dat het gebied hem bezig hield blijkt wel uit zijn voornemen -zoals
hij op 7 juli 1883 schrijft aan broer Theo om in Hoek van Holland te
gaan Wonen. Een paar weken later schrijft hij aan Theo: 'Ik wou wel gij
er eens waart, misschien als ge komt dat we er eens konden gaan lopen,
met de stoomtram is men gauw te Loosduinen en kan men tegenwoordig zelfs
tot Naaldwijk gaan.” In ‘Schilders van het Westland’ refereert ook Van
Gogh kenner John Sillevis aan diens werk in de velden achter Loosduinen.
Vincent schreef aan broer Theo: 'Ik zal eens in het duin een paar
studies maken er voor n.l. met het model naar die velden achter
Loosduinen heb ik prachtige dingen gevonden, oude boerderijen en
effecten zijn ’s-avonds super daar’. Dat beeld heeft Van Gogh daar in
het schilderij Schemering dat wordt gesitueerd aan de Leyweg, de
tuinbouwweg naar Wateringen zoveel schilders is gegaan en ook
weergegeven. Het is de tragiek van deze unieke kunstenaar dat zijn leven
zo kort was. In dat korte leven blijkt dat Het Westland met zijn toen
nog maagdelijke landschap en karakteristieke, eenvoudige bevolking van
spitters en zaaiers hem heeft geboeid.
Aardappelveld achter de duinen, 1883
Oude boerderij bij Loosduinen in de schemering, augustus 1883
Voorspelling niet uitgekomen: Westland is er nog.
Als rond 2000 in vervulling zou zijn gegaan wat drs. Ed van der Wolk -
destijds uit Voorhout veertig jaar geleden voorzag. dan zou het Westland
nu niet meer als Glazen Stad te boek staan. Hij voorspelde 'ever 36
jaar' een geheel ander Den Haag en omgeving dan het is geworden Maar op
sommige punten had hij toch wel gelijk.
Door: Aad van Holstein
Uit: Ouder Westland 1964, visie uit 1964 op 2000
In september 1964 verscheen in het toenmalige dagblad Het Binnenhof een
serie artikelen die nogal veel stof deed opwaaien. Wetenschappelijke
voorspellingen over het leven in het jaar 2000 bestonden er weliswaar
niet, maar de aan het blad “Doelmatig Bedrijfsbeheer” verbonden Ed van
der Wolk waagde zich er toch aan.
Hij maakte daarvoor een uitgebreide studie en kwam tot de conclusie dat
het Westland in 2000 zou zijn verdwenen. Hij ging ervan uit- en kwam dat
hoogstpersoonlijk op de redactie toelichten dat in 'de rustige,
welvarende wereld van 2000' Den Haag als onderdeel van de randstad
Holland de specifieke functie zou hebben van (deels luxueus) woongebied.
Hij zag Den Haag toen als de op natuurlijke wijze uitgegroeide 'big
city' met aan de rand de voorsteden Wassenaar, Voorschoten, Zoetermeer,
Pijnacker, Delft, De Lier en 's-Gravenzande. Vooral die laatste twee
'steden' verbaasden menig Westlander. Volgens een naar zijn mening lage
schatting veronderstelde hij dat in 2000 in dit gebied een populatie van
1,7 miljoen mensen zou wonen. "Het tuinbouwgebied Westland zal verdwenen
zijn en plaats gemaakt hebben voor een uitgestrekt woongebied met
villa's en bungalows" schreef hij. Op voorstel van ondergetekende is
daar bliksemsnel een voetnoot bij geplaatst, waar hij nu nog om
gniffelt: "De veronderstelling dat het Westland als tuinbouwgebied in
het jaar 2000 zal zijn verdwenen, willen wil wel in het bijzonder voor
rekening van drs. Van der Wolk laten." Van der Wolk ging er bil zijn
berekeningen van uit, dat de groei van de bevolking in dit gebied - dat
hij voor het gemak gewoon Den Haag noemde - gelijke tred zou houden met
de nationale bevolkingsaanwas.
Verdubbeld
Hij rekende aan de hand daarvan uit, dat er in Nederland nu ongeveer 20
miljoen mensen zouden wonen. Vijftig procent meer dan in 1964. Hij
baseerde deze prognose op het feit, dat de Nederlandse bevolking in de
eerste helft van deze eeuw (ondanks twee wereldoorlogen en een
wereldcrisis) verdubbelde van vijf tot tien miljoen en op de
veronderstelling dat deze trend zich zou doorzetten. Hij meende dit te
kunnen afleiden uit de na 1945 geconstateerde toename van de bevolking
van een miljoen zielen per zeven jaar. Met de in werkelijkheid 16,3
miljoen inwoners zit hij er toch 3.7 miljoen naast. In het gebied dat
hij als Den Haag zag en nu te vergelijken is met Haaglanden, telde hij
in 1964 een inwonertal van 1,1 miljoen. "Meegroeiend met de nationale
trend zullen dat er in 2000 ongeveer 1,7 miljoen geworden zijn.
Misschien meer", voegt hij er nog aan toe. Dat het allemaal anders is
gelopen blijkt uit de cijfers, die wij van het stadsgewest Haaglanden
ontvingen. Gezien het voorstaande is het te logisch, dat het er in
werkelijkheid 977.183 zijn. Vervolgens betrok hij ook Rotterdam in het
geheel Het de veronderstelling, dat deze stad zou zijn uitgegroeid tot
een van 's werelds grootste industriesteden. "We mogen immers rustig
aannemen dat over 36 jaar de Euromarkt voltooid zal zijn en zelfs al
ruimschoots de gelegenheid zal hebben gehad zich te ontplooien" Hij ging
ervan uit, dat Rotterdam daardoor enorm zou uitdijen om woonruimte te
bieden aan tien- duizenden werknemers. Omdat hij veronderstelde, dat de
industrie vooral ten zuiden van Rotterdam zou neerstrijken, zag hij het
woongebied vooral uitgroeien in de richting van het Westland, van Delft
en Gouda. "In het kader van de Euromarkt zal het tuinbouwgebied Westland
niet langer nodig zijn en opgeheven kunnen worden", betoogde Van der
Wolk. "De Westlandse artikelen zullen elders op de wereld verbouwd en
geteeld kunnen worden en vandaar over de wereld en over Nederland worden
gedistribueerd. Het Westland wordt dan woongebied voor een groot deel
van de Rotterdamse werknemers en een deel van de Hagenaars. Want ook Den
Haag, zoals wil dat zien, zal voor een goed deel in Westlandse richting
uitbreiden. Voor een ander deel voornamelijk in oostelijke richting, de
kant van Zoetermeer uit. Naar het noorden, verder dan de lijn Wassenaar
Voorschoten. Lijkt onwaarschijnlijk omdat daar groene recreatiestroken
worden gewenst."
De stad Zoetermeer en daarna de VINEX-locaties die nu inderdaad bij Den
Haag behoren, zijn het bewijs dat Van der Wolk vooral gelijk kreeg met
zijn voorspellingen van uitbreiding in oostelijke richting. Ook het
afstaan van Wateringse Veld aan Den Haag past daarin. Maar gelukkig
heeft hij voor wat betreft het grootste deel van het Westland geen
gelijk gekregen. Niet het minst dank zij krachtige tegenstand, die nu
gebundeld is in de gemeente Westland. De voorspelde villa's beperken
zich vooralsnog tot de Westlandse Zoom. Bij het schrijven van de zes
artikelen over hoe hij 2000 zag, kon Van der Wolk slechts uitgaan van
bepaalde ontwikkelingen op allerlei gebied en deze trends doortrekken
over zesendertig laren. Dat deed hij met verve. Het is frappant hoe hij
in sommige opzichten het gelijk aan zijn zijde kreeg, maar in andere
totaal niet. De positie van de vrouw is inderdaad belangrijk verbeterd.
Dat witte boordenwerk in Den Haag volgens hem door computers zou worden
overgenomen, is niet zo ver bezijden de werkelijkheid. Los van het feit,
dat er praktisch geen witte boorden meer zijn. Dat de mensen nog maar
drie dagen per week zouden werken is in feite net een dag te weinig, als
je weet dat velen atv- of adv-dagen hebben. Maar nu streeft men toch
weer naar langen werken. Maar dat ze veel zouden reizen - en niet alleen
naar Spanje - en meer aan cultuur zouden doen is aardig uitgekomen.
Alleen het idee dat er tweemaal daags een krant zou verschijnen en dan
ook nog voor intellectuele abonnees is in Den Haag maar kort het geval
geweest. Namelijk de ochtendeditie van de Haagsche Courant, die als
gevolg van de concurrentie van vooral gratis dagbladen een kort leven
was beschoren. Sterker, de regionale dagbladen lijken het onderspit te
delven, in plaats van belangrijker te worden, zoals Van der Wolk dacht.
Intermediair
Drs. Van der Wolk, die dit toekomstbeeld als jong econoom schetste,
heeft veel van deze ontwikkelingen zelf meegemaakt. Onder meer als
hoofdredacteur van het blad Intermediair. Later is hij voor zichzelf
begonnen met de oprichting van uitgeverij Van der Wolk in Laren Het zou
interessant geweest zijn hem nu nog eens met zijn onderzoeksresultaten
te confronteren. Maar de intussen naar Laren verhuisde Van der Wolk is
in 1994 op 58-jarige leeftijd overleden. "Hij was uitgever in hart en
nieren", zegt zijn weduwe Ineke van der Wolk, die nog enkele laren
probeerde het bedrijf met haar zoon voort te zetten. Toen dat niet lukte
is het verkocht. Omdat Ed van der Wolk veel met boeken had - er ook veel
heeft geschreven op economisch vlak - en dol op Laren was, is een deel
van zijn nalatenschap besteed aan computers voor de Larense bibliotheek.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Wat Den Haag en Rotterdam betreft zit de tekenaar er niet zo heel ver
naast als hij de toekomst schetst in 1964.
Maar gelukkig ziet Het Westland er zo nog niet uit..
Illustratie: Otto Milo
Dispensatie voor ‘Aschwoensdag 1945’
Woensdag 14 februari 1945. Aswoensdag oftewel Aschwoensdag, zoals het in
de oude spelling wordt geschreven. Normaal moet op die dag door
katholieken gevast worden. Maar omdat er hongersnood is. krijgen ze
dispensatie. Met vette letters wordt dat in het Zuidhollandsch Dagblad
van 13 februari gemeld.
Door:
Aad van Holstein
Uit:
AD Ouder Westland 13 februari 2005
Ook op Aschwoensdag is voor de Dekenaten Delft en Poeldijk ontheffing
verleend in de Vasten- en Onthoudingswet, J. P.J Kok. deken te Delft."
Zo luidt het bericht, zoals dat kort voor Aswoensdag in de krant staat.
De vastenwet wordt door Westlandse katholieken in de jaren veertig nog
vrij streng gehandhaafd. Maar de hongersnood brengt daar verandering in.
Onder normale omstandigheden wordt op vasten- en onthoudings- dagen
minder gegeten en geen vlees of jus uit vlees gebruikt. Op Aswoensdag
haalt men een askruisje in de parochiekerk en begint de veertig daagse
vastentijd. Maar er is nog nooit zoveel gevast als juist vóór en tijdens
de Vastentijd van 1945. Kinderen vasten meestal op hun manier door niet
te snoepen, maar niet alleen is er in februari 1945 bijna geen vlees te
verkrijgen, snoepgoed is er al helemaal niet. En het is net als zoveel
dingen, die je graag wil in de oorlog, het wordt een kwestie van
uitstellen. 'Als de oorlog afgelopen is, dan...' is een gevleugelde
uitdrukking die te pas en te onpas wordt gebruikt. Maar het eind van die
oorlog is op As- woensdag bij lange na nog niet in zicht. Integendeel.
Het gewone leven gaat in het Westland desondanks gewoon door. Eind
januari wordt tuinbouwend Westland opgeschrikt door het droevige
bericht, dat plotseling een van de voormannen in het veilingwezen is
overleden. Het is Marten Prins.
Mandaat
Jarenlang heeft hij gefungeerd als secretaris-penningmeester bij de
veilingvereniging Honselersdijk. Telkens weer is zijn mandaat bij
periodieke aftreding met praktisch algemene stemmen van de leden
vernieuwd. Sedert de dood van zijn voorganger M. van der Hout in 1931
heeft hij ook als lid deel uitgemaakt van het dagelijks bestuur van Bond
Westland, de overkoepelende organisatie van de twaalf veilingen die het
Westland dan nog rijk is. Ook als lid van de gemeenteraad van Naaldwijk
voor de Christelijk Historische Unie heeft. hij zich betoond als een man
van principe, die met warme toewijding ijverde voor de belangen van de
gemeente. "Hij was", schrijft D. Th. van Dijk in het Zuidhollandsch
Dagblad, "een van de scherpzinnige leden van dit college, kende zijn
zaken uitstekend en wist met treffende helderheid zijn gedachten naar
voren te brengen. Hij was alles behalve een scherpslijper en wist de
mening van anderen te waarderen. Van Dijk kan het weten, want hij is ook
raadslid van Naaldwijk. Prins is het die in 1938 als eerste in het
Westland het idee naar voren brengt van de vorming van één gemeente die
de hele streek zou omvatten. maar daar is de tijd dan nog niet rijp
voor. Lief en leed wisselen elkaar af, want op 6 februari is het ondanks
de sombere tijden toch een beetje feest in Poeldijk. Dan wordt W. van
der Knaap namelijk 80 jaar. Normaal wordt aan zo'n verjaardag geen grote
aandacht aan besteed, maar omdat Van der Knaap ondanks die hoge leeftijd
nog steeds zijn functie als lid van het kerkbestuur van de
Bartholomeusparochie in Poeldijk vervult, komt hij zelfs in de
krant. Hij doet dat werk dan al dertig jaar. Bovendien is. hij
penningmeester van de woningbouwvereniging Eensgezindheid. Het echtpaar
dat normaal in het St. Josephpension woont, verblijft in verband met de
evacuatie als gevolg van de oorlogsomstandigheden bij een dochter in
huis.
Nood
De nood stijgt. De zorgen nemen dagelijks toe. Tegelijkertijd wordt
allerwegen gewaarschuwd tegen defaitisme. Zo sneuvelen tal van bomen in
de steden, maar ook in het toch al niet zo boomrijke Westland. In goede
samenwerking tussen de plaatselijke organisaties is in de parochie van
St Andreas in Kwintsheul veel werk verzet om de mensen toch aan
stookhout te helpen. Verscheidene tuinders en boeren die bomen op hun
erf bomen hebben staan, stellen die beschikbaar aan anderen. Er wordt
gehakt en gezaagd dat het een lieve lust is. Veel parochianen worden zo
gelukkig gemaakt met een extra vuurtje in de kachel. Maar bij het hakken
van hout slaat tuinder B. aap de Maasdijk met een bijl wel heel
ongelukkig op zijn wijsvinger, die daardoor wordt afgehakt, terwijl zijn
middel- en ringvinger ernstig gewond raken. Door het overal als gevolg
van de noodtoestand toenemend aantal sterfgevallen ontstaat er een
tekort aan kisten. In Delft duurt het soms tien dagen voor een
begrafenis kan plaatsvinden. Ingrijpen van hoger hand is nodig, zodat
wordt toegestaan. dat de kisten niet meer van hout worden gemaakt, maar
van 'schollotite', een geperst soort houtvezelstof. waarvan voldoende
voorraad aanwezig is. De overledenen hoeven zo niet langer dan vijf
dagen meer boven aarde te staan, zoals ook wettelijk is vastgesteld. In
het Westland wordt vooral door het Interkerkelijk Bureau
van alles gedaan om de honger te stillen. Na het succes van de
kinderkeuken in Naaldwijk, wordt ook in Kwintsheul een dergelijke keuken
geopend. Al gauw staat die in het middelpunt van de belangstelling.
Aansluitend wordt een aardappelactie op touw gezet onder de leus: leder
gezin geeft een aardappel per dag. Daardoor is het mogelijk alle
katholieke kinderen elke week een stamppot te verschaften.
Stedelingen
Veel Westlanders krijgen echter ook hongerige stedelingen aan de deur.
Waar mogelijk worden ze aan voedsel geholpen. Maar vaak worden ze ook
afgescheept met de woorden: 'Wil hebben zelf ook niets. ..' Velen liggen
deze woorden als op de lippen bestorven, als er weer zo'n arme drommel
aan de deur wat brood of aardappelen vraagt. "Maar", zo vraagt de
dagelijkse columnist in het Zuidhollandsch Dagblad onder de titel
Kalenderblaadje zich af, "hebben wil inderdaad zelf niets? Ja, als wil
van de bonnen moeten leven en dat zijn er helaas velen, dan lijden wil
honger, dan mogen wil gerust zeggen 'Wil hebben zelfs niets.' Maar
wanneer wil niet van de bonnen leven, omdat wil nog altijd aardappelen
hebben of weckgroenten, bloem of rogge, tarwe of suikerbieten of
misschien wel dit alles te samen, zij wil dan ook klaar met ons 'wil
hebben zelf niets?' Want deze uitvlucht is dan toch een leugen Wij
hebben wel iets al suggereren wil van de bonnen te leven. Kan dit
laatste? Neen, dat kan niet. Wil moeten nog wat in voorraad hebben,
anders verhongeren wil langzamerhand." En altijd eindigt hij met het
regeltje: Hiermee scheuren wij dit blaadje af.
Naaldwijk. zoals het er in 1945 nog uitzag. Gezien vanaf de toren van de
Adrianuskerk op het Wilhelminaplein.
foto: Privé collectie Aad van Holstein
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Actie voor diepere en bredere vaarten succes.
Door: Martinus van Duiventoren
Uit: Het Hele Westland 28 februari 2008
Rond
1900 zijn de wegen in het Westland soms zo goed als niet begaanbaar.
Veel meer dan modderpoelen zijn het niet. Het vervoer op de weg bestaat
nog voornamelijk uit paard en wagen. Het meeste vervoer gaat dan ook
over water. Door vaarten en sloten.
Geen wonder, dat veel Westlanders die tijd veel meer belangstelling
hebben voor de diepte van het vaarwater dan voor de toestand van de
wegen. Immers op de stoomtram na is dit de belangrijkste manier waarop
de Westlandse producten de afnemers bereiken. Net zo goed als andersom
materialen en - van- uit Schiedam - ook de mest per schuit naar onze
streek wordt vervoerd. Omdat de vaarwegen steeds meer dichtslibben wordt
er een grootscheepse actie op touw gezet om het water bevaarbaar te
houden. Hier en daar is de toe stand echter zo slecht, dat eigenlijk
geen geschikte vaart meer mogelijk is.
Vereniging
De Westlanders slaan de handen ineen en richten een Vereniging tot
Vaartverbetering op. Die moet ervoor zorgen dat er diepere, bredere en
daardoor beter bevaarbare waterwegen ontstaan Als groot voorvechter van
de vaartverbetering neem A. Hogenboom het voortouw. Als voorzitter van
de vereniging Eerst gaat hij zijn Westlandse nood klagen bij
Hoogheemraadschap Delfland. Maar daar zeggen zij geen schuld aan de
toestand te hebben Het water wordt immers zo keurig op het
voorgeschreven peil gehouden dal Delftland zijn taak daarmee volbracht
vindt. Er moet daarom toch een particulier initiatief worden genomen. De
voorzitter houdt op vooral de tuinders op te peppen in 's-Gravenzande
een opmerkelijke toespraak. Die wordt beluisterd door een groot aantal
belangstellenden en levert veel positieve reacties op. Hij besluit dat
ook te doen in andere Westlandse plaatsen.
Steunen
"Als men onze vereniging krachtig steunt kunnen wil met succes bij de
bevoegde instanties aankloppen", zegt hij en legt zijn plan uit.
"Verbreedt de vaarten in het Westland tot achttien meter en diep ze uit
tot twee meter. De meeste klachten tegen de te smalle en ondiepe vaarten
komen van immer van de schippers. Ze zijn bang verdrongen te worden door
de schuiten met motors, die nu in streken in opkomst zijn", zegt
Hogenboom er dringt er daarom op aan, om niet alleen in het Westland,
maar ook in de omliggende steden reclame voor vaartverbetering te maken.
Die hebben er volgens hem net zo goed belang bij als het Westland zelf.
Als er desondanks uit de vergadering bezwaren tegen verbreding van de
vaarten naar voren komen, herinnert Hogenboom zijn toe hoorders eraan,
hoe in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, bij de aanleg van de
spoorbanen van de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij, ook gezegd
werd dat dit wel eens de 'dood van de paarden' tot gevolg zou kunnen
hebben. "De tram rijdt nu nog steeds in het Westland, maar de paarden
zijn nog nooit zo duur geweest als nu. En de voerlieden zijn talrijker
dan ooit."
Motorschuiten
In motorschuiten zegt de voorzitter geen bezwaar te zien. "Het is eis om
met onze tijd mee te gaan", zijn z'n wijze woorden. In deze vergadering
krijgt hij veel steun, want veertig van de aanwezige 's-Gravenzanders
geven zich op als lid van de vereniging. Zijn inspanningen hebben zo
uiteindelijk toch het gewenste effect. De waterbeheersing is na die tijd
ook door het hoogheemraadschap stevig ter hand genomen. Net zo goed als
de polderbesturen die veel - vrijwillig en dus goedkoop - goed werk
hebben verricht. Dit tot heil van de vele Westlanders, die jarenlang
nog hun dagelijks brood dus op het water hebben verdiend. Net zoals een
eeuw later de vrachtwagens af en aan rijden, is het op het water
decennia lang een drukte van belang geweest. Belangrijk in dat opzicht
is lange tijd de tuinderschuit, voor welk vervoermiddel tot ongeveer
1925 zelfs tuinbouwbedrijven speciaal worden ontsloten door het graven
van vaarsloten, waarmee de bereikbaarheid over land soms zelfs wordt
verwaarloosd. Dertig jaar later moeten ze daarom weer worden gedempt om
er juist wegen aan te leggen. Het vaarwater heeft echter wel aan vele
hardwerkende schippers een - zij het vaak karig - bestaan bezorgd. Dat
alles over het water moet worden aan- en afgevoerd vinden de Westlanders
in die tijd heel normaal. Niet alleen mest, maar ook brandstoffen en
bouwmaterialen arriveren per schuit op het bedrijf en bij de woning. Ook
trouwerijen en begrafenissen gaan zo vaak over het water. De paden zijn
daar te smal voor. Om daar later weer verbetering in aan te brengen is
de aanleg van vele kilometers weg nodig.
Glazen Stad: zo veel te
danken aan de Belgische eenruiter.
Uit: Ouder Westland ( Westlandschecourant)
Door: Aad van Holstein
Datum: 1860
Plaatsing: 03-04-2oo4
Dat Westland in de
vorige eeuw tot Glazen Stad is uitgegroeid, heeft het vooral te danken
aan de Belgische eenruiter. Een ruit die beroemd is om zijn grote
lichtdoorlatendheid.
Er wordt wel eens gepocht
over de Nederlandse kassenbouw - soms terecht - maar in een uitgebreid
artikel van ir. Aad Vijverberg uit ’s-Gravenzande, dat hij schreef voor
een speciaal nog uit te geven boek over kassenbouw door Monumentenzorg
laat hij toch even weten, dat Nederland rond 19oo op dit gebied
behoorlijk achterliep. Pas toen de Belgische eenruiter in Nederland goed
doorbrak groeide de oppervlakte aan glas gestaag. Aanvankelijk lagen ze
in enkele rijen naast elkaar, het zogenaamde platglas. Later vormden ze,
tegenover elkaar in dubbele rijen liggend, zeer laag bij de grondse
kasjes.
Twintig jaar na zijn komst in 1880 was al tweehonderd hectare grond met
platglas bedekt. Intussen was in 1892 de druivenserre geïntroduceerd,
eveneens vanuit Belgie. Hoewel het Westland dus op kassenbouwgebied
tegen een zekere technische achterstand aankeek, ging hot de tuinbouw in
de jaren tachtig van de negentiende eeuw gek genoeg toch voor de wind.
De transportmethoden werden steeds beter en dus bloeide ook de handel.
Voor die tijd teelde men druiven langs muren, maar ook in het Westland
ontdekte men dat het beter ging als je ook dat onder glas ging doen. De
concurrentie van de Belgen dwong hen er ook toe. Bij de komkommers ging
het al net zo. Slecht weer en concurrentie van de Engelse komkommer op
de Duitse markt deden enkelen ertoe besluiten komkommerkassen uit
Engeland te introduceren.
Crisiswarenhuis
Wie heeft gemeend dat het warenhuis een typisch Westlands idee is
geweest, heeft het mis. Immers al voor 1906, toen het eerste warenhuis
in Loosduinen verrees, werd deze vorm van kassenbouw al toegepast op het
eiland Guernsey. De eenruiters werden zodanig op palen omhoog gebracht,
dat daaronder een ruimte ontstond waar rechtop gelopen kon Worden en
waar gewassen konden Worden geteeld. Werd het type Venlokas uit de jaren
twintig eerst nog laatdunkend ‘crisiswarenhuis’ genoemd, al meteen bleek
het niet alleen om een goedkopere maar ook om een betere kas te gaan dan
andere kassen. Dat komt omdat er minder hout werd gebruikt, waardoor er
veel meer licht binnenkwam en het aantal kieren beperkt bleef. Wie
veronderstelt dat er vóór 19oo niets gedaan werd aan het beschermen van
teelten tegen ongunstige weersinvloeden, heeft het weer mis. Aad
Vijverberg weet, dat het gebruik van glas of geolied papier al in de
zeventiende eeuw werd toegepast. Men teelde dan in een glazen kastje,
een soort stolp. Daarin werden dan kruiden, planten of bloemen geteeld
‘om die voor de windt en koude te bevrijden’ en ’door de warme
Sonnestralen deelachtig te zijn, waar door de selve oock vroeger voort
komen’. Glas werd in die tijd ook gebruikt voor bewaring en
overwintering van niet winterharde gewassen. Daarvan zijn oranjerieën
voorbeelden. Loosduinen vervulde in de negentiende eeuw, naast de
omgeving van Amsterdam, een uitgesproken pioniersrol op het gebied van
de glastuinbouw. Er was toen in het Westland zelf nog geen sprake van
een glazen stad, aangezien je in Naaldwijk toen nog maar 16oo vierkante
meter glas aantrof, tegen in Loosduinen 33.500.
Interessant is dat net glas
in het Westland al veel eerder werd gebruikt om het kiemen en bewortelen
van aardappelknollen te versnellen. Daarmee kon men dc vroege
aardappelen nog vroeger rooien. De Naaldwijkse tuinder Van Geest en de
Heulse tuinder Goeijenbier ontdekten dat in de jaren tachtig van de
achttiende eeuw. De eerste verwarmde kas is pas in 1872 gehouwd in
Aalsmeer, gebruikt voor het overwinteren van geraniums. Ruim twintig
jaar van geraniums. Ruim twintig jaar later, in 1894, werd Aalsmeer
echter getroffen door een hagelbui, waardoor voor twaalfduizend gulden
schade aan glas werd aangericht. Het glas was echter niet van hoge
kwaliteit. Het was dun en weinig uniform. Later werd dubbeldik glas op
de kassen toegepast. Dat het aan de kust liggende Westland bij uitstek
geschikt was voor de glastuinbouw, komt omdat het klimaat er zo gematigd
was. Er lag een lichte zandgrond, er was ook voldoende zoet water
aanwezig en voldoende wind in de zomer om voor een natuurlijke koeling
te zorgen. Toch speelde het weer de tuinbouw ook wel eens parten, zoals
in 1903 toen het vijf dagen achtereen regende en in Loosduinen alle
komkommerplanten, die geteeld werden in broeiveuren onder platglas
verzopen. De omzet van de veiling daalde in dat jaar bijna zes procent.
De oplossing van dit probleem was dus de bouw van speciale
komkommerkassen. Later verrezen er meer kassen voor specifieke teelten,
zoals tomatenkassen, rozenkassen, trekkassen en aspergekassen. Allemaal
typen die, zo vonden de tuinders zelf, eigenlijk maar voor een bepaalde
teelt geschikt zouden zijn.
De komst van het voor meer teelten geschikte warenhuis was een kleine
glazen revolutie. Vandaar ook de naam als aanduiding voor de
verschillende ‘waren' die er geteeld werden. Ook gewone druivenserres
werden later wat tegenwoordig met multifunctioneel wordt aangeduid. Zo
werden ze gebruikt voor de opkweek van tomatenplanten.
Verbetering
Natuurlijk haakt Vijverberg in zijn studie ook in op de verbetering van
de kassen, met name van de Venlokas. De ruiten werden steeds groter, dus
ook de hoeveelheid toegelaten licht, belangrijk voor plantengroei.
Vijverberg — dat blijkt al wel uit dit artikel - heeft vrijwel alles wat
over de glastuinbouw en het Westland is gepubliceerd diepgaand
bestudeerd. Zelfs de godsdienst geografische beschrijving van Oudshoorn
over de gezinsgrootte in relatie tot de arbeidsbehoefte haalt hij er ter
verduidelijking bij. "Was tuinbouw noodzakelijk om het gezin aan het
werk te houden of stimuleerde tuinbouw het stichten van grote
gezinnen?”, is daarbij een aardige maar niet echt beantwoorde vraag. Dat
de tuinbouw zich in het Westland zo gunstig ontwikkelde heeft de streek
mede te danken aan de goede verbindingen zowel over zee naar Engeland
als via vaarwegen het binnenland in. Vijverberg komt tot de conclusie
dat de groei van de glastuinbouw sterk is gestimuleerd door de
bereidheid en de geneigdheid van de ondernemers om samen te werken.
Daarvan getuigen de veilingen, banken en aankoopverenigingen, alle
coöperatief. Die bereidheid was het sterkst bij de telers van
glasgroenten en binnen de glastuinbouw het minst bij de telers van
potplanten. Heel belangrijk zijn vooral de studieclubs geweest, groepen
van ondernemers die veel aandacht hebben besteed aan hun onderlinge
kennisuitwisseling. Ze werden daarbij ondersteund door de overheid. Het
verdient aanbeveling om de bijdrage ‘Ontwikkeling van de Glastuinbouw
als Beroepsmatige activiteit', waaruit in dit artikel is geciteerd
straks in zijn geheel te lezen als het eenmaal door Monumentenzorg is
gepubliceerd.
Éénruiters anno ca. 1930
Éénruiters in Het Westland.
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Knoeierijen brengen
tomatenexport in gevaar.
Uit: Ouder Westland (Westlandschecourant)
Door: Aad van Holstein
Datum: 1914
Geplaatst: 2004
In nog geen vijftien
jaar is de door tuinder Camfferman in Naaldwijk begonnen en na
tuinbouwleraar Claassen tot mislukking gedoemde tomatenteelt, in 1914
uitgegroeid tot één van de hoofdteelten uit het Westland. Totdat er
ineens een groot gevaar opdoemt.
Tomatenteelt anno 1945
De export van tomaten
vanuit Westland naar Engeland komt ernstig in gevaar als er vanuit
Londen steeds meer klachten komen over grove knoeierijen met dit
product. De slechte onrijpe en zieke vruchten worden bedekt met een
laagje mooie vruchten, zodat het lijkt dat alles in orde is. Maar bij de
Vereeniging West1and,waar alle veilingen uit de streek zijn aangesloten,
voorziet men als gevolg van deze kwalijke handelwijze grote problemen
bij de afzet. “Als het zoo moet blijven doorgaan”, zo zegt men daar,
”gaan we eruit.” En dat betekent niet veel goeds voor de Westlandse
tuinbouw, die nog meer producten naar Groot-Brittannië exporteert.
Er wordt een beetje gemikt op het schrikeffect.
Sommigen vinden het een wat overdreven reactie, maar op de
verkoopplaatsen in Engeland is intussen toch maar - zeer in het nadeel
van onze streek – bekend gemaakt dat voor de soltering en het gewicht
van de Hollandse tomaten niet kan Worden ingestaan. "Zo’n waarschuwing
aan het kopend publiek wordt vast niet voor niets gegeven', is dan ook
de motivatie van de tuinbouwwereld om er toch maar krachtdadig tegenin
te gaan. Gelukkig zijn er diverse verzenders van tomaten die we] de
juiste sortering en net juiste gewicht hanteren. Maar het aantal dat
opzettelijk bedrog pleegt mag niet Worden onderschat. Vandaar dat men in
veilingkringen het van het grootste belang acht, dat de sortering en het
gewicht niet anders zijn clan bij de concurrentie. "Met minder kunnen
wij niet toe”, zeggen vooraanstaande tuinders, ”laten we ons spiegelen
aan Wat eens in den aardappelhandel een ramp voor de streek werd.”
Rijksmerk
Het hoofdbestuur van de Vereeniging Westland komt daarom op vrijdag 19
februari 1914 met het voor de tomatenteelt belangwekkende voorstel een
Rijksmerk voor tomaten aan te vragen. Zo makkelijk als dit lijkt, is het
overigens niet, want een rijksmerk kan alleen Worden verkregen als een
product aan de markt kan Worden gebracht dat goed gesorteerd en gekeurd
is. En zover is men in Westland in 1914 nog helemaal niet. Sterker nog,
de aanvoer van tomaten geschiedt in allerlei soorten — soms eigen — fust
en kan gerust als een janboel Worden omschreven. Het nodigt gewoon uit
tot fraude. Men is er bij de veilingen van overtuigd, dat alleen keur en
merk - eigenlijk dezelfde middelen als eerder bij de aardappelteelt in
het Westland zijn toegepast — het gevaar kunnen afwenden.
Dat alleen kan de
aangebrachte schade aan de Westlandse tuinbouw in het buitenland
herstellen. Het is om die reden, dat het hoofdbestuur erop aandringt het
verplicht veilen van tomaten in te voeren en wel in een uniforme
verpakking en naar behoren gesorteerd en afgewogen. "Laten we niet door
een onverantwoordelijke halfheid en een door niets te rechtvaardigen
vrees weerhouden worden om den maatregel in het belang van onszelf, in
het belang van het gehele Westland uit te voeren”, zijn woorden die de
over de streep te trekken Westlanders zich wel degelijk aantrekken en
voor doen stemmen als het erop aankomt. Voorzitter L.M. Pauwels zegt ten
overvloede zelf te hebben geconstateerd dat de eerste soort tomaten heel
goed met de Engelse tomaten kan concurreren en als hij dat zegt wordt
hij geloofd.
”Maar daar gaat het niet
om. Het is de zwendel het opzettelijke bedrog, dat de handel bedreigt.”
Het idee om het geleverde minderwaardige goed onmiddellijk te
vernietigen vindt weerklank, immers het is het onrijpe en zieke goed dat
door de partijen wordt heen gewerkt. Maar dat kost geld en dat hebben de
tuinders er niet voor over, zo wordt gedacht. Toch steken ze met zijn
allen het kapitaal van 200 gulden in de maatregel, die nodig is om het
uitsluitende recht der vereniging op het merk te krijgen en te
handhaven.
Klachtenregen
Frappant is overigens, dat al in een publicatie van 1897 van de hand van
Rijks tuinbouwleraar C. H. Claassen, de man die door de Westlandse
tuinders werd verguisd om de tomatenteelt, is gepleit voor een betere
sortering van de producten bij de afzet naar Engeland.
Zijn boekje heet ’Onze groenten- en vruchtenhandel op Engeland en onze
tuinbouwconcurrenten'. In een voorwoord van de consul der Nederlanden in
Londen H.S.]. Maas wordt al gewag gemaakt van een klachtenregen hierover
bij de Britten. Over Claassen schrijft hij in een voorwoord op
sympathieke wijze: ,,Weken achtereen bezocht hij markten, vertoefde in
de buurten, waar die gelegen zijn, met manden en kisten en zakken,
ondervroeg iedereen die hem enige inlichting Ron geven, ging de waren na
van het ogenblik, dat zii uit de schepen gelost tot ze uit de markten
afgeleverd worden, en tekende alles aanstonds op. Het zal menigeen op
den goeden weg helpen en voor verliezen vrijwaren".
Reactie
In een reactie van ir. A. Vijverberg uit ‘s-Gravenzande op het artikel
van vorige week zegt hij dat hij daarin interessante wederwaardigheden
over zijn voorganger Claassen te weten is gekomen die hem nog niet
bekend waren. “De laatste opmerking, dat Claassen na het debacle het
Westland verliet om directeur te Worden van het marktwezen in Amsterdam
is in strijd met de opvatting van je (bijna) naamgenoot Gerard van
Holsteijn (G. P. A. van Holsteijn), 1998. Het eerste middelbaar
tuinbouwonderwijs in het Westland. Historisch Jaarboek Westland 11:56.
Hij schrijft daarin dat Claassen in 1897 benoemd werd in Boskoop. Welke
Holstei(j)n heeft gelijk? Wii denken beiden, want het bericht in de
Westlandse Courant over zijn benoeming in Amsterdam is van latere datum
dan 1897.
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Ouden van dagen in file op stap door het land.
Uit:
Ouder Westland (Westlandschecourant)
Door: Aad van Holstein
Datum: 17-07-2004
De naam Westbroek is in de jaren vijftig in het Westland net zo bekend
als nu landelijk die van de gelijknamige zanger met de voornaam Henk.
Zij het niet zozeer bij jongeren maar meer bij ouderen. In 1950 wordt
immers het feit gevierd, dat de Naaldwijker W. A. Westbroek voor de
honderdste maal meewerkt aan ‘de autotocht voor ouden van dagen. Niet
alleen Wat autotochten voor ouderen betreft is W. A. Westbroek in het
Westland in 1954 een gezien man, hij is ook een bekend kaashandelaar uit
Honselersdiik en maakt zich in zijn vrije tijd zeer verdienstelijk als
regisseur bij amateur toneelverenigingen in de hele streek.
In augustus 1954, als hij de ’0udjes’ van Kwintsheul in een lange rij
auto’s van de dan leukste attracties in het land laat genieten, maakt
hij zijn honderdste uitstapje vol. Hij viert dan dat hij 24 jaar eerder
het in de in praktijk bracht bejaarden een leuke dag per auto te
bezorgen. Als hij immers verneemt, dat er in Rotterdam auto’s met
chauffeurs tekort zijn om de bewoners van diverse tehuizen een uitstapje
te bereiden, meldt hij zich met nog enkele Westlanders die over een
eigen auto beschikken bij de organisatoren om in die leemte te voorzien.
Autotocht Westlandse oudjes. Rechts van de auto
Burgemeester van Elsen met daarnaast,
met hoed in de hand dhr. W. A.
Westbroek.
Ze gaan naar Rotterdam en ma ken daar tot hun plezier mee, dat oude,
soms zieke mensen een vreugdevolle dag wordt bezorgd. De Westlanders
praten na afloop van de tocht nog wat enthousiast na en komen daarbij -
onder de indruk als ze zijn van wat zij hebben meegemaakt - tot de
conclusie, dat er zoiets ook voor het Westland moet komen. Zowel J. v.d.
Hout uit Honselersdijk, Bram van Baalen uit ’s-Gravenzande, A. van der
Hout uit Westerlee en P. A. van der Hoeven uit Naaldwijk zijn direct
bereid om Westbroek te steunen bij zijn plannen om ook de Westlandse
bejaarden zo’n dagje uit te bezorgen. Met dit verschil, dat niet alleen
bejaarden uit tehuizen, maar dat de ouderen die boven een bepaalde
leeftijdsgrens of invalide zijn en nog op zichzelf wonen, ook mee kunnen
doen. Al op 22 mei 1930 kan zo de eerste tocht doorgang vinden. Mede als
gevolg van een dringende oproep aan automobilisten om hieraan mee te
werken door de burgemeesters Elsen van Naaldwijk en Crezee van De Lier.
Het is een lange rij auto’s, die op die dag uit de diverse plaatsen van
het Westland vertrekt. Uit Naaldwijk doen 62 auto’s mee, uit
‘s-Gravenzande 29, uit Hoek van Holland 11, uit De Lier 10 en uit
Poeldijk 11. Die 123 automobilisten vervoeren niet minder dan 464
personen.
Onder hen bevinden zich veel passagiers van ver over de tachtig jaar.
Uit De Lier rijdt de krasse, 92-jarige C. Lagerwerf, samen enkele jaren
zelfstandig opereren, net als Wateringen, waar de VIOS-busonderneming
van Lipman aanbiedt de tochten met bussen te maken. Wie de enthousiaste
Westbroek op die heuglijke dag in 1954 vraagt, waarom hij de voorkeur
aan een lange rij auto’s boven bussen geeft, zegt hij dat dit de
saamhorigheid verhoogt. "In bussen gaat de intimiteit verloren”, beweert
hij, ” terwijl de oudjes meermalen in een bus hebben gezeten, maar
praktisch nooit in een auto. Ook de kosten komen hoger uit, omdat de
automobilisten gratis rijden en dergelijke bussen betaald moeten
worden.” Zo blijft Westbroek betrokken bij de tochten vanuit Naaldwijk,
waar hi] woont en die vanuit Kwintsheul, De Lier, Monster-Poeldijk, ook
vanuit Hoek van Holland en tot aan de oorlog ook van die uit Loosduinen.
In de oorlog zijn geen tochten gehouden, maar daarna wordt de draad weer
opgenomen. Hoogtepunt is 30 juni 1949 als een stoet vanuit de gemeente
Naaldwijk vertrekt met 126 wagens naar Soestdijk. Daar bieden enkele
bejaarden aan koningin Juliana ter gelegenheid van haar koperen
huwelijksfeest een prachtige fruitmand aan. Alles verloopt stipt op tijd
en ook de verdere dag, waaronder een bezoek aan Valkenveen, is
buitengewoon gezellig. Het is in 1952 dat Westbroek zijn taak als
organisator neerlegt en overdraagt aan zijn zoon. Als adviseur en
chauffeur blijft hij echter de tochten steunen.
Ontvangst
Intussen beleven de Monsterse en Poeldijkse ouderen in datzelfde jaar
1954 een wel heel bijzondere dag in Alphen aan den Rijn in het vogelpark
Avifauna en keren een paar dagen later de deelnemers uit ’s-Gravenzande
terug van een reis over Gouda - zoals dat altijd in alle Westlandse
plaatsen de gewoonte is – een feestelijke, muzikale ontvangst wacht. In
dit geval met het muziekkorps Prijst God met Geklank der Bazuin. Er
Worden ook nog twee bruidsparen gehuldigd, te weten het echtpaar
Ouwendijk (45 jaar getrouwd) en het echtpaar de Munnik (40 jaar
getrouwd). Als Westbroek in de roes van zijn herinneringen bij de
honderdste rit vele foto‘s en krantenknipsels laat zien, brengt iemand
de publicatie ter sprake die de K.N.A.C. heeft gedaan naar aanleiding
van klachten over dergelijke aaneengesloten files van auto’s op de weg.
Dat brengt Westbroek wel even uit zijn evenwicht. ”Dat dit gepubliceerd
is vind ik bepaald erg", zegt hij dan ook. "Wat is er op tegen om even
te wachten wanneer er zo’n file voorbijkomt. Heeft men dat er niet meer
voor over om de ouderen, aan wie wij zoveel te danken hebben, voorrang
te geven? En moeten de haastige weggebruikers ook niet voor een overweg
wachten?” De man die iedere beiaarde van het Westland een mooie dag
gunt, begrijpt daar niets van.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Arnold en Hilde Jansen runnen
Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight in Den Hoorn.
Door:
Hanneke de Jong
Arnold en
Hilde Jansen hebben ai jaren de enige biologisch-dynamische tafeldruiven
kwekerij van Nederland. Door samenwerking met andere
bedrijven en het geven van rondleidingen weten ze consumenten te lokken
naar de kwekerij.
Het Westland stond in het verleden bekend om
zijn druiventeelt, maar nu is Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight in Den
Hoorn nog de enige kwekerij van tafeldruiven in Nederland. Na een koud
voorjaar kan het oogsten vanaf half september beginnen. ‘Dat is ieder
jaar weer spannend’, zegt Arnold Jansen, samen met zijn vrouw Hilde
eigenaar van de kwekerij. ‘Wij komen allebei uit druiventelers
families die sinds 1885 tafeldruiven telen’, maakt Hilde
duidelijk.
In 1981 begon het echtpaar op de huidige
locatie. ‘Nadat mijn vader overleed, hebben we zijn bedrijf nog twee
jaar voortgezet’, legt Arnold uit. ‘Daarna is het verkocht aan de
veiling en zijn we hier begonnen.’ In eerste instantie kweekten de
Jansens naast druiven ook andere gewassen, zoals paprika's, maar zo’n
twaalf jaar geleden besloten ze zich helemaal toe te leggen op de
biologisch-dynamische druiven. We zagen de schaalvergroting om ons heen
en wilden baas blijven in ons eigen bedrijf’, legt Hilde uit. ‘Wij
wilden niet groter Worden en ook geen onderdeel zijn van een grote
telersvereniging, met alle regels en beperkingen die daarbij horen.
‘Jullie zijn hartstikke gek’, zeiden mensen om ons heen, maar we hebben
toch doorgezet.’
AFTERKRENT
De kwekerij is 6.000 vierkante meter
groot, waarbij de druiven in veertien serres 3.500 vierkante meter in
beslag nemen. De overige ruimte is bestemd voor een moestuin, fruitteelt
en telkens wisselende producten die bij de druiventeelt passen, dit jaar
pompoenen en meloenen. De druiventeelt begint in januari met compost
inrijden. De maand februari is voor onderhoud en in maart en april
leiden de ondernemers de jonge uitloop op vier leggers op verschillende
hoogtes. In mei vindt het krenten plaats, dat wil zeggen het uitdunnen
van de jonge trosjes, zodat de overgebleven druiven ongehinderd kunnen
groeien. ‘Daarbij helpen onze vier kinderen met aanhang en een aantal
vrijwilligers’, beschrijft Hilde. ‘Het krenten duurt vier tot vijf weken
en daarna hebben we een ‘afterkrent’ voor iedereen die heeft meegewerkt,
met een barbecue of een high tea.’ Juli is een relatief rustige maand,
waarin vooral het leiden van de planten en het bijhouden van de groei
belangrijk is. In deze periode verzorgen de ondernemers veel
rondleidingen door de druivenserres. Van eind augustus tot half november
is de oogst. In de laatste maand van het jaar snoeien de druivenkwekers
de wijnranken, waarbij ze het snoeihout versnipperen en op de bodem van
de serres laten vergaan.
‘Die druivenhaantjes vangen we allemaal met de
hand’
Omdat Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight
biologisch-dynamisch werkt, stookt het bedrijf niet en gebruikt het geen
bestrijdingsmiddelen en kunstmest. In de serre laat Hilde een
lapsnuitkever zien. ‘Die druivenhaantjes vangen we
allemaal met de hand’, zegt Hilde. "Hei is bewerkelijk, maar dat hoort
ook bij de biologisch-dynamische teelt.’
DRUIVENBOMMETJE
In de serres staan verschillende
druivenrassen: Blauwe en Witte Frankenthaler, Black Alicante, Glorie van
Boskoop, Muskaat van Alexandrié en de Belgische rassen Leopold III,
Baydor en Emile Royal. Een bijzonder ras is de Hildar, genoemd naar
Hilde en Arnold. Omdat deze laatste druiven te snel afrijpen, maakt een
bevriende kennis daar wijn van. De Jansens maken zelf druivensap. Van de
perziken, abrikozen, pruimen, bramen en vijgen die het echtpaar kweekt,
maken ze jam. ‘We wisten niet waar we aan begonnen’, zeggen Arnold en
Hilde achteraf. ‘Maar na een cursus met deskundigen begrepen we dat we
een verhaal te vertellen hadden. En daar zijn we mee aan de slag
gegaan.’ Belangstellenden wisten de kwekerij al snel te vinden. Om dit
enigszins in banen te leiden, heeft de kwekerij vanaf 2006 een winkel en
rondleidingen in combinatie met koffie en een ‘druivenbommetie ‘of
druiven. ‘Om bekendheid te krijgen, ben ik op zoek gegaan naar
ondernemers met wie we konden samenwerken’, vertelt Hilde. ‘In 2007 ben
ik naar een bakker in Schipluiden gegaan en heb hem gevraagd om een
gebakje met druiven te ontwerpen. Uit verschillende alternatieven hebben
we met onze kinderen het ‘druivenbommetie’ gekozen. Met de oude tuinders
schuit van Arnolds opa zijn we naar Delft gegaan en
hebben het aangeboden aan het college van B&W. Dat heeft veel
publiciteit opgeleverd.’ Een ander voorbeeld van samenwerking zijn de
houten kistjes, waarin de kwekerij de druiven aanbiedt. ‘In eerste
instantie werden die gemaakt door een school in Naaldwijk, maar die zijn
daar helaas mee gestopt’, zegt Hilde. ‘Nu maak ik de kistjes zelf. Het
blauwe logo van ons bedrijf staat op de zijkant, met vermelding van onze
website’, voegt Arnold toe. ‘Die kistjes zijn een leuk relatiegeschenk
en klanten komen terug om ze opnieuw te laten vullen’, heeft Hilde
gemerkt. ‘Druiven in hout, dat past bij elkaar. Ik houd niet van
weggooirotzooi.’ Nieuw Tuinzight werkt samen met ijsmakers in Maassluis
en Naaldwijk. ‘Van ons druivensap maken ze sorbetijs, dat aanslaat
vanwege de smaak én het mooie kleurtje’, licht Hilde toe. ‘Dat
organiseren van samenwerking vind ik leuk om te doen.’ De nieuwste
ontwikkeling is druivenhoning mosterd, die een
imker uit Midden-Delfland maakt.
ONDERNEMERSNETWERKEN
Hilde heeft twee ondernemersnetwerken helpen
opzetten, waarvan een netwerk van vrouwelijke ondernemers in Midclen-Delfland.
De Jansens staan op biologische markten in Amsterdam, Rotterdam en
Delft, organiseren open dagen, rondleidingen, workshops en ontvangen
groepen in de serre uit 1925 van Arnolds Vader, waarin het echtpaar ook
druiven kweekt. Daarnaast gaan hun druivenproducten naar diverse
restaurants en winkels. Om ervaringen uit te wisselen hebben ze
maandelijks bijeenkomsten met andere biologisch-dynamische boeren. ‘Het
is een leuke groep, die kritisch naar elkaar is’, aldus Hilde. ‘We
hebben veel aan elkaar voor collegiale toetsing.‘ ‘En als er iets
specifieks is dat ik wil weten, bel ik een glastuinder’. vult Arnold
aan.
Arnold en Hilde Jansen:"Wij
wilden niet groter worden
en ook geen onderdeel zijn van een grotere telers vereniging".
IJS MET DRUIVENSAP
‘Nieuw Tuinzight heefi teen
jaar of drie geleden contact met ons gelegd’, zegt
Jolanda Sparnaaij, met haar man Jeroen Greydanus eigenaar van De
IJsmaker Jeroen in Maassluis. ‘Hilde vroeg ons of
we ijs wilden maken met hun druivensap en we
vonden het leuk om dat uit te proberen.’ Sparnaaij
vertelt dat de Jansens zelf al een blauwe druif
hadden uitgekozen. ‘Het ijs heeft een lila kleur en is erg lekker’,
meent de ijsmaakster. ‘Het valt in de smaak bij het
publiek, ook omdat het een streekproduct is.‘
Volgend jaar bestaat Maassluis 400 jaar en wil De |IJsmaker Jeroen
meedoen aan een wedstrijd voor de beste
ijscreatie. ‘We denken daarbij aan drie smaken:
passievrucht, vanwege de religieuze achtergrond van
Maassluis,wit1e en bruine chocolade
om de multiculturele samenleving weer te geven en
druif, omdat dat vanouds een Westlands
streekproduct is’, aldus Sparnaaij, die vindt dat de
samenwerking tussen Nieuw Tuinzight en De IJsmaker Jeroen
prima verloopt. ‘Het zijn aardige, enthousiaste mensen’,
vindt de ijsmaakster. ‘Ze doen er veel aan om
allerlei contacten te leggen en daar hebben we
allebei iets aan.’
Geen politieke deining na gemeenteraad verkiezing in 1946.
Door: Aad van
Holstein
Uit: AD Westland dichtbij donderdag 3 augustus 2006
Vlak na de bevrijding
worden er in alle gemeenten van het Westland voor zover nodig nieuwe
burgemeesters benoemd of keren oude terug. Ook worden er nood
gemeenteraden samengesteld. Het duurt ruim een jaar voordat de eerste
verkiezingen voor de gemeenteraden kunnen worden gehouden.
Alles moet eerst
landelijk op orde zijn. Maar in de zomer van 1946 is het dan eindelijk
zover. Na de tijdelijk ingestelde noodgemeenteraden kiezen de
Westlanders weer hun echte raden. Veel ophef wordt er in het Westland
niet van gemaakt. De kranten berichten er terloops over.
Wat al wordt verwacht:
er ontstaat geen politieke deining. De communisten krijgen zelfs in het
geheel geen voet aan de grond in het Westland. Ook de PvdA vindt
nauwelijks meer aanhang dan de SDAP al had voor de oorlog. In Maasland
kan de PvdA zich zelfs niet eens handhaven en moet men de ene zetel die
de partij er had aan de AR afstaan. Hoewel na de periode Colijn een
terugslag wordt verwacht bij deze Prot.-Chr. Partij, raakt de
Anti-revolutionaire Partij dus in Maasland - en ook in De Lier - toch
nog in de plus.
In Monster stemt de
helft van alle kiezers op de KVP (Katholieke Volks Partij), hetgeen deze
partij weer acht zetels oplevert. De meeste raadsleden van de KVP komen
dan ook uit het katholieke Poeldijk. Principes mogen dan meestal de
doorslag geven bij landelijke verkiezingen, bij de lokale kunnen
persoonlijke motieven soms een grotere rol spelen. In Monster krijgt
echter de lijst -Onderwater - tot opluchting van sommigen - onvoldoende
steun om een zetel in de raad te verwerven. Opmerkelijk is het daarom,
dat in het altijd nogal principieel stemmende ’s-Gravenzande diverse
kiezers toch voor de zogenaamde Middenpartij kiezen. Dat lijkt ten koste
te gaan van de meest principiële partij, de SGP, die 80 stemmen
kwijtraakt ten opzichte van 1939. De aanhangers van de AR blijven hun
partij ook hier trouw, waarmee het stemmenaantal vrijwel even groot
blijft als het was, 906. Ook de ’s-Gravenzandse PvdA blijft even sterk
met drie zetels.
Na vele jaren krijgt
’s-Gravenzande nu ook weer een rooms-katholiek in de raad. Dat komt,
omdat alle geëvacueerde katholieken speciaal in ’s-Gravenzande op
lijsttrekker H. J. Vos zijn gaan stemmen. In Wateringen blijkt de Prot.
Christelijke groepering zeven stemmen tekort te komen voor een vierde
zetel. Een overschot zorgt er in Naaldwijk voor, dat daar de KVP twee
zetels verovert, wat ook bij de AR het geval is. De PvdV, de voorloper
van de VVD, moet van de twee zetels er één missen. Daardoor krijgt deze
partij een eenmansfractie in de persoon van A. L. Verhagen.
Het in het Westland
verschijnende R.K. dagblad De Westerbode, dat geredigeerd wordt door het
Naaldwijkse KVP-raadslid D. Th. van Dijk, laakt het feit, dat bij het
publiceren van de stembusuitslagen het concurrerende dagblad ’Het
Binnenhof’ minder vriendelijk is geweest over de Partij van de Arbeid in
Naaldwijk. De Westerbode, dus het raadslid, vreest namelijk dat de
samenwerking tussen de katholieken en de PvdA daardoor negatief wordt
beïnvloed. Samengaan, vooral op sociaal gebied, tussen de
sociaaldemocratische fractie en de katholieke fractie wordt volgens die
krant in het Westland op hoge prijs gesteld.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Sneeuw manshoog opgejaagd
in 1927.
Rond Kerstmis 1927 heerst Koning Winter grillig over het
Westland. Vorst en regen wisselen elkaar af. Maar
dan wordt het op tweede kerstdag toch nog onverwacht wit. En hoe!
Door: Aad
van Holsteijn
Uit: AD Ouder Westland donderdag 27
december 2007
Als op tweede kerstdag 1927 de Westlanders wakker worden
en naar buiten kijken, kunnen ze hun ogen niet geloven. Een witte kerst,
maar wat voor een! Het heeft de hele nacht flink gestormd. Dat waste
horen. Maar omdat het aanvankelijk daarbij ook regende, baren de
sneeuwbergen in de straten groot opzien. Vooral, omdat de sneeuw hier en
daar wel heel erg hoog is opgejaagd.
De sneeuwval is zo
hevig, dat het verkeer overal in het Westland stagnatie oploopt. De
bussen rijden niet meer. Die van VIOS in Wateringen blijven tot 's
morgens half tien op hun standplaats staan. Daarna probeert men de
diensten te hervatten. In elk dorp komen immers meteen de
gemeentewerklieden in actie en stellen alles in het werk om de
doorgaande wegen weer zo veel mogelijk sneeuwvrij te maken. In de
Naaldwijkse Van Deursenstraat is de sneeuw hier en daar zelfs tot
manshoogte opgestuwd. Sommige bewoners kunnen alleen nog maar met moeite
de deur uitkomen. En als ze al buiten zijn, is het lastig lopen, omdat
ze diep in de sneeuw wegzinken. Rijwielen kunnen al helemaal niet worden
bereden. De fietsers die het erop wagen, slepen hun karretje moeizaam
door de sneeuw.
Voertuigen raken vast en moeten uitgegraven worden. Van
het eiland Rozenburg komt het bericht, dat daar op de Vinkschedijk zelfs
een week na de sneeuwval nog ongeveer een meter hoge laag is blijven
liggen. In ingezonden stukken wordt er in de krant voor gepleit
werklozen maar aan het sneeuwruimen te zetten. Maar wie er last van
heeft, de kinderen niet. Ze zijn er als de kippen bij om sneeuwballen te
gooien en maken sneeuwpoppen dat het een lieve lust is. Ook zijn ze
algauw aan het sleetje rijden.
In Wateringen is het langs de vaart in de Herenstraat en
het Oosteinde zo glad, dat eerst de bode op Den Haag, Sprinkhuizen, bij
het passeren van een auto midden in het dorp inde vaart glijdt. De
voerman loopt weliswaar geen letsel op, maar hij schrikt hevig. Het
paard heeft zich bezeerd en de wagen loopt averij op. Het vrachtgoed
blijkt beschadigd en laat Sprinkhuizen daar nou net niet voor verzekerd
zijn. Problemen genoeg dus. Drie dagen later schuift veehandelaar Koot
van de Sammersbrug door de gladheid in de Herenstraat van de weg de kant
in. De kraanwagen van VlOS moet het gevaarte weer op de weg zetten.
De winter die dit
alles veroorzaakt is al voor Kerstmis begonnen. Eerst vriest het een
paar graden, afgewisseld met lenteweer van 7 à 8 graden. Maar vlak voor
Kerstmis verandert het beeld. De wind draait naar het oosten en de vorst
valt in. "IJs, is dat nou ijs?," zo luidt het commentaar
van enkele oudere Westlanders. "Neen, dan nog eens dien
winter van 1890". Maar de plotselinge
hevige sneeuwval maakt wel indruk. Volgens de
Westlandsche Courant moeten toch 'ouden van dagen
ver in hun herinnering teruggaan om
zich een sneeuwwinter te herinneren als deze'.
Westlandse eieren niet meer in het ‘buitenland’ geveild.
Vijftig jaar geleden kende het Westland nog veel
kippenhouders. Je vond ze in elke gemeente. Ze zetten hun eieren af via de
veiling Veur in Leidschdam of in Delft. Maar per 3 november 1953 veranderde dat.
Het Westland kreeg een eigen eierveiling.
Uit: Westalndsche Courant 01-11-2003
Door: Aad van Holstein
Striptekenaar Otto Milo van dagblad Het
Binnenhof zorgde in 1953
elke dag voor een Westlandse strip. Deze dus over de eierveiling.
Het Westland staat vrijwel hele twintigste eeuw bekend als hét land van de
veilingen. Geen wonder dat de kippenhouders in 1953 het maar raar vinden om voor
de wekelijkse afzet van hun product,het ei, helemaal 'naar het buitenland' te
moeten. D. Zwartveld is de man die voor de kippenfarms uit 's-Gravenzande,
Maasdijk en Naaldwijk in de jaren vijftig elke week voor het transport van de
eieren naar Veur en Delft zorgt. Dat is prima, maar het zijn toch altijd nog
behoorlijke afstanden voor het vervoer van zo'n teer product als eieren. Enkele
kippenhouders uit 's-Gravenzande komen op de proppen met het idee wekelijks een
eigen eierveiling in het Westland te houden. Dat valt in goede aarde en in
overleg met enkele nauw bij de eierhandel betrokken personen, zoals A. Zwartveld
uit Naaldwijk, C. Noordam en G. Sonneveld uit 's-Gravenzande, worden in de zomer
van 1953 plannen beraamd een. Eigen centrale Westlandse eierveiling te stichten.
Om na te gaan of die wel levensvatbaarheid heeft, worden alle houders van kippen
in het Westland opgeroepen om op maandagavond 12 oktober 1953 naar café Centraal
aan de Molenstraat in Naaldwijk te komen. De initiatiefnemers boeken de avond
nog bij de heer C. A. Jansen die al
vanaf 14 december 1946 de zaken van dat café-restaurant, dat eigendom is van Van
Delden, runt. Hij vertelt hen dat dit wel een, van de laatste vergaderingen is
die hij mag boeken. Want deze in Naaldwijk zeer geziene man, bij wie men altijd
terecht kan voor het huren van het in Naaldwijk overbekende 'zaaltje' in de
Emmastraat, waar nu een supermarkt is gevestigd, deelt hen mee dat hij in
december de zaak gaat verlaten.
In goede aarde
Hij ziet de kippenhouders dus voor het eerst, maar tevens voor het laatst op
die maandagavond bijeenkomen, al is hun opkomst niet bepaald overweldigend. Zo
is Monster niet sterk vertegenwoordigd. Maar als Arie Zwartveld -namens het
voorlopig voor de oprichting in het leven geroepen comité- de mededeling doet,
dat men plannen heeft om de veiling van eieren in eigen hand te nemen, valt dit
bij de aanwezigen in het algemeen toch in goede aarde. Er worden wel enkele
kritische vragen gesteld, maar daar komen duidelijke antwoorden op. Onder meer
dat D. Zwartveld zal worden aangesteld als degen die de eieren bij de
kippenhouders blijft ophalen. Ook wordt meegedeeld, dat het in de bedoeling ligt
volledig onder de verantwoordelijkheid van het bestuur een sorteerder aan te
stellen inde persoon van de heer A. Noordam; Uiteraard komt er ook een
sorteermachine, waarmee gesorteerd kan worden in 0, 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
Belangrijk is de vraag of de eieren per stuk of per kilo worden geveild. Over
het algemeen is men voor het veilen per stuk, hoewel sommige leden menen dat dit
veel administratie tot gevolg zal hebben. Besloten wordt zowel per stuk als per
kilogram te veilen. Na enig rekenen wordt vastgesteld dat de aanwezigen er
garant voor staan, dat uit het Westland gezamenlijk per week ten minste 20.000
eieren voor de klok komen. Maar omdat niet alle kippenhouders aanwezig zijn,
wordt dit aantal staande de vergadering gecorrigeerd naar zelfs 35.000 eieren.
Besloten wordt dat het comité met het bestuur van de groenteveiling Naaldwijk
gaat onderhandelen, om elke donderdagmiddag het kooplokaal van deze veiling te
huren voor het houden van de wekelijkse veiling. De eieren moeten dan wel op
tijd bij de sorteerder zijn. De voorlopig voor het stichten van de veiling
aangewezen commissie gaat voortvarend te werk: Binnen veertien dagen is alles
rond.
Nauwgezet
Als de kippenhouders op maandag 26 november weer bijeenkomen, krijgen ze te
maken met een goed op poten gezette organisatie. "Het veilingbestuur van
Naaldwijk heeft alle medewerking toegezegd om de eierveiling groot te maken",
zegt voorzitter Zwartveld trots. Het afmijntoestel mag worden gebruikt en wordt
bediend door deskundig personeel van de veiling. Vooral is men erover verheugd,
dat de nauwgezette betaalmeester van de groenteveiling Steenks de administratie
wil gaan voeren. Een taak die zeker geen zacht eitje genoemd mag worden, grapt
de voorzitter daarover. De eierveiling wordt een vereniging naar het voorbeeld
van de grote coöperatieve veiling. Besloten wordt een inleggeld te vragen van
vijf gulden per lid, welk bedrag tijdens de vergadering door de meesten al wordt
betaald. Over elk te veilen bedrag wordt voortaan één procent ingehouden tot men
een aandeel heeft voor een bedrag van honderd gulden. Dat aandeel wordt
terugbetaald bij uittreding uit de vereniging. Het veilingpercentage van vier
procent komt daar dan nog bovenop met mogelijkheden van restitutie bij het einde
van het boekjaar.. Naast de voorzitter maken C. Noordam (secretaris) uit
's-Gravenzande, B van Dam (penningmeester) uit Wateringen, De Bruin uit
Maasland, Van Vliet uit De Lier en Sonneveld uit 's-Gravenzande deel uit van het
bestuur van de nieuwe vereniging, die zeventig leden telt De eerste veiling
wordt vastgesteld op 3 november.
Belangstelling
Honderden belangstellenden zijn! er die dinsdagmiddag om drie uur in de
Naaldwijkse groenteveiling aan de 's-Gravenzandseweg getuige van, dat de eerste
veiling wordt gehouden. De voorzitter van de groenteveiling L. van der Hoeven is
er ook bij en onthult in een toespraak, dat Naaldwijk al eerder een eierveiling
heeft gekend, maar die ging ter ziele. Hij is er verheugd over dat er weer een
is. Er worden die middag niet minder dan 21.360 eieren geveild. Er zijn er een
paar gekneusd, maar er blijken in het Westland geen windeieren te zijn gelegd.
De klok heeft nog lange tijd voor de eieren gedraaid. Jan de Bruin (64) uit
's-Gravenzande was een van de particulieren die al als zeventienjarige jongen
eieren van zijn eigen kippen ter veiling bracht: "Leuk dat dit nu in de krant
komt, niemand denkt meer aan die eierveiling."
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Steeds meer koelhuizen gebouwd in de jaren vijftig.
Uit: Westlandsche Courant 08-11-2003
Door: Aad van Holstein
Koelhuis in de jaren vijftig in aanbouw
bij de veiling Westerlee.
Overal in het Westland worden er in 1953 koelhuizen gebouwd.
Nodig om de grote druivenoogst op te kunnen vangen en een betere spreiding in de
aanvoer te verkrijgen. Aan de andere kant geeft dit in de wintermaanden veel
activiteit en werk, een belangrijk sociaal aspect.
In de jaren vijftig neemt in het Westland het koelen van druiven sterk toe.
De druif beheerst dan nog steeds de Westlandse fruitmarkt, maar de opbrengsten
vallen tegen. Vooral bij de blauwe druiven in de maanden augustus en september.
Stookdruiven leveren per kilogram slechts één gulden op. Geen vetpot.
Koeldruiven gaan in oktober al voor een kwartje meer voor de klok, later in het
seizoen voor nog meer.
Koel bewaren en later veilen is dus hét parool.
De belangstelling bij de druivenkwekers om voor eigen rekening te koelen is in
het najaar van' 1953 erg groot. De beschikbare ruimte moet onder de gegadigden
worden verdeeld. Door dit 'zelf koelen' is de keus voor de handel wel beperkter
geworden. Het Westland produceert in dat jaar naast de druiven ook nog heel wat
ander fruit, maar er tekent zich al een neergaande lijn af.
Zo worden er aan de veilingen in de loop van de zomer wel perziken
aangevoerd, maar iedereen ziet dat het met die teelt toch praktisch gedaan is.
In juli gaat het nog even, maar daarna is het een tamme vertoning. Met de
meloenen gaat het ook al niet zo best. Soms worden ze zelfs gebruikt als
projectielen bij watergevechten. Hard fruit; zoals appelen en peren, komt aan de
veilingen nog met grote hoeveelheden aan. Steeds meer tuinders gaan op deze
teelten over. Dat de kwaliteit uitstekend is, blijkt op de fruitkeuringen, die
jaarlijks in Naaldwijk door de NFO worden gehouden. Ook in Maasland en Westerlee
zie je steeds meer fruit. verhandeld tegen aantrekkelijke prijzen.
Systemen
Dat telen geschiedt steeds meer met gebruik van intensieve systemen. Waar nu
bijvoorbeeld de computer in de glastuinbouw een grote rol speelt, is het in 1953
het zogenaamde cordon- en tafelsysteem dat wordt toegepast. Daarmee kan 40.000
kilogram goed fruit per hectare worden geoogst. Maar omdat nu zomaar aan
Iedereen aan tel bevelen gebeurt nu ook weer niet. Het is echt iets voor alleen
de allround vakman. Perziken en meloenen zie je na 1 oktober niet meer aan de
veilingen en na Allerheiligen is het ook vrijwel gedaan met de aanvoeren van
druiven. De marktonderzoekers en telers in het Westland volgen dat met
argusogen. Als de pruimen en massa's goedkope peren geruimd zijn en de goede
appelen en peren goed in de markt liggen, hopen ze dat de animo voor een niet te
dure druif groter zal zijn dan in 1952. "Als de hardfruit afzet kou vat, dan
krijgt de druivenprijs een longontsteking", hebben we een veilingman wel eens
horen beweren. Met het koelen wordt voorkomen dat enorme topaanvoeren bij de
twaalf Westlandse veilingen ontstaan, zoals voor de oorlog regelmatig is
voorgekomen. In een week meer dan twintig procent van de totale productie!
In en om het Westland zijn in 1953 heel wat koelhuizen van exporteurs van
naam gevestigd. Vol peren, appelen en andere tuinbouwproducten. Het bouwen van
koelhuizen trekt ook fruit alleen wordt opgeslagen, maar ook verwerkt, verpakt
en verstuurd. De exporteur klaart zo dit zaakje met eigen personeel in zijn
eigen veilingloods.
Proeven
Zo wordt wat het koelen van druiven steeds meer gemeengoed in het Westland.
Zelfs worden proeven genomen met het bewaren van druiven van mindere kwaliteit,
een chemisch kunstje dat aanvankelijk bij enkelen bekend is en schimmelvorming
voorkomt. Alles met het doel om een aantrekkelijk druif laat in het seizoen
tegen een hoge prijs te verkopen. Maar de consument mag er niet onder lijden, zo
wordt van sommige kanten gewaarschuwd. Een van de plaatsen waarde druiven worden
opgeslagen, is het veilingkoelhuis te Poeldijk. Als ze op dat moment verhandeld
worden is de prijs tussen de 1,10 en 1,25 gulden. De tuinders gokken echter op
een redelijke prijs na Nieuwjaar.
Om het de tuinders aantrekkelijk te maken om
te koelen, wordt afgesproken dat als het allemaal goed uitpakt, ze nog een
toeslag krijgen. Toch hebben deskundigen de indruk, dat er veel meer druiven ter
koeling zouden kunnen worden aangeboden dan op dat moment het geval is. De
gemiddelde kwaliteit van de druiven wordt goed genoemd.
Optimistisch
Er zijn tuinders, die het aandurven de druiven tot na 1 november in de
kassen te laten hangen. Soms beleven ze dan nog een belangrijke prijsstijging.
Men is in tuinders kringen nogal optimistisch gestemd over de toekomst van deze
teelt, want in 1953 denkt men daar nog dat de druiventeelt over zijn dieptepunt
heen is. "De productie kan en zal de eerstvolgende jaren toenemen", zo luidt de
verwachting. Tellingen wijzen in elk geval wel uit, dat de Witte druiven
relatief meer betekenen dan tien jaar eerder bij tellingen is gebleken. Verwacht
wordt dat vooral ook aan de Golden Champion uitbreiding zal worden gegeven. De
druif ontbreekt echter wel geheel op de in de Naaldwijkse veiling gehouden
fruitshow van de NFO eind oktober 1953. Dat wordt door velen betreurd, maar het
heeft alles te maken met het tijdstip waarop de show wordt gehouden. Je kunt
daar moeilijk met koelhuisdruiven aankomen. "Een koelhuisdruif mag je niet
helemaal vergelijken meteen verse druif", wordt terecht beweerd. "Je moet ze met
andere maatstaven beoordelen. Maar één ding staat vast: er mag aan de smaak
niets haperen. Juist als de druiven schaarser en duurder worden moeten
'tegenvallers' bij de consumenten niet mogelijk zijn."
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Vroege inval
vorst richt grote schade aan in 1922.
De winter kondigt zich nu precies tachtig
jaar geleden
(2002) vroeg aan. Eind oktober vriest het al
behoorlijk. Voor tuinbouwend Westland dat er toch al niet zo best voor staat, is dat een forse tegenslag. De
groenten zijn duur en de schaarste die nu ontstaat drijft de prijzen verder op.
Het Westland haalt zelfs De Telegraaf.
Door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche
Courant 26-10-2002
Noodlottig
Zo noemen veel tuinders de vroege vorstperiode van 1922. Hoewel niet alles wat
er aan bonen, spinazie en andere groenten buitenstaat, verloren is gegaan,
hebben toch ook de producten onder het platte glas veel te lijden. En dat in een
jaar, waarin het toch al zo slecht gaat met de tuinbouw. Nu de spinazie zo duur
is, hebben veel tuinders dit onder de ramen uitgezaaid. Het stond er vorige week
nog goed bij, maar wie niet heeft gezorgd voor een goede afdekking met matten,
merkt toch dat veel gewas dat dicht tegen het glas staat toch is bevroren: De
schade die daardoor ontstaat! loopt tot in de honderden guldens.
Het is het gesprek van de dag bij alle twaalf Westlandse
veilingen. Zelfs de tomaten in de warenhuizen kunnen worden afgeschreven.
Sommigen zitten met de handen in het haar. Het is dan ook een troosteloos
gezicht. Waar je ook komt, overal ligt het gewas tegen de grond, omdat de
bevroren stengels de zware vruchten niet meer kunnen dragen. En er hangen nog
duizenden kilo's onder om te worden geplukt.
Keurmeesters
Hier en daar zie je ook werkelijk nog mensen de handen uit de mouwen steken om
te proberen de beste Vruchten van onder het gewas vandaan te rapen en ze, alsnog
naar de veiling te brengen. Als de keurmeesters vinden dat de tomaten er nog
behoorlijk uitzien, wordt daar toch nog een bedrag van zes tot acht gulden per
honderd kilo voor gegeven, Maar als de kwaliteit minder is, varieert de prijs
van slechts tachtig cent tot 1,20 gulden.
Sommigen moeten zelfs onverrichter zake doorvaren, omdat
de aanvoer niet afgemijnd wordt. Een hard gelag. De enige goede tomaten die ter
veiling worden aangevoerd, komen uit de stookkassen. Die mogen dan 24 tot 38
gulden per honderd kilogram opbrengen, ze kosten natuurlijk een vermogen aan
steenkool. En dat allemaal in een tijd, dat de Westlandse tuinbouw steeds verder
wegzakt in het moeras, Er gaan zelfs stemmen op om het glas land weer om te
zetten in grasland. Er zijn voorde tuinbouwproducten gewoon niet genoeg
afnemers, dus is het zonde te veel grond productief te maken voor het telen van
groenten, zo wordt er geredeneerd. Sommige Westlanders die er zo over denken
noemen het een nuchter feit, dat ze maar hebben te aanvaarden. Gronden die veraf
liggen van de grote steden, moeten volgens hen zo spoedig mogelijk voor de
veeteelt worden gebruikt. Er wordt zelfs hardop gepleit voor het geven van
premies van 200 tot 300 gulden per hectare om tuinbouwbedrijven om te zetten in
bijvoorbeeld akkerbouwbedrijven.
Veilingkrediet
Het geld daarvoor moet dan wel worden opgebracht door de tuinders zelf en niet
alleen door de regering. Zo'n regeling wordt vergeleken met die van de arbeiders
die 20 tot 30 cent per week contributie betalen aan hun werklozenfonds. De
regering draagt dan de helft bij. Opmerkelijk is vooral het plan van een bekende
voorman uit Loosduinen, C. van Spronsen. Hij wil een veilingkrediet met garantie
van de staat. Dergelijke plannen schieten in Het Westland als paddestoelen uit
de grond. In tuinbouwkringen dringt zo sterk het besef door, dat de toestand
zorgelijk is mede als gevolg van te zware belastingen, pachten en hypotheken,
maar dat de eigen organisatie in de eerste plaats aangewezen is om in te
grijpen. Daarmee wordt dan met de vingers gewezen op het Centraal Bureau van de
Tuinbouwveilingen in Nederland, dat in Den Haag zetelt.
"De zachte kussens in de Javastraat moeten verlaten
worden voor de harde werkzetels", schrijft bij voor- beeld de Westlandsche
Courant begin november met de bewering dat het bureau immers over de financiën
beschikt en dat daarmee de zwaarst getroffenen kunnen worden geholpen. "Hiervoor
hebben we geen nieuwe maatschappij nodig", schrijft de krant die daarmee de
suggestie van ene heer Balk neersabelt." Al te veel personen en organisaties
parasiteren reeds op den arbeid onzer tuinders. Neen, onze eigen organisatie kan
en moet helpen op gemakkelijke voorwaarden en zoo laag mogelijk
rentevergoeding."
Alarmerend
Iedereen is ervan overtuigd, dat de. tuinbouw een moeilijke tijd tegemoet gaat
en dat het niet gemakkelijk zal zijn het geheel nog drijvende te houden. Maar zo
erg als een correspondent van de Telegraaf het maakt, is het nou ook weer niet
met de tuinbouw. Hij fietst op een droge dag door het Westland en komt op een
ochtend in die krant meteen uiterst alarmerend stuk, waarin staat dat de
Westlandse tuinbouw tot ondergang gedoemd is. Dat slaat in tuinbouwkringen in
als een bom. De publicatie wordt door de Westlandse voormannen als Jan Barendse
betiteld als 'ongegrond wanhoops geschreeuw van een volkomen onbevoegde'. De
tuinders worden in dat karikaturale stuk afgeschilderd als arme stakkerds, aan
wie men geen krediet meer kan verlenen.
Dat pikt geen enkele Westlander.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Nieuw tomatenras verrast Westland
in 1922.
Een nieuwe tomaat! Opvallend nieuws in het
Westland van tachtig jaar geleden.
(2002) Een lichtpuntje in een uiterst donkere
periode voor de Westlandse tuinbouw. De tomatenteelt wint steeds meer terrein.
Gelukkig zijn er telers die verder kijken dan hun neus lang is.
Door: Aad van Holstein,
Uit: Westlandsche
Courant 02-11-2002
Tuinder Van den Broek, een bekend tomatenkweker uit
Poeldijk, kan in november 1922 tevreden zijn. Een proef genomen op zijn bedrijf
is een groot succes. Het levert het Westland een geheel nieuw tomatenras op: de
Excelsior. Ontdekt in Amerika. Op een heel andere plaats dan bij Van den Broek
in Poeldijk is met het zaad van deze plant nog een parallelle proef genomen.
Voor de zekerheid. En met hetzelfde schitterende resultaat. Dat de proef is
genomen komt door de inventiviteit van twee mannen, H. van der Kallen en A. H.
Mank. Zij hebben twee jaar eerder het initiatief genomen om per schip naar
Amerika te vertrekken om daar een van de grote Amerikaanse
Tuinbouwtentoonstellingen te bezoeken.
Daar zien zij tot hun verbazing dat de Amerikanen een
tomaat hebben bekroond, die alle kwaliteiten in zich heeft om in Nederland goed
te gedijen. De vorm en het model van de vrucht blijken ideaal. De beide
Hollanders stappen dan ook resoluut op de Amerikaanse zaad handelaren af en
proberen zo te achterhalen waar de tomaat vandaan komt en welke eigenschappen
hij heeft. Ze slagen erin wat zaad te kopen en mee te nemen naar Nederland. In
het Westland wordt de actie van het tweetal vrij nuchter ontvangen. Niemand ziet
er al meteen iets buitengewoons in, want het sortiment waarover de streek
inmiddels beschikt is vrij groot. Al is dat wel verre van volmaakt en wordt er
naarstig gezocht naar verbetering ervan. Dat men aanvankelijk denkt dat deze
tomaat wel net zo zal zijn als de andere ligt dus voor de hand,
Hij groeit misschien ook wel net zo door aan de
bloemtrossen of heeft net zo goed last van 'krullers' bij het jonge plantgoed.
En het is maar de vraag of deze tomaat geen last heeft van barsten of van een
overvloedige productie van bonken. En zou hij wel geschikt zijn Voor de stook ?
Eigenlijk is de proef niet opgezet om een nieuw soort tomaat op de markt te
brengen, maar vooral om eerst al de eigenschappen van deze soort goed te
onderzoeken en vast te stellen.
Verbeteren
De nieuwe Excelsior tomaat moet dus de in het Westland bestaande soorten in veel
opzichten verbeteren, wil hij aanslaan. Daarom worden ook niet meteen na de
ontdekking zaden van deze soort te koop aangeboden, maar wordt eerst nog eens
door vier kwekers in het Westland en een in Noord-Holland een proef onder gewone
omstandigheden genomen in een gewone stookkas, in een warenhuis en op het open
veld. Ook Van den Broek doet weer mee en heeft zo een gedeelte van zijn
stookkassen beplant met Ailsa Craig (een oude variëteit) en een deel met de
nieuwe Excelsior.
En wat is het resultaat? Bij de Ailsa Craig komt in de
jonge plantjes 2S tot 30 procent krulziekte voor. Bij de Excelsior niet! De
vruchtopbrengst begint bij beide soorten tegelijk, maar de Excelsior blijkt veel
krachtiger te groeien. De oogst in de stookkas blijkt bij de Excelsior per
struik anderhalf pond meer op te leveren dan bij de ander. Ook op allerlei
andere teelttechnische punten steekt de Excelsior met kopen schouders uit boven
de andere soort. De proefnemers uit het Westland zijn dan ook zeer1evreden over
deze nieuwe tomaat en beschouwen hem als een belangrijke aanwist in het
tomatensortiment.
De nieuwe tomaat wordt geoogst in een jaar, dat
financieel gezien een slechte periode voor de tuinbouw is. Maar het jaar 1922 is
over het geheel genomen wel als een uiterst vruchtbaar jaar aan te merken. Er is
sprake van een milde overvloed van groenten en fruit. Van alles is er volop,
zodat menig gezin voordelig inkopen kan doen. "Wat een verschil bij verleden
jaar, toen alles peperduur was", verzucht een consument in een ingezonden stuk
in de Westlandsche Courant. "Zelfs mijn kapper, die bij elke gelegenheid afgeeft
op de 'boeren' (lees: tuinders) toont zich nu tevreden", schrijft hij.
Maar hij vergeet dat in bijvoorbeeld Noord-Holland de
kool op het land blijft staan, omdat de, tuinder er de transportkosten niet kan
opbrengen. Een groentehandel adverteert: 'Prima aardappelen' f 3,- per 100 pond
en op elke 100 pond 50 pond cadeau...', Terwijl het Westland tobt met toch wel
een malaise, denkt de Haagse stedeling: "Van die overvloed eet de boer nu toch
ook. Hij zit er volop in. En verder kan hij best een stootje lijden". Een
lichtstraaltje gloort er in de verbetering van, de bonenprijs, die in november
tot 6 á 14 cent per kilo is gestegen, maar dat zwakke schijnsel wordt weer
weggevaagd door de zware slagschaduw die de tomatenhandel naar alle' kanten
werpt.
De zeer lage prijzen van de laatste tijd blijven ook nu
bestaan. Er wordt slechts vijf tot acht cent per kilo betaald. De B en CC
tomaten gaan voor een halve cent of een cent per kilo. Het natuurproduct wordt
niet eens geplukt. De druiven dalen van begin tot eind van de week nog ongeveer
zes cent per kilo. Nee, veel verdienen doen ze in 1922 in het Westland niet. Ook
al besluit het gemeentebestuur van Den Haag een flinke hoeveelheid snijbonen
tegen een lage prijs te kopen en onder de armen van de stad te verdelen.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Journalist Piet Bot brein achter het druivenfeest.
Als iets in een
recordtijd in het Westland is georganiseerd, dan is het wel het eerste
Druivenfeest, nu vijftig jaar geleden. Begin juli 1952 is er nog vrijwel niets
over bekend, want op de elfde van die maand verschijnt plotseling het eerste
aarzelende persbericht. Kennelijk om de streek voor het idee rijp te maken.
door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant van
zaterdag 24 augustus 2002
De
Westlandse krantenlezer
wordt inde zomer van1952 heel langzaam op het Druivenfeest voorbereid, Op 11
juli schrijven de dagbladen in het Westland - dan nog De Westerbode, Het
Binnenhof, de Haagsche Courant, de Nieuwe Haagsche Courant, Het Vrije Volk,
Trouwen het Haags Dagblad, allemaal voorzien van eigen Westlands nieuws -
schuchter over de vage plannen. 'Waarom geen druivenfeesten in het Westland?'.
"Kijk eens naar Uden! Dat was vroeger een van de meest onbekende kersencentra
van ons land. Thans, nu jaarlijks een groot kersenfeest wordt gehouden, kent"
iedereen in de wijde omgeving - de Udense zwarte kers: De jaarlijkse Kersenhof
heeft hiervoor gezorgd", aldus het persbericht,
Jopie
Steenks
twee
maanden later in functie als de eerste druivenkoningin, heeft onlangs tijdens de
opening van de tentoonstelling 'Druiven teelt en druivenfeesten in het Westland'
- onthuld, dat dit bericht alleen maar geïnspireerd kan zijn door Piet Bot,
bekend journalist in het Westland. We vindende toespraak integraal afgedrukt in
het laatste nummer van het blad 'Westlands Streekhistorie' als een interessant
document over dit eerste druivenfeest. "Hij had een zeer creatieve geest'! ,
aldus Jopie, al bijna vijftig jaar mevrouw Vingerling, "De teksten van het
Druivenlied en Westland, Glazen Stad zijn van hem. Ze hebben het Westlands
Mannenkoor zijn bekendheid landelijk uitgedragen. In juni 1952 moest hij voor het
blad 'Groenten en Fruit' in Brabant een reportage maken over het wel en wee van
de kersenteelt. Zondags was daar een optocht, opgesierd door de plaatselijke
verenigingen de nodige muziekkorpsen en uiteraard kersen,kersen en nog eens
kersen. Thuisgekomen dacht hij: "Waarom doen wij als Westlanders dit niet voor
onze druiventeelt? Met een heuse druivenkoningin! Iedere streek heeft er wel
een. Een heidekoningin in Ede, een Kaaskoningin in Haarlem en Den Haag heeft
zijn bloemenkoningin. Hij werkte zijn idee uit". Jopie vertelt het allemaal in
haar toespraak. Ook hoe het geld voor het feest bijeen is gebracht. Met een
bijdrage van een halve cent per kistje van vier kilo druiven door iedere teler.
Ook de Bond Westland, die de beweging rond de druif mede op gang heeft gebracht,
doet royaal aan de reclame mee. Veilingen brengen nog eens 3000 gulden bijeen.
Aan alle verenigingen wordt verzocht op een of andere manier mee te doen. De
respons is massaal.
Het
druivenfeest wordt zo langzaam maar zeker in het oranjefeest geïntegreerd de
Naaldwijkse middenstand doet graag mee. Op 15 juli schrijven de kranten nog in
vragende vorm: 'Komt er in Naaldwijk een braderie?'. Maar velen weten al dat dit
zeker doorgaat. Maar wat is een braderie? Niemand heet er ooit van gehoord. Wel,
schrijft de krant, het gaat om een verkoopgelegenheid in de open lucht. Een
soort jaarmarkt op moderne leest geschoeid. Al te zien in verschillende plaatsen
in ons land. Het oranje comité én de plaatselijke middenstand gaan kijken in
Oegstgeest en in Almelo. In de laatstgenoemde plaats wordt de braderie al weer
voor de derde keer gehouden. En ze komen enthousiast thuis.
Standruimte
Op 31
juli valt het besluit in café Jansen in de Molenstraat, waar de winkeliers er
massaal mee instemmen. De zevenhonderd meter beschikbare standruimte is bij
lange na niet voldoende om alle belangstellenden een plekje te geven. Overal
duikt Piet Bot Op als stimulator en organisator, ook hier. Hij voert het
secretariaat van de braderie, waar uiteindelijk niet alleen de hoofdstraten van
Naaldwijk, Herenstraat, Molenstraat, Rembrandtstraat en Wilhelminaplein maar ook
de Korte Rembrandtstraat en de Emmastraat bij worden betrokken.
Op 13 augustus
wordt bekend, dat een speciaal comité Westland-Druivenland is opgericht, waarna
op 21 augustus de benoeming bekend wordt van de eerste en - naar later zal
blijken - enige druivenkoningin: de 22-jarige tuindersdochter Jopie Steenks,
werkzaam op de kwekerij van haar vader Jan Steenks. "Hoe ben ik gekozen?", zegt
Jopie in haar toespraak bij gelegenheid van de expositie."Heel simpel, mijn
vader was bestuurslid van de veiling, penningmeester van het oranjecomité en
tevens druivenkweker. Heer Bot vond dat ik maar koningin moest worden. Veel
richtlijnen waren er nog niet. Ik ben in Den Haag naar de Bloemenkoningin gaan
kijken. Ook lette ik wat scherper op de echte Koningin; Wat aan te trekken? De
echtgenote van de heer Bot had in de Rembrandtstraat een modevakschool,
waar veel meisjes leerden voor zichzelf kleding te naaien. Mevrouw Bot en haar
assistente, mevrouw Hanemaayer zouden voor de japon zorg dragen. Het ontwerp was
snel beslist. Cirkelrok, strak lijfje en een hals zoals bij de japon die de
Engelse Queen Elizabeth' droeg toen ze gekroond, werd. Nu de stof. Verschillende
stoffenzaken in Den Haag werd om medewerking gevraagd. Sommigen ,vroegen een
hele pagina advertentie in de krant en voor de stof de halve prijs.. Weer
anderen eisten grote foto's in hun zaak Benard Snoek in de Weimarstraat nam met
een halve pagina genoegen en zou de stof schenken.Tegenwoordig heet dat
sponsoring. Daar kwamen later nog twee hofdames jurkjes en maar liefst 26
dirndljurkjes bij voor de druivenmeisjes. Alles werd genaaid op de eerste etage
van de school".
Noodklok
Jopie kan er nu nog volop van genieten, net als tijdens het feest dat helemaal
draait om de Westlandse druif. En intussen worden er in 1952 bij de veilingen in
het Westland steeds meer tomaten - en minder druiven - aangevoerd. De prijzen
zijn weliswaar redelijk, maar toch wordt de noodklok over de glazenstad geluid.
De druiven teelt moet desondanks nieuw leven ingeblazen worden vindt men. De
sluiting van de grens vormt immers een reële bedreiging voor het oprukkende
Westlandse product. Het Nederlandse volk zelf consumeert veel te weinig tomaten,
zo wordt er geklaagd, Nog even wordt er in het Westland gepleit voor de teelt
van nog weer ander kasfruit zoals perziken als middel tegen de smalle basis .van
de tomaat. Maar intussen drukken de persen van een Westlandse drukkerij op volle
toeren vele duizenden reclamebiljetten af. Ze worden verspreid doorheel het
land. En wat staat er op? Een aardig meisje, dat Westlandse druiven eet'.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Eerste braderie in het Westland valt bijna in het water.
Wekenlang is het
mooi zomerweer in 1952. Maar uitgerekend op de eerste dag van het eerste
druivenfeest in Naaldwijk komt de regen met bakken uit de hemel zetten. De
eerste Westlandse braderie valt daardoor bijna in het water. Maar als Jopie
5teenks, de eerste en enige echte Westlandse druivenkoningin, tijdens een
opklaring feestelijk is ingehaald, wordt het toch lekker druk in Naaldwijk.
Door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant van
zaterdag 31 augustus 2002
Het is
woensdag 3 september 1952.
De regen komt zo nu en dan met bakken uit de hemel. Leo en Jacques Vollebregt,
eerstgenoemde is voorzitter van de Naaldwijkse Middenstand, sjouwen als het even
wat droog is wat af in de Herenstraat. Ze bouwen mee aan een door de middenstand
georganiseerde braderie, de eerste in het Westland. Al enkele jaren zetten ze
beiden het herenmodemagazijn voort dat vader Leen Vollebregt vele jaren in
Naaldwijk heeft gevoerd. De oude heer Vollebregt heeft zich letterlijk met zijn
vrouw teruggetrokken op een etage achter de winkel, waar hij Zich hoofdzakelijk
bezighoudt met het veelvuldig bespelen van de piano. De man is namelijk zeer
muzikaal en geniet ook bekendheid als organist van de St.-Adrianuskerk aan de
Molenstraat.
Of hij echter,
als hij ook nog zo jong was als zijn zoons, het zou zien zitten een tijdelijk
winkeltje op straat te bouwen, valt te betwijfelen. Aan zijn gezicht is het
echter niet af te lezen. Met belangstelling volgt hij onder een grote zwarte
paraplu toch het werk, dat door hen wordt verricht. De opbouw van een braderie,
iets waar hij nog nooit van heeft gehoord. Daarbij worden ze geholpen door
enkele familieleden, vrienden en bekenden en in samenwerking met de wat verderop
in de Herenstraat residerende dames Van der Knaap van 'Maison Modern'. Tussen de
regenvlagen door krijgen zo overal in Naaldwijk de 'winkels op straat' steeds
meer gestalte. Geïmproviseerde stands, voor eenmalig feestelijk gebruik.
Braderie
Jammer
dat het weer zo tegen zit. Maat gelukkig worden de nijvere bouwers gesterkt door
het besef dat ze niet de enigen, zijn die daar last van hebben. Want vrijwel
alle Naaldwijkse middenstanders gaan er immers letterlijk onder gebukt. Ze
worstelen allemaal met hetzelfde probleem in de hele Herenstraat, aan het
Wilhelminaplein en in de Molenstraat en enkele zijstraten waar de braderie
gestalte krijgt. Overal wordt heftig gebouwd aan tijdelijke verkooppunten, waar
later zich - ondanks sombere verwachtingen - toch vele feestgangers zich zullen
verdringen. Vollebregt verkoopt dus herenkleding en in samenwerking met het aan
het Wilhelminaplein gelegen winkeltje 'Maison Modern' (voorheen het
hoedenwinkeltje van Tilly Vollebregt), waar het accent meer op de dames ligt,
wordt het zo een mooi compleet aanbod voor beiderlei kunnen. Vollebregt mikt
vooral op de verkoop van hele fraaie vesten, die net voor het najaar van 1952 in
de mode zijn gekomen. Maar misschien zouden net nu beter regenjassen hebben
kunnen zijn.
Baldakijn
De
zware, zwarte deur voor de poort naast de winkel van Vollebregt zwaait
plotseling moeizaam open als ineens een groepje mannen komt aandragen met iets
dat in de verte enigszins op een baldakijn lijkt. Het is de kleine even tevoren
in elkaar getimmerde en daardoor toch enigszins draagbare stand van Marcel van
der Vlugt, de pas beginnende Naaldwijkse fotograaf die zijn donkere kamer heeft
in een ruimte achter het modemagazijn, onder het woonhuis van L. Vollebregt. Hij
is verloofd met diens dochter Kitty. Plannen om in Cruysbrouck een winkel te
openen liggen dan nog diep in de ijskast. Per bromfiets trekt hij er dagelijks
op uit om in het hele Westland foto's te maken. In de donkere kamer komen daarna
de door hem in een oogwenk geschoten bruids- en andere foto's in een
geheimzinnig chemicaliën bad als het ware langzaam tot leven. Menig jawoord
wordt daar in Zwart-Wit voor de eeuwigheid vastgelegd. Bekend is hij intussen
ook geworden om al zijn mooie familiefoto's, die hij in menig Westlandse
huiskamer schiet. !n zijn wankele stand wil Marcel die binnen veertien dagen
zijn papieren van de Kamer van Koophandel binnen hoopt te hebben, nu evenals de
andere winkeliers van Naaldwijk zich eens duidelijk presenteren met de verkoop
van rolfilms - "Geen filmrolletjes", zegt hij steevast - en het bestellen van
huwelijks- en andere reportages. Althans als straks de regen een beetje wil
afnemen, want daar ziet het vooralsnog helemaal niet naar uit.
Een medewerker
van een heel andere firma Vollebregt (RTV, Radio Techniek Vollebregt) uit Den
Haag die voor 1952 uitstekende geluidsapparatuur verhuurt, sleurt een ladder van
het ene punt naar het andere om overal luidsprekers op te hangen. Op de hoek van
de Julianastraat en de Molenstraat komen allerlei kabels samen, want daar wordt
tegen het oude schoolgebouw van de 0.1. Lagere school aan een soort omroepcel
geplaatst. Op die plek begint ondergetekende, als alles tenminste hangt en
functioneert en de eerste feestgangers zich druipend aankondigen, stemmige
plaatjes te draaien van onder anderen de pianist Charley Kunz en daar tussendoor
reclameboodschappen om te roepen. Met teksten die onder meer betrekking hebben
op al genoemde winkeliers en het winkeltje van 'tante' Cato Borsjé, die onder
meer breiwol verkoopt. Anderen willen de aandacht via de luidsprekers vestigen
op hun stofzuigers of hun gedestilleerd. En: "Een taxi nodig! Bel Beltax",
waarmee het taxibedrijf van de heer Bellersen uit de Molenstraat wordt bedoeld.
"Uw natte regenjassen kunt u bij Eenzo laten uitwringen", klinkt het door over
de braderie. En dan gaat het over de winkel van de familie Van Ewijk die onder
meer wasmachines met toebehoren verkoopt.
Instorten
De
halve Julianastraat staat vol met tafeltjes en stoelen van het verderop gelegen
buurtcafé, maar dit terras met de naam Juliana trekt de eerste uren in het
geheel geen publiek. De firma Bahlmann uit de Molenstraat zit het ook niet erg
mee op de braderie. Het dak van de stand houdt het niet onder de zware druk van
het regenwater en stort met een luid geraas half in. Kruidenier Herman Peters
probeert de moed erin te houden door overal heerlijke soep uit te delen.
Intussen breekt tijdens een tijdelijke, brede opklaring het druivenfeest toch in
alle hevigheid los. Druivenkoningin Jopie wordt ingehaald. Maar alle betrokkenen
zijn het er roerend over eens: ondanks het slechte weer is tijdens het eerste
druivenfeest in 1952 het gedeelte van de braderie op het hoekje van de Molen- de
Heren- en de Julianastraat, het gezelligste plekje van Naaldwijk. Ik hoor het me
nog overtuigend door de microfoon zeggen: "Wat druiven zijn voor het Westland,
is Vollebregt voor uw kleding".
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Duizenden Westlanders bewonderen Druivenkoninging.
Naaldwijk loopt
compleet uit als op woensdag 3 september 1952 het eerste druivenfeest wordt
gehouden. Druivenkoningin Jopie Steenks waant zich van adelijke afkomst en wordt
als een ware heldin ontvangen en geïnterviewd door NCRV-man Rick Felderhof.
Door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant van 7
september 2002
Hotel
Torenburg, vele jaren het centrum van tal van activiteiten in Naaldwijk, speelt
ook op het eerste Westlandse druivenfeest een centrale rol. In deze op de hoek
van de Herenstraat en het Wilhelminaplein gelegen horecagelegenheid arriveren de
nog in regenjassen gestoken en onder paraplu's gebukte genodigden om de grootse
intocht mee te maken. Het zijn de notabelen uit het Westland: predikanten,
burgemeesters, wethouders, veilingbestuurders en raadsleden. Kortom een illuster
gezelschap. Het door hen voortgebrachte geroezemoes neemt af als de voorzitter
van de plaatselijke Oranjevereniging D. Th. van Dijk het woord neemt.
"We zijn hier
bijeen voor een uitzonderlijk feest", verkondigt hij. "Niet eerder is een zo
uitgebreid feest georganiseerd. Dat komt volgens hem vooral door het
druivenfeest,. dat in overleg met de Bond Westland in minder dan geen tijd op
touw is gezet en tevens door de eerste braderie, een initiatief van de
Naaldwijkse middenstand. Burgemeester S. Hoogenboom haakt daar op in. Het feest
is eigenlijk gekomen in plaats van de viering van de verjaardag van koningin
Wilhelmina. Koningin Juliana viert haar verjaardag op 30 april, maar dan is het
te druk in de Westlandse tuinbouw, zodat nu maar gevierd wordt dat Juliana in
september de regering aanvaardde. "Feest wordt er gevierd, ook al zijn de tijden
somber", zegt de in zijn doen en laten maar ook uiterlijk om te zien nog echt de
rondborstige burger vader van Naaldwijk, die vervolgens een lint doorknipt om de
toegang nog tot de braderie vrij te maken. Het feest is daarmee geopend.
Rijpaarden
Rondom
de bloemenveiling CCWS aan de Dijkweg in Honselersdijk is het intussen al een
drukte van belang. Daar stelt het Haagse Politiemuziekkorps Onderling Kunstgenot
zich op met daarachter vijf ongeduldig trappelende fiere rijpaarden met in hun
zadels evenzoveel amazones van de Landelijke Rijvereniging De Delflandruiters.
Daarachter staat een open rijtuig gereed voor de burgemeester en de voorzitter
van het oranjecomité. Zij arriveren daar net op tijd om in de stoet mee te
rijden vlak voor de met vier schimmels bespannen open calèche, waarin de
druivenkoningin Jopie Steenks geflankeerd door haar hofdames plaatsnemen.
Als de stoet
zich vervolgens in beweging zet, blijken duizenden belangstellenden zich langs
de route te hebben opgesteld om de druivenkoningin hartelijk toe te juichen. Ter
hoogte van de melkfabriek CMC begint de muziek te spelen en krijgt het geheel
steeds meer allure. Dat komt mede doordat er ook enkele praalwagens in
meerijden. Een wagen is geleverd door de verenigde melkhandelaren, een wagen met
druiven en wijnvaten vertegenwoordigt Honselersdijk en een derde wel heel fraaie
wagen blijkt van de Bond Westland te zijn. Geflankeerd door twaalf bruidsmeisjes
in het wit.
Parmantig
In de
ook al inderhaast georganiseerde stoet lopen parmantig de leden van de
gymnastiekverenigingen DOS, UDI en Westlandia mee. Ze hebben spontaan gereageerd
op de oproep van het feestcomité om de stoet luister bij te zetten en zijn
keurig gestoken in witte uniformen, gesierd met een druivenblad en een
druiventrosje. Niet alleen tamboers en pijpers van DOS uit Naaldwijk; maar ook
die van EMM uit het andere gemeentelijke satellietdorp Maasdijk zijn present en
zo bereikt de stoet via de Dijkweg de Molenstraat, waar ter hoogte van de
katholieke kerk even pas op de plaats wordt gemaakt. Een meisje komt uit het
publiek naar voren en biedt druivenkoningin Jopie namens de Bond Westland
groenten en fruit aan. Maar omdat het Westland ook bloemen heeft wordt de
druivenvorstin als zij op het Wilhelminaplein arriveert ook onthaald met een
bloemenhulde.
Regering
Onder
daverend gejuich verschijnt ze even later op het balkon van de ambtswoning van
de burgmeester, samen met onder anderen de erevoorzitter van het Centraal Bureau
van de tuinbouwveilingen in Nederland Jan Barendse. De burgemeester verwelkomt
haar hartelijk en roept uit, dat Naaldwijk niet onder hoeft te doen voor Ede of
Den Haag, waar ook koninginnen rondlopen. "Gaarne draag ik u de regering over
druivenland over", zegt hij. In een proclamatie antwoordt de jeugdige koningin
gekleed in een goudgele robe van crêpe satin met duidelijk door Piet Bot
geïnspireerde woorden: "Mijn volk viert feest, viert een druivenfeest naar
aanleiding van het feit, dat wat het zo naarstig kweekt vonder glas, rijp is,
klaar voor de oogst". Ze verkondigt, dat de Westlandse druif weer goeden zoet is
en ze laat haar woorden vergezeld gaan van de beste wensen voor deze teelt.
Na deze
balkonscène wordt de 22-jarige druivenkoningin Jopie Steenks omstuwt door
journalisten, die het hunne over de jonge vorstin voor hun lezers te weten
willen komen. "Ik voel me echt een koningin", laat ze uit de grond van haar hart
weten aan onder meer de journalist Fons Oremus, die een uitgebreid verslag maakt
voor dagblad Het Binnenhof. "Dit is geen pedanterie, want, ondanks haar duur
gewaad en ondanks de vele eer die haar bewezen wordt is deze 22-jarige de
eenvoud zelve. Zij ziet deze week als bekroning van haar meisjestijd, dienaar
zij hoopt spoedig afgesloten zal worden door het huwelijk met een jeugdige
Naaldwijkse boekhandelaar", zo geeft hij zijn indrukken weer. Met die
boekhandelaar doelt hij op Herman Vingerling de ook in de plaatselijke
journalistiek actieve latere echtgenoot van Jopie. De druivenkoningin toont zich
erg verheugd over het feit, dat zij bij de echte koningin op audiëntie mag gaan,
"Zie je er tegenop, Jopie?" Nee, helemaal niet, is het antwoord. "Wat ik van
onze koningin heb gehoord is dat zij erg eenvoudig is". Jammer dat ze later de
koningin net misloopt...
Verburch
Jopie
bevestigt dat zij wel degelijk in druivenkassen heeft gewerkt. Dat is de volle
waarheid, die ook nog eens herhaald wordt door de oud-voorzitter van de Bond van
Westlandse veilingen Jan Barendse. Hij vertelt dat niet met zekerheid te zeggen
is wanneer de druiventeelt in het Westland is begonnen. Pastoor Verburch heeft
de teelt hier ingevoerd. De persontmoeting wordt ineens onderbroken om te
luisteren naar een inderhaast geplaatste radio. De NCRV heeft' een uitzending
over de feestelijke intocht. De druivenkoningin en de beide hofdames Zwinkels en
Kuyvenhoven luisteren met aandacht naar de graag gehoorde Rick Felderhof vader
van die van de 'villa' die voor een puike reportage zorgt. , Eenmaal op straat
merkt Oremus, dat het druivenfeest in volle gang is. De mensen verdringen zich
voor de stands van de allereerste Westlandse braderie.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
De Westlandse Tram
Door: Jan Dahmeijer
Uit: Westlandse streekhistorie jaargang 12 nummer 2 2003
De laatste
jaren wordt er hard gewerkt aan verbetering van de infrastructuur van het
Westland ener gaat nog veel meer gebeuren in het kader van het integraal
ontwikkelingsplan Westland (IOPW). Er worden nieuwe wegen aangelegd, er vindt
herverkaveling plaats van oude glastuinbouwgebieden, er komt industrie en er
wordt plaats ingeruimd voor natuur en recreatie. Een ambitieus plan, waardoor
het Westland de komende jaren rigoureus op de schop gaat.
Ook in vroeger tijd werden er
ingrijpende plannen gemaakt. Om onze streek beter te ontsluiten kregen de
Westlandse dorpen rond 1880 een spoorverbinding met Den Haag. Dat ging niet
zonder slag of stoot, er waren voor- en tegenstanders en er werden door de
gemeente voorschiften gegeven voor dit nieuwe vervoermiddel. Uit die
beginperiode van de Westlandse tram melden wij u het volgende.
In de Courant voor Maassluis,
het Westland en Rozenburg van zaterdag 3 maart 1877 werd met instemming
gereageerd op een concessie aanvrage voor een spoorwegverbinding, die tot doel
had het Westland aan te sluiten op het bestaande Nederlandse spoorwegnet. Men
stelde vast dat er in het Westland grote behoefte was aan een railverbinding,
omdat onze vruchtbare en welvarende streek nooit tot volle ontwikkeling zou
kunnen komen zonder een "ijzeren weg" die een goede verbinding zou geven met de
belangrijkste centra van handel en nijverheid in ons land en de voornaamste
havens.
De redacteur schetste in zijn
artikel enthousiast het volgende prachtige toekomstbeeld:
"Instappen
heren. De stoomfluit gilt ... En daar rolt het vurig spook dezer eeuw, tussen de
welige akkers van 't Westland door, hier een lading verse groenten, daar een
partij geurige en kleurige vruchten opnemende, om ze in een oogwenk naar 't
andere einde des lands, ja naar den vreemde te voeren. Vreemdelingen van heinde
en ver, reizigers in allerhande artikelen, die in de Residentie of te Rotterdam
toeven, komen met een retourbiljet even naar Naaldwijk, Monster, Loosduinen en
's-Gravesande, hetzij uit pure nieuwsgierigheid om de schoone streek te leeren
kennen, die als 't ware het recht heeft zich Hollands tuin te heeten, of om als
mannen van zaken bij de kleine winkeliers in 't Westland hun goederen aan te
bieden. Wat een gerief voor de bewoners. Zo ziet men nog eens wat van de wereld
en om de kosten hoeft men het niet te laten. De spoorweg brengt heel wat vertier
en gedoe in 't Westland en men moet zeggen dat we er alleen mee vooruit zullen
gaan."
Niet
iedereen was echter even positief, tegenstanders van de tram waren vooral
schippers van de trekschuiten die het vervoer van personen en goederen naar de
steden verzorgden, zij hebben zich flink verzet tegen de tram.
Een paar
jaar later was het dan zover. Op 24 april 1882 verleende de gemeente
’s-Gravenzande aan de WSM vergunning voor het aanleggen van een
stoomtramspoorlijn met wissels en uitwijksporen vanaf de bebouwde kom tot aan de
grens met Monster. Op 22 maart 1883 vond op I het station van de Hollandsche
Spoorweg in Den Haag de aanbesteding plaats van de door de WSM aan te leggen
spoorbaan, met inbegrip van kunstwerken, voor het gedeelte Poeldijk. Monster
's-Gravenzande.
Daarna verscheen in het
Rotterdams Nieuwsblad het volgende artikel waarin de komst van de tramverbinding
werd toegejuicht:
" Het Westland, een der schoonste oorden onzer provincie, zoo niet het
schoonste, gelijkt op sommige plaatsen een veld van bloemen; de vruchtboomen
geven een verrukkelijk gezicht en niet het minst in dezen tijd van het jaar is
die streek een bezoek overwaard. Tot heden echter lieten de verkeersmiddelen ook
daar veel te wenschen over. Aan de Loosduinsche brug te 's Hage kon men des
namiddags een omnibus(rijtuig) aantreffen, doch niet altijd gelegenheid om er
een plaatsje in te vinden. In den letterlijken zin van het woord was de eigenaar
conservatief behoudend: zijn omnibus dateerde uit het laatst der vorige eeuw
(van voor het jaar 1700 dus), hij zelf en zijn paard van de eerste dagen der 19e
eeuw. De man was niet meegegaan met zijn tijd en liet zijn paard nog geregeld
even snel of langzaam gaan, als een dier; dat de trekschuit van vroeger jaren
langs onze vaarten voortbewoog. Tusschen het roefje van de trekschuit en het
inwendige van den omnibus, die tot voor korten tijd de gemeenschap tusschen het
vorstelijk 's-Gravenhage en de Westlandsche dorpen Loosduinen, Monster en
's-Gravenzande onderhield, was geen verschil op te merken. Als haring saam-gepakt
sleet men er den tijd zoo aangenaam mogelijk en stelde men zich met de trage
beweging van het voertuig tevreden, uit gewoonte en, ook deze overweging was
niet zonder betekenis: Een omnibusknol, gaat nimmer op hol!
Waarlijk
daarvoor bestond geen vrees. Doch kom er nu eens om. De stoom eeuw heeft ook in
Westlands dreven wonderen verricht. Snorrende en brommende doortrekt de
locomotief over ijzeren rails het Westland reeds in onderscheidene delen. Van
Den Haag tot Loosduinen maakt de tram goede zaken, een bewijs dat zij in een
werkelijke behoefde voorziet. Men is thans druk in de weer om de lijn door te
trekken tot Monster, welk werk ongeveer in Augustus aanstaande opgeleverd kan
worden. Dan wordt de lijn tot 's-Gravenzande, het dorp met zijne lieve
omstreken, zijn ijverige en goede bevolking, doorgetrokken.
Het tramverkeer tusschen 's Hage en Naaldwijk is zoo druk, dat gedurende een 4
of 5-tal dagen zelfs elken dag twee extra-treinen zullen loopen, terwijl het
plan bestaat ook retourbiljetten uit te geven.
Welk een
hervorming in een paar jaar tijds! De omnibusknol vervangen door het ijzeren
stoompaard. De omnibus zelve door een glazen wagen en de conservatieven koetsier
door een moderne! De trage omnibus, die op haar reizigers een verdoovenden,
verlammenden invloed uitoefende, vervangen door luchtige rijtuigen met licht en
leven, waar het gezicht der groene landouwen den reiziger in verrukking brengt
en eindelijk: traagheid of verlies van tijd vervangen door snelheid en winst van
tijd: het Westland gaat een goede, zegenrijke toekomst tegemoet! “
Met het
oog op deze nieuwe ontwikkelingen op vervoergebied stelde de gemeenteraad op 4
september 1883 een verordening vast voor het rijden met de stoomtram. Daarin
stond een groot aantal veiligheidsvoorschriften ter bescherming van de burgerij.
Er werd een snelheidsbeperking voor de tram in de bebouwde kom ingesteld; de
tram mocht niet sneller gaan dan een zeer langzaam lopend persoon. Om de komst
van de tram aan te kondigen moest de locomotief voorzien zijn van een luid
klinkende bel, die binnen handbereik van de machinist hing. De machinist moest
binnen de bebouwde kom en bij het voorbijrijden van zijwegen en straten
langdurig en luid aan de bel trekken, ook bij het passeren van personen moest
hij de bel luiden. Verder moest de locomotief aan de voorkant twee helder
schijnende lantaarns hebben.
Bij het ontmoeten van een
lijkstoet stopte de machinist de trein op een afstand van minstens 100 meter en
moest hij wachten tot de stoet voorbij was. Een met trekdieren bespannen
voertuig of een ruiter moest "langzaam en met uiterste behoedzaamheid en
vermijding van elk onnodig geraas" voorbij worden gereden. De tram moest stoppen
als een voerman of een ruiter een teken gaf. Hij had dan de tijd om af te
stappen en het trek- of rijdier bij de teugels vast te houden totdat de tram
gepasseerd was. Voor hondenkarren gold hetzelfde voorschrift.
Bij het naderen van de
locomotief mocht men niet tussen de rails komen en moesten voerlieden of
geleiders van vee de spoorweg vrij laten. Het was ook verboden om vee te drijven
of met karren te rijden op gedeelten van de spoorbaan die afgescheiden waren van
de openbare weg. De machinist en de conducteurs van de tram moeten in het belang
van de openbare orde en veiligheid de bevelen van de plaatselijke politie
onmiddellijk opvolgen.
Verder was het verboden te
roken in de voor personenvervoer bestemde wagens van de tram voor zover dat niet
uitdrukkelijk door de directie werd toegestaan. Tenslotte mocht de locomotief
nooit zonder toezicht blijven staan op voor publiek toegankelijke plaatsen. Op
overtreding van deze verordening stond een geldboete van vijf gulden, een fors
bedrag voor die tijd.
Vanaf 29
juni 1884 werden er op proef op maandag, woensdag en vrijdag extra vrachttreinen
ingezet voor de bezoekers van de Haagse aardappelmarkt. Deze treinen reden vanaf
's-Gravenzande en vertrokken om 245 uur (vanaf Poeldijk om 3.05 uur) en kwamen
in Den Haag aan om 3.50 uur. Voor deze treinen werd geen hoger tarief berekend!
In mei 1886 kocht de
Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij in 's-Gravenzande een stuk grond aan het
eindpunt van de tramlijn (aan de huidige Noordwind). Daarop moest, zoals we in
de stukken lezen, "een sierlijk gebouwtje verrijzen, bestemd tot wachtkamers (le
en 2e klasse), goederen- kantoor en woning van den beambte". Op 26 juli 1886
vond de aanbesteding plaats, op het kantoor van de Maatschappij in Loosduinen.
Begin november was het station klaar, zodat reizigers niet meer in weer en wind
op de tram hoefden te wachten en de te verzenden goederen droog lagen. Het
station had van de gemeente een "vergunning" gekregen, zodat wachtende reizigers
er een "hartverwarmertje" konden gebruiken. Dit eerste 's-Gravenzandse station
is later verbouwd tot woonhuis, het is het wit geschilderde huis aan de
Monsterseweg nr 1, schuin tegenover de Christelijk Gereformeerde kerk. In 1886
duurde de reis van Den Haag (Lijnbaan) naar 's-Gravenzande één uur en 10
minuten, de kosten bedroegen 30 cent (le klasse 40 cent).
In onze tijd wordt het
spoorwegnet zo druk bereden dat vertragingen helaas aan de orde van de dag zijn.
Ook in die tijd reed de tram wel eens niet op tijd. In 1886 lezen wij in de
krant dat de tram naar 's-Gravenzande een half uur vertraging had omdat "op den
oprit van een helling voor den brug op den 's-Gravenzandschen weg de koppeling
brak tusschen de machine en den personenwagen, zoodat de locomotief doorstoomde
en de passagierswagen den terugweg aanvaardde."
Het verschil met nu is dat dit toen in de krant werd vermeld als een komisch
voorval!
In 1905
werd de tramlijn doorgetrokken naar Hoek van Holland en werd aan de Monsterseweg
een nieuw station geopend. Dit station staat er nog, daarin was tot voor kort De
Nederlandse Zaadcentrale van de heer Minnaar gevestigd.
Heeft u een betere foto? wij houden ons aanbevolen!
Tram maakt 1932 zijn galgenritje.
Op 30 september
1932 maakt het Westlandse trammetje voor wat het passagiersvervoer betreft zijn
galgenritje. Op 1 oktober van dat jaar af wordt het personenvervoer dat van 24
juni 1882 per tram bestond, immers geheel en al door bussen overgenomen.
Door: Aad van Holstein
Uit: de Westlandsche Courant 5 oktober 2002
Het is de wil
van het Westlands publiek zelf geweest. Het heeft de bus boven de tram verkozen.
En met medewerking van de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij (de WSM) zelf
heeft de bus tenslotte toch over de tram gezegevierd. Het is zaterdagavond 30
september om 19.20 uur als de tram op het punt staat zijn laatste rit van Den
Haag naar Loosduinen te gaan maken. Klingelend en fluitend komt hij de Lijnbaan
oprijden. Voor de gelegenheid trekt de locomotief deze avond drie wagens. Op
deze altijd als eindhalte gebruikte plek staan nu niet zoveel passagiers meer te
wachten als anders. Het zijn meer personeelsleden van de WSM die instappen.
Onder hen directeur mr. ir. Roëll en de chef van de exploitatie T. Muller.
Verder zijn er wat journalisten en een fotograaf, die kennelijk deze laatste rit
nog even in beeld wil brengen. Het flitslicht vlamt enkele malen op: de platen
zijn gemaakt.
Prompt geeft
de conducteur het sein om te vertrekken. Machinist K. van der Ree antwoordt met
een stoomfluitsignaal, waarna de tram zich voor de laatste maal in beweging zet.
Met kleppende stoom bel rolt de tram de Lijnbaan uit, de brug over de
Loosduinseweg op. Om daar niet meer terug te keren. Langs de route naar
Loosduinen, waar zich de remise van de WSM bevindt, komen hier en daar bewoners
even nieuwsgierig voor het raam kijken of naar buiten lopen om de laatste tram
te zien gaan. Inde wagens heerst ondanks de 'uit Vaart' toch een vrolijke
stemming. De directie laat weten dat alle passagiers deze tocht gratis mogen
meemaken. Dat is van tevoren niet bekendgemaakt, omdat er anders misschien te
veel mensen op af zouden komen.
Applaus
In
Loosduinen stapt iedereen uit, waarna een aantal personeelsleden, verenigd in de
Algemene Vereniging van Spoor- en Tramweg personeel zich naar het wachtlokaal
begeeft. Daar wordt machinist van der Ree opgewacht. Rechtstreeks van zijn
machine komt hij samen met zijn vrouw aanwandelen. Hij wordt met groot applaus
begroet en verwelkomd door collega Weiland. Namens het WSM - personeel dat bij
de vereniging is aangesloten biedt hij hem een leunstoel en een pijp aan. Het
personeel gaat het uiteraard aan het hart dat de tram verdwijnt. Want het leidt
ook voor verscheidene personeelsleden tot ontslag. Om het aantal ontslagen
echter tot zes te beperken blijken sommigen te kunnen gaan werken bij 'Weg en
werken'. De Westlanders zelf zijn er helemaal niet rouwig om dat de tram hen
niet meer van plaats tot plaats of van hun woonplaats naar Den Haag of Delft.
vervoert. De Hagenaars blijken er zelfs blij mee, want de stoom, de stank en het
verkeersgevaar van: de tram zijn ze zat.
De WSM
beschikt inmiddels over moderne autobussen, die veel gewilder zijn dan de trams.
In januari 1931 - een jaar dus voor de laatste rit - vervoert de tram nog 50.601
passagiers, tegen 151.376 die liever met de bus reizen.In november blijkt dat
aantal echter scherp gedaald te zijn, te weten tot 9327, terwijl in de bus
173.998 reizigers zijn geteld. De Westlanders rekenen wel snel af, met een
middel van vervoer dat hun gebied in de 1ge eeuw toch doeltreffend heeft weten
te ontsluiten. Met zoveel vreugde als de tram in. die tijd werd begroet, met
evenveel verachting is zij nu de laan uitgestuurd. Nu moet gezegd dat de tram
wel een goede, maar geen snelle verbinding is geweest. De naam WSM wordt in de
jaren twintig, dertig vaak vertaald in 'Wij Sukkelen Maar'.
Ook scheld titels als 'koffiemolen' en 'brokkebus' klinken in de Jaren dertig
vaak door in het Westland, maar ook Westlandse Sluip Moordenaar,
maar net als de trekschuit en de diligence ontkomt ook de tram er niet aan tot
de geschiedenis te gaan behoren.
Fluitsignaal
Veel
Westlanders zien dat weliswaar met een zekere weemoed gebeuren, maar ze weten
dat gelukkig na 1 oktober toch. het hardnekkig lang aangehouden fluitsignaal van
de vrachtlocomotieven toch blijft klinken. Want voor het vervoer van de veiling
producten blijft de Westlandsetram in de jaren dertig nog steeds onmisbaar. De
reiziger zal dus voortaan niet meer van Den Haag naar Hoek van Holland kunnen
'wiegelen'. En de bewoners van de Loosduinseweg missen hun gratis wekker. De
posterijen hebben de tram al in de steek gelaten en nu ook het publiek de bus
sneller vindt, kan Den Haag slechts de genadeslag geven. De tram is weg, leve de
bus! En ondanks het feit, dat het reizigersvervoer in de jaren dertig
(crisistijd) niet toeneemt, wordt toch een tariefsverlaging toegepast. Alleen de
rit van Den Haag naar Loosduinen is tot 12,5 cent verhoogd.
Voor de andere
lijnen is een verlaging van meestal vijf cent toegepast. De ritprijzen Den Haag
- Monster en Den Haag - Poeldijk worden zelfs met tien cent verlaagd. Ook in het
traject Delft - Maassluis en Maassluis - Hoek van Holland zijn verlagingen
toegepast. De Westlanders weten dit zeker te appreciëren, vooral alsmell1 nagaat
dat de HTM juist de prijzen heeft verhoogd. Aan de Lange: Beestenmarkt nr. 2 in
Den Haag is een wachtlokaal van de WSM geopend, waarmee het eindpunt niet meer
aan de Lijnbaan is, dat is alleen nog een halte. De bussen rijden naar de
Beestenmarkt, via de Voorburgwal. De personen rijtuigen worden tien jaar later
in oorlogstijd weer tijdelijk van stal gehaald, maar daarover een andere keer
meer.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
1858 tocht door Het Westland
Uit: Het Koningrijk der Nederlanden,
voorgesteld in eene reeks beschrijvingen door J. L. Terwen, uitgegeven in 1858
(De tocht van
dhr. J. L. Terwen begint in dit fragment in ’s-Gravenhage, letterlijk
overgenomen)
Ten Z. W. van 's
Gravenhage breidt zich dat gedeelte van Delfland uit hetwelk den naam van
Westland draagt en gewoonlijk voor het vruchtbaarste gedeelte van Holland
gehouden wordt. Het bevat verscheidene merkwaardige dorpen waarvan Naaldwijk het middelpunt is, de grond is bedekt met vruchtbare korenakkers, rijke weilanden en boomgaarden, die eene groote
verscheidenheid van aard- en boom gewassen voortbrengen, vooral worden er vele
en kostelijke druiven geteeld, die voor een groot gedeelte naar Engeland
uitgevoerd en om hare voortreffelijkheid zeer hooggeschat
worden. Wij zullen dezen aangename streek, voor wij onze reis naar Delft
voortzetten, een kort bezoek geven.
Eerst komen wij
langs den vermakelijken straatweg in de fraaije buurt Eikenduinen, uit eenige
verwijderde boerenwoningen beslaande, doch in de oude tijden een aanzienlijk
dorp, reeds in 1266 bekend, er stond oudtijds eene kapel en later eene
vermaarde, door de geloovigen zeer druk bezochte kerk, die echter in 1580 is
afgebrand en waarvan nog eenig muurwerk te zien is, de omliggende grond dient
thans gedeeltelijk tot begraafplaats. De weg leidt ons van daar naar het
schilderachtige Loosduinen, 1 uur van 's Gravenhage, te midden van fraaije
buitenplaatsen en liefelijk bosschaadje aan eene druk bevaren gracht gelegen en
waar men de schoonste veld. en duingezigten geniet. Het dorp bevat omtrent 2.000
inw., die meestal van warmoezierderij en landbouw leven, daar de grond deels uit
zand en klei bestaat, van de duinen, waarin te dezer plaatse nu en dan pannen of
vruchtbare plekken worden aangetroffen, worden jaarlijks nog gronden ontgonnen.
De plaats is van zeer hoogen ouderdom, lang vóór 1224 stond hier eene kapel,
graaf Floris IV stichtte er een aanzienlijk nonnenklooster, waarvan de
bewoonsters naderhand om haar onbehoorlijk gedrag berucht waren, het werd in
1579 voor het grootste gedeelte afgebroken, blijvende alleen de kerk staan, die
thans nog de herv. kerk is, deze oude kerk, welke met haren toren op een
verheven, met hooge boom en bezet plein staat, werd echter in 1791 zoo zeer
hersteld en veranderd, dat men haar nauwelijks meer voor het oude gebouw
herkennen kan.
Zij is langwerpig
vierkant, tamelijk ruim en hoog, zonder pilaren, met pannen gedekt en met een
voortreffelijk orgel voorzien. In deze kerk werden lang de 2 bekkens bewaard,
waarin de 365 kinderen zouden gedoopt zijn, die Machteld van Hennenberg, dochter
van Floris IV, op eenmaal zou ter wereld gebragt hebben, onder de bekkens naast
den predikstoel hing een bord, waarop dit gewaande wonder in het latijn en
hollandsch uitvoerig beschreven stond. Ook de R. Kath. hebben hier eene in 1784
gebouwde kerk, zonder toren, maar met een fraai kerkhof. Er is te Loosduinen ook
een Oude-Mannen-, Vrouwen- en Kinderen-Armhuis voor de hervormden. Onder de
vroegere ridderlijke huizen van deze plaats telde men Westkamp, weleer een
buiten goed van den vermaarden Oldenbarneveld, in 1760 gesloopt, Westerbeek, een
zeer versterkt huis, in 1450 gesticht en nog gedeeltelijk aanwezig Hennen berg,
het kasteel van Machteld, thans geheel verdwenen en Ockenburg, de vroegere woonplaats van den dichter J.
Westerbaan, die dit lustoord zeer verfraaide en bezong het ligt ten W. van het
dorp en beslaat eene oppervlakte van 2118 bunders. Één uur Z. W. van Loosduinen
ligt het oude, maar schoone dorp Monster, met zijnen land- en tuinbouw, zijn
lommerrijk geboomte en zijne fraaije landgoederen. In de kom van het dorp,
waarin ruim 1.100 menschen wonen (de gemeente bevat er ruim 5.100). staat een
vrij goed gemeentehuis en de ruime, zeer oude en bezienswaardige herv. kerk zij
bestaat uit 5 nevens elkander gebouwde daken en heeft 2 rijen pilaren, een goed
orgel en de begraafplaats van J. van Wassenaar en Cath. van Brederode heer en
vrouw van Polanen. Aan het einde van het koor ziet men een wit marmeren
gedenkteeken voor den zeeheld Pieterson, met nog een ander van blaauwen steen
voor eenen zijner afstammelingen.
De toren is
tamelijk hoog, vierkant en zeer zwaar en oud, en het kerkhof is bevallig
aangelegd.
De R. K. kerk, in 1791 gesticht en in 1851 geheel vernieuwd, is een net en
regelmatig gebouw met toren en orgel en staat buiten het dorp naar den kant van
den Poeldijk, welk dorp, ten O. gelegen, met de niet onbelangrijke buurt
Quints-Heul tot de gemeente Monster behoort. Dit Poeldijk is geheel door tuinen
en schoone wijngaarden omgeven, wel bebouwd en goed bestraat en wordt reeds in
1198 gemeld. Er heeft in dit dorp nooit eene prot. kerkgemeente bestaan, de ruim
800 inw. zijn bijna allen katholiek en hebben hier eene in 1715 geslichte en in
1780 vergroote kerk, die misschien de fraaiste R. K. kerk van geheel Holland
is.
Bij Monster vindt
men een boeren huis, dat den naam van Polanen draagt hier stond oudtijds het
ridderlijke slot van dien naam, dat in 1358 door de Kabbeljaauwschen vernield
werd, Johanna, de laatste afstammeling van dit aanzienlijk geslacht, huwde in
1404 met graaf Engelbrecht van Nassau en bragt al hare heerlijkheden, waaronder
Monster, Breda, Geertruidenberg, enz. in het Huis van Nassau Op geringen afstand
van Monster, ten W., vlak aan zee, ligt het arme visschersdorpje Ter-Heyde,
oudtijds een welvarend dorp, dat veel verder westwaarts lag, maar door hooge
vloeden en overstroomingen der zee bijna geheel verzwolgen is; de duinen zijn
hier dan ook door het geweld des waters grootendeels weggeslagen, zoo dat hier
volstrekt groote maatregelen moeten genomen worden, om geheel Delfland voor
ondergang te behoeden.over.
De visscherij is
er van weinig belang en de tegenwoordige herv. kerk is waarschijnlijk reeds de
derde, die na het vergaan der beide eersten verder landwaarts in gebouwd is. Zij
is in 1720 herbouwd, Vóór dit dorp was het, dat op 10 augustus 1655 de vermaarde
zeeslag geleverd werd, waarin de groote M. R. Tromp sneuvelde.
Één half uur Z.
van Monster treffen wij het merkwaardige 's Gravezande aan, vroeger eene deftige
bemuurde stad, met poorten en eene haven in de Maas, die door verloop van tijd
in land is veranderd. Vóór dat Koning Willem het Hofpaleis te 's Hage bouwde,
was het de gewone verblijfplaats der graven, gelijk nog uit sommige namen blijkt
en ook na dien tijd bleef het Hof alhier nog lang in stand wanneer dit hof
vernield, of wanneer het dorp gesticht is, is geheel onzeker. Het tegenwoordige
nog aanzienlijke dorp ligt te midden van de schoonste landelijke natuur
tooneelen, bevat ruim 1.500 inw. en bestaat voornamelijk uit eene breede straat,
zeer goed geplaveid, aan weerszijden bebouwd en met boomen beplant. Bijna aan
het einde dier straat staat de herv. kerk, bij een ruim plein, waarop eenige
rijen boomen staan, waar langs eene vaart loopt en dat het marktplein genoemd
wordt. Op dit plein vindt men het antieke Gemeentehuis, thans nog door de
bewoners het Stadhuis genoemd. De overoude, zeer ruime en schoone kerk prijkte
met eenen zeer hoogen, fraaijen toren, die tot baken in zee diende maar op den 3
mei 1809 stortte deze toren in en beschadigde de kerk zoo zeer, dat zij geheel
onbruikbaar werd alleen het koor werd nog eenigen tijd voor de
godsdienstoefening gebezigd, tot dat in 1815 en 1816 eene nieuwe kerk werd
gesticht, die wel klein, maar fraai en met eenen toren midden op den koepel
voorzien is, in 1818 kreeg zij een kostbaar orgel.
Het landelijke 's
Gravezande bezat weleer nog vele andere merk waardigheden en aanzienlijke
buitenplaatsen, die meest allen gesloopt en waarvan de namen nog alleen in die
van boerderijen en tuinen overig zijn. Ten Z. van het dorp liggen de beide
vruchtbare polders van Zand-Ambacht, waarin heerlijke witte tarwe, uitmuntend
vlas, ooft en aardappelen geteeld worden. Zij strekken zich tot aan de Maas uit
en eindigen in den Hoek van Holland, de zuid- westelijkste punt der provincie,
aan den mond' der rivier, men vindt daar zware zeewerken, dewijl de duinen in
deze streek bijna geheel weggeslagen zijn. Meer oostwaarts ligt nog eene woeste
plek gronds met hooge duinen, Staalduinen genaamd, die echter weldra in
vruchtbaar land veranderd zijn zal. In het verloopen jaar toch heeft Jhr. A. J.
A. van Rijckevorsel hier eene groote sluis in den Maasdijk doen leggen, niet ver
van de Oranjesluis en een kanaal uit het duin doen graven, om bij de begonnen
afgraving tot het vervoeren van het zand te dienen.
Van 's Gravezande
komt men langs eenen fraaijen grindweg voorbij de buitenplaats Ouwendijk in het
beroemde dorp Naaldwijk, de hoofdplaats van het Westland, 2,5 uren Z. W. van 's
Hage en 2 uren W. van Delft. Het dorp ligt op eenen zandigen, vrij hoogen grond
en bevat met de onder hoorigheden ruim 5.600 inw. waarvan er ruim 1.700 in de
kom wonen en die voor het grootste deel van de tuinderij en den landbouw leven,
zijnde de tuingronden hier buitengewoon vruchtbaar en daarom ook zeer duur.
Ontzettend zijn de hoeveelheden aardappelen, druiven, aalbessen, perziken,
pruimen, abrikozen, appelen, peren enz., die van hier allerwegen, vooral ook
naar Engeland, worden uitgevoerd en voor deze streek eene ware goudmijn zijn. De
tijd der stichting is onbekend, wordende het dorp eerst in 1195 gemeld. Het is
echter ontwijfelbaar zeker, dat het veel ouder is, zelfs heeft men weleer
tusschen dit dorp en Monster eenen romeinschen grenspaal opgedolven, opgerigt in
163 na C. ter eere van keizer Marcus Aurelius en van een opschrift voorzien, uit
welk een en ander blijkt, dat deze streek reeds door de Romeinen bewoond was. Na
de 15de eeuw spelen de heeren van Naaldwijk eene niet onbelangrijke rol in onze
geschiedenis. Zij voerden den titel van maarschalk van Holland en stierven in
1600 uit, onder hen is vooral Jan van Naaldwijk, een der laatste aanvoerders der
hoeksche partij en een groot krijgsoverste, beroemd. De heerlijkheid werd in
1612 door prins Frederik Hendrik gekocht, kwam in 1752 in handen van den koning
van Pruisen, doch ging in 1754 wederom in het huis van Oranje over, eindelijk
werd zij in 1802 door het Bataafsch Gemeenebest voor 4 millioen gulden van prins
Willem V overgenomen.
De kom van het
dorp wordt gevormd door een groot, ruim, met boomen beplant plein, van alle
zijden door vrij goede gebouwen omringd. Daar staat het Raadhuis der gemeente,
een vrij hoog, groot en antiek gebouw, met bezienswaardig hardsteenwerk in den
gevel en een wezentlijk sieraad van het dorpsplein het heeft een klein torentje
met eene bel. Voorts de sierlijke Herv. Kerk, een ruim, hecht en vooral van
binnen fraai godshuis, dat alle kenmerken van hooge oudheid draagt. Zij is
uitgebouwd met 2 kruisdaken. rust op 8 zware pilaren, en heeft midden op het dak
eenen kleinen toren. Zij is 52.75 el lang en 29.5 el breed, bezit een uitmuntend
fraai orgel, in 1831 ingewijd, en een schoon marmeren grafteeken voor de familie
van den heer A. Douglas, voormalig baljuw en schout van Naaldwijk, het koor
wordt door een fraai antiek koperen hek van het ruim afgesloten. De groote toren
van middelmatige hoogte heeft een goed uurwerk en 2 klokken, waarvan de grootste
5.000 oude ponden weegt en in 1472 opgehangen is. De R. K. kerk, mede in de kom,
is in 1790 gesticht en een zeer fraai gebouw met eenen in 1828 gebouwd en toren,
waarin een uurwerk en 2 klokken en met een bijzonder schoon orgel. Er is in het
dorp ook eene synagoge, in 1807 ingerigt, en oorspronkelijk eene oude kapel, die
vroeger tot tweede herv. kerk diende. Zij staat bij het Oude Mannenhuis, dat in
21 huisjes of woningen verdeeld is, waarin arme oude mannen en vrouwen
onderhouden werden, dit werd na 1426 gesticht voor 5 mannen, doch door Frederik
Hendrik tot op de tegenwoordige grootte gebragt, de bewoners genieten er thans
nog altijd kosteloos huisvesting. Naast de herv. kerk staat de in 1825
gebouwde, uitmuntend ingerigte dorpsschool, die door meer dan 500 leerlingen
bezocht wordt. Voorheen telde men bij het dorp aanzienlijke riddersloten en
buitenplaatsen, zoo als de Woert of Hooge- Woert, de Lage-Woert of Duiventoren,
Patijnenburg, eenmaal het sieraad van het dorp, doch in 1799 geslecht, en
Endeldijk, waarvan de laatste alleen nog in wezen, doch van geringe beteekenis
is.
Even ten N. van
Naaldwijk ligt de eertijds vermaarde en aanzienlijke buurt Hondsholredijk, die
sedert onheugelijke jaren met Naaldwijk vereenigd is geweest en haren naam van
het oude kasteel Hunsel of Honsel ontvangen heeft, zij is misschien nog ouder
dan Naaldwijk en bevat ruim 1.000 inw., in deze buurt staat een fraai gelegen
logement, waarin vroeger het departement der Maatsch. tot Nut v. 't Alg., onder
den naam van Dep. der Westlandsche dorpen, zijne vergaderingen hield. Hier stond
mede vroeger het aanzienlijke Huis van Hondsholredijk, dat eerst door de Heeren
van Hunsel, in de 14de eeuw door die van Voorne en na 1337 door die van
Naaldwijk bewoond werd. Het werd in 1612 door prins Frederik Hendrik gekocht,
die het in 1629 geheel deed herbouwen en tot eene alleraangenaamste vorstelijke
verblijfplaats liet inrigten, het werd echter weinig door de prinsen bezocht, in
1795 tot nationaal eigendom verklaard, diende vervolgens tot staatsgevangenis,
nog later tot hospitaal en tot kweekschool voor de zeevaart, werd in 1814 voor
afbraak verkocht en 2 jaren later grootendeels gesloopt, in een gedeelte van het
overgeblevene Hof, een langwerpig gebouw. dat thans door burgerhuisgezinnen
bewoond wordt, is in 1850 de dorpsschool overgebragt.
Ruim 1 uur N. 0
van Naaldwijk ligt Wateringen, een fraai en wel bebouwd dorp, aan eene midden
door het dorp loopende wetering, waarover veel bruggen liggen. Het heeft ruim
1.600 inw. die van tuinderij, landbouw en veenderij leven, er is ook 1
scheepstimmerwerf, 2 koren- en 1 houtzaagmolen. Aan het groote, ruime, met
boomen beplante dorpsplein staat het in 1828 gestichte fraaije dorps- of
gemeentehuis en de Herv. Kerk. die niet groot is, maar met eenen prachtigen
predikstoel prijkt, afkomstig uit de vervallen kapel te Hondsholredijk, de toren
is tamelijk hoog, heeft eenen omloop, eene achtkante spits, een uurwerk en
heldere klokken. De R. K. kerk is in 1807 gebouwd, maar te klein voor de
gemeente, er is ook een R. K. Armhuis. het oude adellijke Huis van Wateringen is
in 1575 afgebrand, thans ligt nog op de plaats eene bouwmanswoning. het Hof
genaamd. Van dit dorp keeren wij van ons uitstapje in het Westland terug en
begeven wij ons naar het bevallige Rijswijk.
Rijswijk ligt
slechts een 1 uur Z. W. van Voorburg en even zoo ver Z. O. van 's Gravenhage,
aan den schoonen en fraai beplanten straatweg, die van daar naar Delft loopt,
het is een bijzonder aangenaam gelegen dorp, daar het door heerlijke weilanden,
verscheidene graanvelden, fraaije wandelpaden en rijwegen en vele prachtige
lusthoven omringd wordt, terwijl de Delftsche Vliet of trekvaart naar de hofstad
op geringen afstand loopt. De plaats wordt dan ook veel door wandelaars bezocht
en dit draagt niet weinig tot de welvaart der bewoners bij. Het dorp bestaat uit
eene digt bebouwde, met goede huizen bezette straat en bevat ongeveer 2.400 inw.,
die meest in den landbouw hun bestaan vinden, ofschoon men er ook 1 papier
fabriek, 1 koren-, tras- en 4 snuifmolens aantreft. Het geslacht der Heeren van
Rijswijk wordt reeds in 1083 genoemd.
De Herv. kerk is
vrij groot en heeft eenen vierkanten toren met twee klokken, een met een fraai
hek afgesloten koor en een goed orgel, de tijd harer stichting is onbekend. De
R. K. kerk, in 1784 opgerigt, is een fraai gebouw met eenen kleinen toren en
een. uitmuntend orgel. Vroeger stond hier het Huis-te-Rijswijk, of liever het
Huis-ter-Nieuwburg, in 1634 door prins Frederik Hendrik gesticht, het was een
zeer aanzienlijk en prachtig gebouw en is vermaard geworden door den vrede, die
hier op den 20 sept. 1697 geteekend werd, in 1783 werd het echter geheel
afgebroken en op den grond een bosch aangelegd, terwijl het gebouw in 1792
vervangen werd door eene steen en gedenknaald met toepasselijke opschriften en
lofwerk, die door de kunstkenners voor een meesterstuk van bouworde en
uitvoering wordt gehouden. De plaats in het rond is een aangenaam, wel beplant
wandelperk, doorsneden met bevallige lanen en wandeldreven, en met twee
vischrijke vijvers.
De landstreek ten
O. van Delft is zeer laag en bestaat voornamelijk uit veengronden, die voor een
groot gedeelte uitgeveend zijn, waardoor nergens in ons vaderland meer
veenplassen werden gevonden, dan hier, in de laatste veertig jaren zijn echter
een groot gedeelte, dezer plassen ingedijkt en droog gemalen, waardoor
aanzienlijke polders aan de veeteelt en den landbouw terug gegeven zijn. De
dorpen dezer streek zijn dan ook niet groot of belangrijk, en sommigen zijn
alleen gehuchten. De beide voornaamsten zijn Nootdorp, ruim 1 uur N. O. van
Delft, aan eenen kruisweg gelegen, met 2 kerken en ruim 430 inw., en Pijnacker,
1,4 uur O. van Delft, door schoone weilanden omringd, door goede wegen
doorsneden en aan eene ruime vaart. Dit dorp telt verscheidene fraaije huizen,
is over het geheel vrij wel bebouwd, en bevat met de onderhoorigheden omtrent
1.400 inw., die van veeteelt, landbouw en veenderij leven. De kerk is zeer oud,
maar ruim en luchtig het dak rust op 10 geheele en 4 halve pilaren, en de
predikstoel is bijzonder fraai, zij heeft voorts een in 1830 geplaatst orgel en
een en tamelijk hoogen toren, met uur. en slagwerk en eene vrij zware klok. De
R. K. kerk is een schoon gebouw, maar zonder toren. Behalve beide genoemde
dorpen heeft men nog Vrijen Ban, Ruiven, Delfgaauw en Klein-Delfgaauw, Biesland,
Nieuweveen, Hoogeveen, Katwijk, van welken niets bijzonders te zeggen is.
Wenden wij ons
uit Delft zuidwaarts, om ons naar den Maaskant te begeven, dan komen wij eerst
door de gemeente Hof van Delft, bestaande uit onderscheide: 1e polders, het
gehucht den Hoorn, de buurt Abtswoude (de geboorteplaats van den dichter H. K.
Poot en ook Paapsou geheeten) en het kleine dorp Woud, 1 uur Z. W. van de stad,
met slechts een achttal huizen in de kom. Een weinig verder treffen wij het dorp
Schipluiden aan, met omtrent 600 inw. het was reeds in 900 onder den naam van
Scheepleda bekend en is ruim, luchtig en ter wederzijde van de vaart gebouwd,
waarover twee bruggen liggen, de huizen zijn doorgaans goede en wel onderhouden
gebouwen, de kerk was reeds in 1513 aanwezig, is langwerpig vierkant, tamelijk
hoog, zonder pilaren en heeft in het koor een zeer schoon kunststuk ter
gedachtenis van den heer W. H. Steenberch (overl. 1788). Het dorp heeft
waarschijnlijk zijnen naam van het water de Lee of Leede, dat uit het Westland
komt, en waaraan ook het dorp de Lier, 1 uur O. van Naaldwijk, gelegen is en
zijnen naam ontleent. Dit laatst genoemde, niet zeer druk bezochte dorp telt
ongeveer 800 inw., bestaat voornamelijk van land- en vlasbouw en heeft eene
onaanzienlijke kleine kom, de kerk is echter groot en een op pilaren rustend
gebouw, zonder orgel, maar met een en zwaren breeden en hoogen toren, die
oudtijds nog veel hooger was.
Ten Z. van
Schipluiden ligt het oude, fraaije en welbebouwde dorp Maasland, aan het water
de Gaag, dat uitloopt in de trekvaart, die van Maassluis en Vlaardingen naar
Delft gaat. Reeds in 866 wordt dit dorp genoemd, zelfs spreken de oude kronijken
onzes lands van een graafschap Maasland, waarvan men echter niet veel bijzonders
weet en dat naderhand met Holland vereenigd schijnt te zijn. Het dorp bevat met
de buurt Burgersdijk en onderhoorige polders ongeveer 2.000 inw., die meest van
landbouw en veeteelt bestaan, is goed bestraat en heeft ter wederzijde der Gaag
vrij goede gebouwen, er is ook 1 olie, 1 houtzaag-, 1 run- en pelmolen, en 1
traan- kokerij, welke 5 laatsten echter aan Maassluis behooren. De Herv. Kerk,
die van 1241 tot 1654 aan de Duitsche orde behoorde, is zeer groot en fraai,
tamelijk hoog, met eene rij pilaren, een uitmuntend, in 1725 geplaatst orgel, en
een bijzonder groot koor, waarin het H. Avondmaal gehouden wordt en dat fraai
geschilderde glazen heeft, de toren heeft eene sierlijke met leijen gedekte
spits en is van een uurwerk en 2 klokken voorzien. Het oude kerkhof is mede net
bestraat, door eenen muur, de pastorij, het dorpshuis en het in 1841 nieuw
gebouwde fraaije schoolhuis omringd en met 2 ijzeren hekken afgesloten. De R. K.
kerk, even buiten het dorp en geheel afzonderlijk staande, is zeer net, heeft
eenen spitsen toren en een uitmuntend orgel. Van de vroegere hier staande oude
sloten de Hoeve en het Huis te Velde is niets dan de naam overgebleven. Ook de
laatste buitenplaats, aan den maaskant en Noord-Nieuwland genaamd, is sedert 2
jaren gesloopt.
Eene wandeling
van 1 uur brengt ons in het jonge, eenmaal bloeijende thans zeer verminderde
Maassluis, bij en op den Maasdijk gelegen en van alle zijden door de gemeente
Maasland omringd. Gelijk de naam aanduidt, heeft zij haren oorsprong ontleend
aan eene of meer sluizen, die ter uit Watering van Maasland in den dijk gelegd
waren, langzamerhand ontstond daarbij eene kleine buurt, die door de overvaart
op Brielle, de visscherij en andere oorzaken, reeds op het einde der 16d. eeuw
tot een vrij aanzienlijk dorp aangegroeid was, zoo dat het in het midden der
18d. eeuw voor het grootste, fraaiste en welvarendste dorp van Zuid-Holland
doorging en door Hoogvliet "der dorpen koningin" genoemd werd.
Tot de opkomst
der plaats droeg veel bij dat hier na het innemen van Brielle in 1572
buitendijks eene vrij sterke schans werd gelegd, die echter reeds één jaar later
door Romero werd ingenomen, bij welke gelegenheid Philips van Marnix, heer van
St. Aldegonde, gevangen geraakte. In 1614 kreeg het dorp een afzonderlijk
regtsgebied en 13 jaren later begon men op den grond der vooraf geslechte schans
de schoone en groote kruiskerk te bouwen, die wel naar het voorbeeld der
Noorderkerk te Amsterdam is ingerigt, maar deze in netheid en fraaiheid
overtreft. Zij prijkt met eenen hoogen sierlijken toren, die in eene achtkante
spits met een doorluchtig koepel torentje eindigt en van omgangen, uurwijzers en
slagklokken voorzien is. In de kerk vindt men een geschilderd houten bord, door
de visscherij geschonken, waarop zee- en riviergezigten en verscheidene visschen
zijn afgemaald, daarenboven bezit zij een prachtig orgel, door den edelen Govert
van Wijn in 1752 geschonken. die in vele andere opzigten de weldoener zijner
woonplaats geworden is, het mag onder de beste orgels van ons vaderland geteld
worden en is uitwendig met zeer schoone sieraden en toepasselijke bijschriften
voorzien.
Tot omstreeks het
jaar 1795 genoot Maassluis eene groote welvaart door den bloei der visscherij,
waarop de bewoners zich met ijver toelegden, zij bezaten een aanzienlijk aantal
haringbuizen en dreven vooral veel handel in kabeljaauw, die zij meestal bij
IJsland gingen vangen en deels levend, deels als zoutevisch ter markt bragten.
Na gemeld jaar echter was het met den bloei der plaats gedaan, en ofschoon zij
in 1811 tot stad verheven werd, is zij steeds in welvaart en bevolking
verminderd, zoo dat er thans veel armoede heerscht, in 1796 telde zij 4.800
zielen en stond dus bijna met Vlaardingen gelijk in 1830 had zij nog 4.434 inw.
thans is dit getal tot 3.860 gedaald, daaronder bevinden zich 3.280 herv., 480
R. kath., 80 Israëlieten en 20 lutherschen. De middelen van bestaan zijn
gedeeltelijk nog haring en kabeljaauwvisscherij en scheepvaart, met wat daartoe
behoort, maar thans zijn slechts 7 schepen ter haringvangst uitgevaren (in 1845
nog 13). Voorts vindt men er 5 scheepstimmerwerven, ééne voor groote zeeschepen,
de tweede voor visch- en haringschepen, de derde voor schuiten en pramen, 1
zeilmakerij, 1 taanderij, 1 touwslagerij, 1 looijerij, 1 bierbrouwerij, enz., er
is ook nog eene zalmvangst en in de laatste jaren heeft de schelpenvisscherij
aan vele visschers brood verschaft, terwijl door de verbetering der rivier de
Maas het getal schepen, dat langs deze stad naar zee zeilt (in 1857 reeds
omtrent 1200), aanmerkelijk toeneemt, en aan velen goede verdiensten aanbrengt.
De plaats
zelve doet zich niet onbevallig voor, ofschoon de teekenen van verval zich hier
en daar duidelijk laten bespeuren. Zij ligt gedeeltelijk aan den dijk, die de
Hoogstraat vormt, binnendijks heeft zij 2 vlieten of grachten, ter wederzijde
met huizen bebouwd en waar tusschen het marktplein ligt, de Noordvliet is aan de
eene zijde met boomen beplant en heeft gemeenschap met den dijk door een en zeer
breeden, hoogen steenen trap met ijzeren leuning, een geschenk van Van Wijn. Het
gezigt, dat men hier van den dijk ter wederzijde heeft, is bij uitstek fraai te
noemen, daar het zich aan de eene zijde over de geheele vliet en aan de andere
over de Schans, de haven kom en de haven uitstrekt. Er is nog eene derde, maar
onbebouwde vliet, die tot de Boonersluis, 1/4 uurs O. van de stad, behoort. met
eene kleine haven, doch die ligt op Maaslands grondgebied, deze sluis is in 1858
vernieuwd. Buitendijks heeft de stad eene schoone lange haven naar de Maas, die
tot uitwatering van Delfland strekt, zij wordt door 2 spuijen, die in eene
groote kom aan den dijk zamenkomen, diep en schoon gehouden.
Aan het einde
der haven, die aan de Oostzijde tot op de helft der lengte met fraaije gebouwen
bezet is, is een zwaar hoofd in het Scheur aan gebragt, met eene lantaarn voor
de schepen en daarnevens ziet men eenen grooten vijver, waarin de prikken, het
aas der kabeljaauwen, worden levend gehouden. Bovendien zijn er nog
onderscheidene straten, de huizen zijn net en zindelijk gebouwd, sommigen zijn
zelfs zeer aanzienlijk en de inwendige inrigting overtreft nog dikwijls de
uitwendige. Tot de voornaamste gebouwen behooren behalve reeds gemelde Groote
Kerk, de Kleine of Oude Kerk op de Hoogstraat, met een eenvoudig torentje en
eene galerij, maar zonder orgel, onder deze kerk is eene bijzondere school, wier
ingang benedendijks bij den steenen trap is en die toch eene aanmerkelijke
hoogte heeft. Voorts: de R. K. kerk, de Synagoge, het Stadhuis, het
Gemeenelandshuis, beiden op den Dijk, met een fraai uitzigt aan de achterzijde
op de haven, het Weeshuis op de Noordvliet, een ruim en bezienswaardig gebouw,
met vrij aanzienlijke inkomsten en eigene school, enz.
Twee dagen uit het leven van een onderduiker.
‘Bereids was
de waakzaamheid in de stad weer aanzienlijk verslapt, reden voor het Bruine
Monster om langzamerhand zich op de dag voor te bereiden’.
Het huis aan het
Jaagpad waar Jan Kousemaker zich onder de vloer schuilhield.
"In mijn
schuilplaats, 9 december 1944"
"Dit
etiket en deze letters heb ik in volslagen duisternis geschreven, liggende onder
de grond - d.w.z. de vloer van een kamer, weggescholen voor speurende Moffen die
in deze vierde oorlogswinter uit zijn op ‘mannenroof’.
Reeds eerder
was dit het geval te Rotterdam en Den Haag nadat vele andere plaatsen in het
Oosten van het land waren ontmand. Reeds enkele weken van te voren was er ook
voor Delft een radioboodschap gekomen dat er in deze plaats razzia’s verwacht
moesten worden en dat uiterste voorzichtigheid derhalve geboden was. Sindsdien
is er een overval in Den Haag geweest en zijn wij er de machteloze getuigen van
geweest hoe tientallen Rijnaken op sleep langs dit huis aan het Jaagpad (no. 72)
kwamen, waar ik Jan Kousemaker, oud 34 jaar, geboren te ‘s Heer Arendskerke,
Zeeland, met mijn vrouw Wilhelmina Joh. Phil. Van der Wart en twee dochters
woon.
Geruststellend
De
aanblik van deze transporten was dermate schokkend dat mijn aanvankelijk
voornemen: ‘Ik laat me niet levend door die schurken vangen’ er slechts door
versterkt kon worden. Bereids was de waakzaamheid in deze stad weer aanzienlijk
verslapt, reden voor het Bruine Monster om langzamerhand zich op de dag voor te
bereiden.
Gisterenavond
bracht de Delftsche Courant - een blaadje wat je vanwege de papierschaarste met
twee uitgespreide handen vrijwel kunt bedekken - het geruststellende bericht dat
er géén mannen meer gezocht werden in verband met de actie in Den Haag op de
zoveelste november. En pas dan op! Ik heb er niets van tegen Willy gezegd om
haar niet nodeloos te alarmeren maar mijn argwaan was gewekt.
Reeds geruime
tijd had ik onder de vloer van de badkamer, die met linoleum is bedekt en dus
gemakkelijk is op te nemen, een luik laten maken en daar deze schuilplaats me
niet aanstond heb ik zelf, op mijn zij liggende, met moeizame arbeid die me
menige zweetdroppel heeft gekost, bij kaarslicht een weg gehakt door de
fundering heen onder de vloer van een andere kwamen, de kleine voorkamer, waar
Anke Nora slaapt, en op die plek lig ik dit nu te schrijven.
In mijn
linkerhand houd ik een handdynamo, in mijn rechter dit anilinie-potlood. Bij het
begin van een nieuwe regel doe ik de ‘knijpkat’ een keer aan om twee of drie
letters te schrijven. In mijn schuilplaats heb ik een matras, kussen en enkele
dekens, want het is hier braaf koud en telkens zie ik mijn ‘adem’ in het
electrische lantaarntje, een fles mineraalwater of spuitwater wat zeer lang
houdbaar is, een waxinelichtje, een tabakspot met inlands-geteelde tabak (een
ons kost acht gulden, dat is evenveel als vóór de oorlog 6½ pond boter!) van
inferieure kwaliteit en wat dun schrijfmachine-papier waarvan ik reepjes scheur
om er sigaretten van te draaien. Ik heb er twee op. Bovendien heb ik hier nog
enkele scheepskaken of -beschuiten in geval van ‘nood’. Deze dateren nog van
1940.
Uiteraard is
het hier aardedonker maar zeer houdbaar. Er is meer dan voldoende ventilatie.
Zelfs zo, dat ik mijn eerste sigaret gedurende enige tijd bij het waxinetje
gerookt heb om te zien welke kant de rook op trok om eventuele gaten te dichten.
Langdurig
gebel
Laat
ik thans verhalen hoe ik hierin gekomen ben. Vanmorgen, toen het nog amper dag
begon te worden, weren mijn vrouw en ik ineens opgeschrikt door een langdurig
gebel aan de voordeur. Ik geloof dat we bij het eerste schellen beide
ontwaakten. Tegelijkertijd sprongen we het bed uit en handelden volgens het
programma wat we allang hadden opgemaakt! Ik lag namelijk half gekleed te bed,
zonder pyjama, maar met een trui en lange onderbroek. Op de stoel naast mijn bed
hing alleen een bovenbroek. Op de grond stonden pantoffels.
In mijn haast
snelde ik echter eerst naar het luik in de aangrenzende badkamer. Onderwijl
stond de Rot Mof maar de ‘beieren’. Nog snel mijn broek aan. Enkel met de haak
dicht en nog juist kon ik mijn vrouw waarschuwen: denk erom dat mijn pantoffels
er nog staan. Het verdwijnen ging zeer gezwind en om eens een term te bezigen
uit Wehrmachtsberichten van de laatste jaren ‘volgens de plannen’.
Terwijl ik
onder de vloeren door kikkerde, mijn gat doorkroop in de houding van een kind
dat geboren wordt, hoorde ik mijn vrouw met de Mof spreken: "Weshalb nicht ?
Erst mal etwas anziehen". Wat de Edelgermaan in het midden te brengen had, is me
ontgaan omdat de kerel buiten stond. Ik wil eerlijk vertellen dat mijn hartje
sneller tikte, omdat je nooit weet in hoeverre een schuilplaats ‘German-proof’
zal zijn. Ik was niet beangst of bevreesd, maar wel een beetje zenuwachtig en
benieuwd in hoeverre het allemaal lukken zou. Ik heb toen gebeden, niet omdat
nood leert bidden, maar omdat ik als kind reeds heb leren bidden en het steeds
heb gedaan hoewel niet altoos even trouw en rechtgelovig.
Ik bad het
volgende: "Mijn barmhartige Vader die in de Hemelen zijt, ik roep U aan op dit
ogenblik, bedreigd door de grijpende klauwen van onze onderdrukkers. In alle
tijden zijt Gij geweest een hulp van vervolgden en onderdrukten die zich listig
aan een boosaardig vijand onttrokken. Thans is het mijn beurt. Vader ik roep U
aan vanuit deze schuilplaats. Bestier alle dingen op mijn bede dusdanig, dat
niet alleen ikzelf, maar alle mannen hier uit ons huizenblok onvindbaar blijven
voor de zoekende vijanden. (...) Onze Vader, geef ons en onze bondgenoten een -
indien het zijn kan - snelle en algehele overwinning. Bezield daartoe de mannen
die voor ons strijden met ongekende moed. (...) Hoor mij naar de Grootheid van
Uw genade. Uw naam tot eer, Amen".
Rustig
Na dit
gebed was ik volkomen rustig en wachtte op de dingen die komen konden.
Voorshands speelden mijn beide dochtertjes in ‘t kamertje boven mijn hoofd en
maakten een heftig lawaai. Ieder gesproken woord was duidelijk waarneembaar,
zodat de 5-jarige Anke Nora mij onwetend precies op de hoogte hield van de
Moffenpatrouilles die zich over het Jaagpad en de Haagweg aan de overkant van
het water, bewogen. Het bleek me dat de Moffen huis aan huis brieven hadden
afgegeven waarin mannen van 17 tot 40 gelast werden zich op straat te begeven.
Bij het
achterhek van de artillerie inrichtingen stond een groepje van deze
Eikenloofhelden. Ook aan de overkant bij de splitsing Haagweg-Broekmolenweg.
Inmiddels speelden de kinderen verstoppertje. Ze waren pappie en weggekropen.
Anke verzon een schuilkelder onder de ledikanten !
Dat is niet
zo fraai.
Dan
zegt ze, dat Pappie naar het Woud is (een gehucht in de buurt waar ik nogal eens
melk en boter haalde). Inmiddels kreeg ik bijzondere last van mijn urine die ik
na de slaap ook al niet kwijt gekund had. Daarvoor had ik geen voorzieningen
getroffen. Goede raad is duur. Ik ben naar een hoek van de schuilkelder gekropen
en heb die plek waar een ondiepte bleek te zijn in de opgestreken betonlaag van
de bodem gepromoveerd tot waterplaats. (...)
Ondertussen
heeft mijn vrouw het luik in de badkamer opgetild en er een pakje brood
ingelegd. Ik ben erheen gesalamanderd. (Er naar toe gekropen, red.) Straks zal
ik wel eens eten, dacht ik en dat papier kan mooi dienst doen als ik last krijg
van mijn ontlasting want dat houd ik ook geen uur meer vol. Dan komt Willy met
de mededeling (de kinderen zijn in de huiskamer) dat de huiszoeking aan de
andere kant van het blok is begonnen. Ik heb al enkele malen gevraagd of het
‘Grüne Polizei’ is of gewone soldaten. Ze kan nu ontwaren dat het een gezelschap
is, bestaande uit een mengsel van dat lekkers - als ik nu maar niet moet niezen
of hoesten, want ik begin sinds gisterenavond ferm verkouden te worden.
Wil staat nu
voor het raam en doet verslag. De huiszoeking is blijkbaar een formaliteit want
het komt snel nader. Ze hebben echter nog niemand. Dat geeft moed. Daar komen ze
hoor en Wil gaat weg. Ik hoor de bel bij Tip, bij Schot, bij ons. Op dit moment,
nu ik dit schrijf, wordt er een rocket-bom (V-2) opgelaten die weer eens weigert
en hier in de buurt explodeert.
Ik hoor
mannenstemmen, soldatenlaarzen met het zware ijzerbeslag. (...)
Ik bevind
me bijzonder kalm.
Er
wordt nogal wat gesproken. De Moffen gaan naar de huiskamer. Die Wil is een oude
raker! Ze heeft nota bene die Mof er aan gezet om een kinderledikantje van mijn
jongste, die zware bronchitis heeft, naar de huiskamer te dragen. (...) Later
vertelt Wil me dat ze zeer geschikt waren.
Er was een
gewoon soldaat bij die de laagheid bestond om aan Anke te vragen. "Wo ist dann
dein Pappie". Wat een ongelooflijk laag wezen moet je toch geworden zijn om een
meisje van 5 jaar, die Goddank antwoordde ‘dat weet ik niet’, zo’n doortrapt
gemene vraag te stellen! (...) Wil heeft ze wijs gemaakt dat ik natuurlijk al
lang en breed naar Den Haag was. Inderdaad ook een van de plannen om achter de
stofkam enige veiligheid te zoeken. (...)
Willy weer aan
het venster staande en het Herrenvolk weer de deur uit zijnde, wist te
berichten, dat ze 1 persoon hadden. Aanvankelijk kende ze hem niet, zo
doodsbleek zag hij. Later werd ze gewaar dat het de 17-jarige Tom was! Die had
zich natuurlijk van zijn vader niet mogen verstoppen omdat Papa bang is voor
tegenmaatregelen waardoor hijzelf de dupe zou kunnen zijn. (...)
Als het 10 uur
is geworden komen de geruchten (het luik gaat nog eens open en ik krijg een
metalen kinderpotje. Mijn ontlasting heb ik ook moeten doen in de meest
ondenkbare houding namelijk op mijn knieën.
Ik heb de
opbrengst plechtig begraven onder een bergje cementstof. (...)
De
geruchten zijn: op de terreinen van der As ca. 70 man gepakt waaronder de heer
Heukers, chef instrumentenmaker op de Kleiweg; een vluchteling aan- of
neergeschoten, op ‘t hele Jaagpad 4 gegrepen plus Tom is 5. Bij Knotnerus alles
omvergehaald. De hele linnenkast etc. etc. Zelfs onder het luik van de gasmeter
gekeken! Jan Knotnerus niet gevonden.
Waxinetje
Zoeven
- ‘t is ca. Half 3 - kreeg ik van Wil een maaltje pap, lekker! Al is er dan geen
suiker meer in. Bij de terugreis van het luik naar het leger (bed, red.) begaf
plotseling het lampje van de knijpkat dienst. Ik schrijf dit nu even bij ‘t
licht van het waxinetje en doe dat dan weer gauw uit, want licht is haast nog
kostbaarder dan eten.
Ik heb
omstreeks elf uur koffie gehad. Ik vind het lekker, maar ben bang vanwege de
konsekwenties. Ik heb nu wel een pot, maar het zal een toer zijn om er wat in te
deponeren. Omstreeks 5 uur ben ik in de aan de badkamer grenzende slaapkamer
geweest om te eten. Deur dicht vanwege de kinderen.
Teruggaande
heb ik nog gauw van het nachtkastje meegegrist: Herrig-Förster: ‘British
Classical Authors’ en las daarin Joh. Swift. (...) Wil komt me vertellen dat ze
ook de fietsen-schuurtjes achter onderzocht hebben. In onze tuin zijn ze niet
geweest. Ik heb een stukje gelezen onder het genot van mijn derde sigaret. Ik ga
nu mijn vierde nemen. (...)
Het zal op ‘t
ogenblik 3 uur zijn. Ik ben nu bij met mijn relaas aan de tijd. Thans volgen dus
enkele losse notities voor zover er nog iets te vermeldden is. Dit opschrijven
was een genot. De tijd vloog om ! (...)
Honderden
Ik ben
bang dat ze er in Delft toch nog honderden gevat hebben. Fabrieksarbeiders die
naar hun werk gingen toen het nog donker was. Anke loopt boven mijn hoofd te
zingen. Ik hoor een buurman door een muur heen breken, waarschijnlijk Piet.
Het is nu
volslagen duisternis. Vanmiddag achterlangs naar buurman Arie Krijff gegaan die
bovenhuis bewoont. Op ‘t balkon geklauterd. Samen zitten praten. Verroest koud.
Hier beter. (...) Om 8 uur naar bed, omdat we zo weinig kaarsen hebben. Van 8
tot 10 samen met Wil in bed gelegen. Lekker warm geworden. Was tot op mijn
gebeente koud na ‘t bezoek bij Arie. Samen liggen praten, anders niets. Erg
gealarmeerd. Bij ieder geluid spits je de oren. Einde van 9 december
Welterusten.
10 December
Anke
heeft geroepen om een plas te doen. Ik werd er wakker van en hoorde ‘t
gevalletje precies boven mijn hoofd. (...) Sindsdien kan ik niet meer slapen.
Heb nog een boterham gegeten. Het leger is hard en ongemakkelijk. Er is
aanmerkelijk meer toch dan overdag. Ook een slokje spuiwater gedronken. (...)
Dit opgeschreven. Als ik zo weinig slaap kruip ik morgen lekker in Wil d’r bed,
laat het luik openstaan.
Het is
inmiddels 4 uur. Alles doodstil natuurlijk. Had hier ook niet hoeven te liggen,
maar Arie is ook in ‘de tent’ en Wil heeft mijn bed verschoond. Bij eventuele
controle is het kennelijk onbeslapen. Gisteren tussen 6-9 uur diverse treinen
zien passeren. Duitse dus, want er is immers spoorwegstaking, richting Den Haag.
Vermoedelijk afvoer van de jachtbuit der Moffen! Kunnen gaan graven in
Ruhrgebied. Uit Delft zelf kwam nog geen enkel bericht door. Vrijdag zag Arie
Krijff - momenteel passeert er een trein - 4.15 - lange personentreinen te Delft
arriveren. Gestolen Hollandse wagons.
De trein van
4.15 uur bleek een hakke-puf bootje door de Vliet te zijn. Sorry.
Nog een
sigaretje en ik zal weer proberen te slapen.
Vanmorgen ca.
7.15 uur soldatenlaarzen menen te horen. Eenmaal heen en terug. Blijkbaar niets
bijzonders".
Uit: Westlandsche Courant Zaterdag 26 november
1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol
Kwartierstaat over geslacht Van Zijl.
Hele Westland
is familie van elkaar.
De
Schaapweimolen uit 1826 in de Hoekpolder. De eerste molenaar was pater Van Zijls’
overgrootvader Cors van Zijl. Voor hem, vanaf 1637, bedienden vele generaties
van het geslacht diverse molens in West-Delfland.
Westland -
Tot in
de twaalfde eeuw speurde hij zijn familie op. Folpert van der Lek en Stephanus
van Smithuizen heetten zijn respectievelijk 48.250.128ste en 48.250.132ste
voorouder. De eerstgenoemde was rond 1168 een edelman, die financieel borg stond
voor de graaf Van Holland. De ander in 1190 leenman, die goederen beheerde uit
naam van de bisschop van Utrecht.
Pater
Theodorus Petrus van Zijl (75) uit Teteringen, die eind juli zijn vijftigjarig
priesterschap viert, legde de stamreeks vast in De Kwartierstaat Van Zijl/Van
Gaalen. Het ruim honderd pagina’s tellend boek werd onlangs uitgegeven door het
Boekenfonds Studiegroep Genealogie Westland.
"Uit de
opsomming blijkt dat bijna alle Westlandse families gelieerd zijn aan het
geslacht Van Zijl, waarvan de naam voor het eerst opdook bij het elfde geslacht.
Oftewel, we zijn allemaal familie van elkaar. Dat staat onomstotelijk vast",
verantwoordt Wateringer J. W. H. Olyslagers, voorzitter van de studiegroep, de
uitgave door het boekenfonds.
Vijfenveertig
jaar werkte Van Zijl aan het document, waarvan een deel van het onderzoek werd
geschonken aan het Westlands Museum in Honselersdijk. "Prachtig historisch
bronnenmateriaal over familieonderzoek in het West- en Rijnland".
Pater van Zijl
werd op 5 juli 1919 geboren in het Hof van Delft in een gezin van vier kinderen.
Hij volgde de rooms-katholieke opleiding tot priestermissionaris in Steijl bij
Venlo. Na zijn opleiding was hij professor of history aan de Nanton University
in Nagoya in Japan; master of science in the Library Service van de Colombia
Univercity in New York, doctor of philosophy in Mediavael History aan de
Catholic University of America in Washington; professor of history aan de
Universiteit van San Carlos in de Cebucity in de Filippijnen en bibliothecaris
bij het Theologisch Instituut van de universiteit van Amsterdam.
Tijdens
onderzoek in Japan vond hij naar eigen zeggen ‘toevalligerwijs’ een artikel in
de Nederlandse Heraut over het geslacht Van Zijl uit Leiderdorp. Pater Van Zijl:
"Het stuk prikkelde mijn nieuwsgierigheid. In de studiezaal van de universiteit
heb ik vervolgens alle gedrukte bronnen en artikelen nagespeurd. Met kennissen
in Nederland begon ik een correspondentie om zoveel mogelijk inlichtingen over
het geslacht Van Zijl te krijgen". Zijn hobby was geboren.
Levenswerk
Voorafgaand aan de kwartierstaat, zijn levenswerk, verschenen in 1969 Het
Westlandse Geslacht Van Z(e)ijl en in 1985 De Stamreeks Van Zijl. In De
Kwartierstaat Van Zijl/Van Gaalen - een omgekeerde piramide, die uitgaat van
alle voorouders- zijn een groot aantal familienamen in de loop der eeuwen terug
te vinden. In tegenstelling tot genealogische stamreeksen, waarbij alleen de
mannelijke nakomelingen worden vernoemd.
Een greep uit
het aanbod. De vader van pater Theodorus heette Cornelis Franciscus van Zijl en
werd geboren in 1874 in Rijswijk. Volgens de uitgave was hij watermolenaar van
de Hoekpolder, later veehouder en landarbeider in het Hof van Delft en
Wateringen. Hij overleed in 1943. Twee eeuwen daarvoor schrijft de kwartierstaat
over ene Cors Willemszoon van Zijl, geboren op de Swet in Wateringen,
watermolenaar van de West-Eskamppolder onder Haagambacht, die in een nog
onbekend jaar overleed in Loosduinen. Over Adriaan Corneliszoon staat geschreven
dat hij in 1579 schepen van Monster was; over Dick van Hodenpijl dat hij rond
1281 grafelijk leenman van het Ambacht Hodenpijl, gelegen onder Maasland, was.
Grootste
knelpunt voor Van Zijl, zegt voorzitter Olyslagers van de studiegroep was het
feit dat vóór 1600 geen trouw-, geboorte- en overlijdensaktes werden opgemaakt.
Om de Leenderts-, en Claeszonen, de Adriaens- en Jansdochters, de Neeltgen,
Trijntgen, Symons, Pieterszonen en Marytgen op te snorren. De kerk bijvoorbeeld
besloot daar pas toe, vervolgt Olyslagers, eind zestiende eeuw tijdens het
concilie van Trente. Met uitzondering van adellijke lieden en mensen die zich
aldus Olyslagers op het slechte pad begaven, stond over het ‘brave volk’ niets
opgetekend. "De hardwerkende boer was niet interessant genoeg om in bronnen te
vermelden". Pater Van Zijl boorde rechterlijke archieven van de schout en
schepenen aan om via boedelscheidingen en testamenten over zijn voorouders
informatie te verzamelen.
Hiaten
In
geval van twijfel, werden de namen niet vermeld. Vandaar ook een groot aantal
hiaten in het boek. En de beëindiging van de stamreeks bij de 48.250.133ste
voorouder met nomen nescio: ik weet de naam van de ouders niet. De pater wil
verder onderzoek plegen. Wat Olyslagers betreft, komt de 75-jarige uit bij Karel
de Grote "waar we tenslotte allemaal van afstammen". Of dat lukt, betwijfelt Van
Zijl. "Ik heb nog zoveel andere bezigheden. Daarbij verwacht ik dat er naar
aanleiding van de kwartierstaat een uitgebreide correspondentie op me afkomt.
Van Westlanders die informatie vragen. En die wil ik allemaal zo goed mogelijk
te woord staan.
De
Kwartierstaat Van Zijl/Van Gaalen is voor 23 gulden te koop bij het Westlands
Museum aan de Middel Broekweg 154 in Honselersdijk.
Door: Beatrice Keunen Uit: Westlandsche Courant
Vrijdag 22 juli 1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol
K L O P J E S.
In de
tentoonstelling "Westlandse Schuilkerken" verschenen catalogus, wordt op de
laatste bladzijde gesproken over klopjes.
Wat waren
klopjes ?
De
algemene gedachtegang is, dat in de ruim tweehonderd jaar tussen de reformatie
en de 19e eeuw, toen de openbare uitoefening van het Rooms-Katholieke geloof
verboden was, de klopjes, wanneer er op een geheime plaats een priester kwam om
de mis te lezen, langs de belijders van de oude leer gingen om deze te
waarschuwen. Helemaal onjuist is dit niet, maar zij waren meer. Om te beginnen
reeds voor de hervorming, bijvoorbeeld in 1511, werd er over "klopsusteren en
broers" geschreven. IJsselstein was toen door Gelder en Utrecht belegerd en een
tijdgenoot maakte toen het volgend rijm:
'Dye Gotshusen
mosten alle mede opdocken
En geven wolle dusenden alle sunder iocken,
Closteren, clopsusteren ende lollarden (cellebroeders)
Mosten alle met gelt ten (o)orlige aanvaerden'. 1)
Ook in Leiden werd al in 1538 genoteerd; 'Die Clop een grooten', die had zij
verdiend voor het zingen in de Gulden Mis. Maar terug naar wat zij waren.
Eugenie Theissing schreef (1935) in haar proefschrift; "Over klopjes en
kwezels"; "Waren zij kloosterzusters, begijnen of leken? Ook nu is geen
categorisch antwoord op deze vraag te geven, omdat zij noch het een, noch ander
zijn geweest". Kort geleden las ik de volgende definitie, die ook weer alles en
niets zegt: "Een 'klopje' was iemand, die niet trouwde en onder geestelijke
leiding in dienst van God en kerk trad".
Kloosterlingen
leggen drie geloften af, t.w. die van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede,
verder leefden zij over het algemeen in een gesloten gemeenschap. Begijnen
legden een tijdelijke gelofte van zuiverheid af en waren gehoorzaamheid
verschuldigd aan hun overste. Feitelijk benaderden de klopjes meer de Zusters
van het Gemene Leven. De Zusters en Broeders van het Gemene Leven, een
kloosterorde ontstaan uit de vernieuwing van de Moderne Devotie van Geert Grote,
legden geen verplichte geloften af, ook hadden zij naast een gezamenlijk bezit
hun persoonlijke eigendommen. Tevens moesten zij werken om in hun
levensonderhoud te voorzien en mochten zij in hun kleding niet opvallen tussen
de gewone mensen.
Klopjes legden
echter één gelofte af, bijvoorbeeld aan hun biechtvader, meestal een gelofte van
zuiverheid, soms aangevuld met een belofte van gehoorzaamheid. Over het algemeen
behielden zij hun eigendommen en zorgden zelf voorhun levensonderhoud, sober en
vaak tegen het armoedige aan. In tegenstelling met kloosterlingen en begijnen
woonden zij vaak bij ouders of familie. Wanneer zij zich in een 'Vergadering'
verenigde had zo'n gemeenschap iets van de begijnen, maar men bleef in eigen
levensonderhoud voorzien. Rovenius (Apostolisch Vicaris) stelde dat Kloppen
gewoon leek waren en geen enkel kerkelijk voorrecht genoten.
Maar de
buitenwacht zag toch duidelijk een verschil tussen een klopje en een ongehuwde
katholieke vrouw. Zo noemde J. J. de Graaf, in de Haarlemse Bijdragen, een brief,
waarin een Alkmaarse familie werd beschreven, waarvan twee dochters klopzuster
waren geworden en een derde als godvruchtig vrijster was gestorven. Een Jezuiet
uit Amsterdam meldde, dat de klopjes Fl. 6000,- hadden bijeengebracht en de
leken slechts Fl. 4000,-.
Wanneer in
1663 de paus informatie vraagt over het verschijnsel klopje, noemt Neercassel
hen de bloem der kerk. Zij behoren bij geen enkele instelling, tenzij de
instelling der maagden, waarover Ambrosius en andere oude Vaders in de oudheid
hadden geschreven. De Utrechtse pastoor Kemp, die "De Zedelessen voor de Maegden"
had geschreven, maakte een tabel van verdiensten: "De maegden hebben hondertvout,
de weduwen en die zig onthouden sestigvout en d'eersame getrouwden dertigvout".
Uiteraard
waren er ook figuren die minder lovend over deze klopjes, maagden of devotes
spraken. In de gehele 17e eeuw was er discussie over hen, Lindenboom, Rovenius,
Van Schoonhoven, Van Espen, Zacharias van Metz, Van Neercassel en vele anderen
gaven hun mening. Zacharias van Metz schreef in 1661 een ongunstige brief aan
Rome, die Van Neercassel een jaar later probeerde te neutraliseren.
De levenswijze
van deze vrouwen had geen vaste regel, was er een leidraad dan was deze
gebaseerd op de zienswijze van hun biechtvader en/of andere priester, die hen
begeleidde, aangepast aan de omstandigheden, waarin men verkeerde en deze regels
gehoorzaamden zij zoveel mogelijk. Reeds in het begin van de 17e eeuw kwamen er
"Klopjesboeken", welke poogden een lijn in hun leven te brengen en die min of
meer algemeen werden aanvaard. Want: "Een maagd zonder regel, is als een schip
zonder stuurman", was de mening van Kemp.
In deze
"Klopjesboeken" werden verschillende zaken aanbevolen, zoals kleding, gebed,
vasten en versterving, behoud van de eerbied, ingekeerdheid in kerk en gebed,
onderlinge liefde, gehoorzaamheid aan de overste, de biecht, gewetensonderzoek,
de dienst in de kerk, het onderhouden van de regels enz. Er werd aangedrongen op
een sobere levenswijze, de inrichting van huis of kamer moest functioneel zijn,
geen luxe, geen wereldse zaken, alles moest er op gericht zijn om de godsvrucht
op te wekken. Voor de voeding gold dezelfde regel, soberheid bovenal, men moest
kieskeurig zijn, maar men diende beslist voldoende te eten en te drinken. Tussen
de maaltijden door moest men echter niets nuttigen. Bier en water was voor het
drinken goed genoeg. Gevast werd er op de voorgeschreven vastendagen. Buiten de
traditionele vrijdag waren dit de woensdag en de dag, die aan een feestdag
voorafging. Tegen overdrijving werd streng gewaarschuwd, slapen op de grond:
accoord, dragen van een wollen kleed: best, maar te zwaar op de vasten: neen.
Lindenboom schreef o.a. in de "De herder Jacobs": "Het is voor velen niet aan te
raden te leven op water en brood en alle zuivel en vlees te mijden, waartoe
juist zij genegen zijn, die dit het minst kunnen verdragen". Voor dergelijke
zware boetedoening werd toestemming van de biechtvader vereist.
De kleding
moest van de eenvoudigste eenvoud zijn. Hoewel er geen regel van gelijkheid
bestond kwam door de nagestreefde soberheid bijna automatisch een bepaald
patroon tot stand. Zo werd de kleding zwart 'om rouw te draegen over de weirelt
en alle lichtverdigheijt te verzaecken'.
Men droeg,
wanneermen op reis moest, om moeilijkheiden te vermijden, over het algemeen
wereldse kleding. Deze vrouwen ondervonden veel onbegrip, ook van familie en
vrienden zoals Giertgen Deinen, een dochter van een bemiddeld koopman. Haar
vrienden verwonderden zich over haar. Giertje legde namelijk van de een op de
andere dag, zonder dat één van haar naasten hiervan een vermoeden had gehad,
haar rijke kleding af, die zij altijd met overtuiging en genoegen gedragen had
'terwijl sij moy was van aenschijn, jonck van jaren, rijk van tijtelijck goedt
en hebbende een rijcke ghemuetge'. Over het mutsje of kapje werd ook veel
gescreven en gewreven. Volgens sommigen moest het zo zijn alsof 'daar de vogelen
in nestelen souden'.
De gegeven
regels waren echter bedoeld als goede raad en dus niet bindend. De biechtvader
kon het klopje berispen maar afwijken was geen zonde. Zij kon in alle vrijheid
leven, zoals zij dit noodzakelijk achtte.
Haar
werkzaamheden waren tweeërlei. Ten eerste werelds, zij moesten immers zelf in
hun levensonderhoud voorzien. Waren zij niet van gegoeden huize of wilde de
familie niet in haar onderhoud voorzien, dan moesten zij werken. In velerlei
beroepen werden de klopjes aangetroffen; in de geëigende vrouwenberoepen als
naaister of dienstbode, maar ook als brouwersmeid en in Bergschenhoek zelfs als
turfsteekster. Ten tweede religieus. Voor hun Roomse kerk staken zij al hun
vrije tijd in de geestelijke en/of de lichamelijke barmhartigheid, de zorg voor
de priesters, onderricht aan kinderen en andere onwetenden. Eén van de oorzaken
van de reformatie was het plichtsverzuim en de onbekwaamheid van veel
geestelijken. Na de hervorming moesten, in een tijd van onderdrukking en
achterstelling, de resterende priesters proberen het verlorene te herstellen.
Volgens Fruin, in zijn 'De wederopleving van het Katholicisme...', zag echter
apostolisch vicaris Sasbout van Vosmeer, omstreeks 1600, een kentering ten
goede, mede dankzij de goede werken van de klopjes en klopbroeders.
De
geestelijken, die hun werk officieel illegaal moesten verrichten konden zich,
zeker de eerste decennia, niet op een vast adres vestigen. Het waren vaak de
klopjes, die zorgden, dat zij dan hier en dan daar konden verblijven. Niet
alleen gaven zij hen onderdak, maar zij stelden tevens hun huis als kerk
beschikbaar. Zo heeft bijvoorbeeld Rovenius 25 à 30 jaar een schuilplaats gehad
in het huis van Hendrika van Duivenvoorde. Koeriersterswerk is niet alleen van
deze tijd. Onderlinge communicatie was voor de geestelijken vaak onmogelijk en
de devotes verzorgde dan via koeriersdiensten deze contacten. Dusseldorp schreef
nogal cynisch in zijn "annales", dat dit voor vrouwen een minder gevaarlijke
bezigheid was.
In principe
verzorgden zij de gehele kerk, zowel de inrichting als versiering en het
onderhoud, vaak op eigen kosten, tot en met de zang en muziek. Maar zij dienden
ook de mis. Uiteraard was dit tegen de kerkelijke regels. Wanneer in 1609
Sasbout van Vosmeer hierover onderhouden wordt, door de nuntius, antwoordt deze,
dat dit liturgisch zeker niet goed is, maar gezien de omstandigheden, namelijk
het ontbreken van misdienaars, hij dit wel moet tolereren.
Johannes van
Velden schreef aan Rome, dat wanneer er geen priester was, de klopjes ook vaak
de zielzorg deden, zoals bezoek aan armen, zieken en bejaarden en deze
geestelijk en materieel ondersteunden. Ook in het onderwijs maakten zij zich
verdienstelijk, bijvoorbeeld aan Anna, de dochter van Joost van den Vondel,
zoals Van Lommel in zijn 'Historische Waarden' meldt. Uiteraard werden ook de
lessen uit de Catechismus aan de maagden overgelaten, wanneer dit voor de
priester te gevaarlijk was. Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat deze
vrouwen over het algemeen geen zalvende en suikerzoete wereldvreemde wezentjes
waren. Eugenie Theissing schreef reeds in haar proefschrift: "Zij wisten:
godsliefde en naastenliefde zijn niet te scheiden en stoffelijke hulp aan
misdeelden is gelijkertijd een geestelijke gave. Een feitelijke daad is meer dan
een boek met mooie woorden".
Maar tussen
tarwe groeit altijd onkruid.
Uiteraard was zowel priester als maagd niets menselijks vreemd. Gezien de
omstandigheden waren priesters en klopjes op elkaar aangewezen. Maar ook de
jaloezie en afgunst staken hun kop op, om over de roddel maar te zwijgen. Zoals
reeds eerder geschreven zag Vicaris Zacharias van Metz, het allemaal niet zo
zitten en noemde de klopjes een aanleiding tot veel kwaad onder de priesters; de
onderlinge verstandhouding was te vrij en gaf vaak ergernis bij andere
Katholieken.
Van Helvoirt
vermeldt in zijn "De klopjes in Twente" een Twentse zegswijze;
"Ne klop is ne
Hillige in de Kiärk,
Ne klappei op de straat en ne Duvel in Hüs".
Kerkelijke
overheden, die buiten het Hollandse missiegebied zetelden probeerden met
voorschriften te sturen. Vaak waren dit kanonnen om muggen te schieten. Toch
overheersten de gunstige uitspraken. De uitspraak in 1643 van een Goudse
predikant spreekt boekdelen: "En dat deselve cloppen ongelooffelijck stout zijn
en meer schaede de lande ende der Religie doen als alle de Paepen". Zij werden
bij vlagen vervolgd, er zijn uitbanningen en andere straffen bekend, maar vele
bestuurders stonden meer godsdienstvrijheid voor of sympathiseerden met de oude
religie en/of waren omkoopbaar en korte tijd later was alles weer als voorheen.
Door het
sluiten van de kloosters etc. kwamen vele godvruchtige mensen in een religieus
vacuüm. Op natuurlijke wijze groeiden spontaan deze gemeenschappen van dienen.
Het lijdt geen twijfel: vele van deze vrouwen hadden in andere omstandigheden
voor het klooster gekozen. Maar ook andere minder religieus betrokkenen kozen
als reaktie op de onderdrukking voor dit onofficiële instituut. Onder normale
omstandigheden waren deze mensen nooit religieus gaan leven. De laatste klopjes
stierven deze eeuw, bijvoorbeeld Johanna Biezemortels op 17 maart 1932 in
Tilburg.
Ook in het
Westland waren zij actief. Veel is er van hen niet bekend; in de begraafboeken
komt men een enkele maal achter de naam van de overledene de vermelding tegen "Devota"
(geestelijk zuster) en zeker in Wateringen een enkele "Devotus" (geestelijk
broeder).
De eerste
pastoor van Wateringen, Cornelis Verburgh, had een zuster, Crijntje Verburgh.
Deze was grondlegster van een gemeenschap van Klopzusters en -broers in
Wateringen. Naast Crijntje Verburgh, overleden 27 april 1710, zijn onder andere
nog bekend: Anna Ammerlaan, Aagje Engelen, Aeltje Cornelis van der Maerel,
devota en weldoenster, Marie Jans van der Maerel, Meerten Pitersen van der
Maerel, Jannetje Dircx Persoon, Pieter Dirkse Persoon, Trijntje Louwen
Rijgersbergen en Marij Lenerts Tetrode.
1) Gallee en
Muller, berijmd verhaal. pg. 674.
Uit: Westlandsche Courant
Door: J.W.H. Olyslagers.
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol
Studie naar Hollandse jongens in Franse tijd.
Heldendaden overschaduwd door
de honger.
Hans van
der Hoeven bestudeerde het dagelijkse leven in de Napoleontische tijd.
Delft
Op de triomfen van Piet Hein, Jan Tromp, Michiel de Ruyter en andere zeehelden
zijn wij Hollanders maar wat trots. Onze borst zwelt bij het zingen van de
Zilvervloot. Maar de rest van de vaderlandse militaire geschiedenis is voor
velen een blinde vlek. Ja, de slag bij Waterloo, dat zegt sommigen nog iets.
Maar dan houdt het op.
"Geruime tijd
lag er een soort taboe op de militaire geschiedenis", beaamt Marco van der
Hoeven, kersvers afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Leiden en auteur van het
boek ‘Van de Weser tot de Weichsel, Het leven van het Koninkrijk Holland en de
Duitse veldtochten van Napoleon 1806, 1807 en 1809'.
"Pas de
laatste tijd is er een kentering waarneembaar. Dat is vooral te danken aan een
Engelse publicatie, ‘The face of battle’ van John Keegan, waarin aandacht wordt
besteed aan de individuele soldaat. Wat maakte een soldaat mee tijdens zo’n
veldtocht, hoe zag zijn leven eruit? Het gaat dus meer om de psychische aspecten
en minder om de strategische", zegt de 24-jarige doctorandus, die tegenwoordig
werkzaam is bij het Leger- en Wapenmuseum.
Napoleon
Voor zijn afstuderen richtte hij de blik op de Napoleontische tijd, met name het
optreden van Hollandse troepen op Duits grondgebied, een onderbelicht aspect van
de Nederlands-Duitse betrekkingen.
In 1806
trokken op last van Napoleon 12.000 soldaten van het Koninkrijk Holland naar
Duitsland. Ze zouden daar aan de kant van Frankrijk vechten tegen Pruisen,
Zweden, Russen en Engelsen. Na de succesvolle afsluiting van de veldtocht in
1807 bleven 6000 Hollanders achter als bezetters van de Noordduitse gebieden. In
1809 zouden ze nog een keer in actie komen, ditmaal om een opstand neer te
slaan.
"Nederland
staat graag bekend als pacifistische mogendheid, maar in de gouden Eeuw was
Nederland maar heel kort niet betrokken bij een oorlog", aldus Van der Hoeven.
"Nederland is intensief betrokken geweest bij de oorlogen die Europa teisterden
in de periode 1792-1815.
Als bondgenoot van Frankrijk leverde de voormalige Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden geld, voedsel en soldaten. In verschillende staatkundige vormen -
Bataafsche Republiek, Koninkrijk Holland en de provincie van Frankrijk - nam
Nederland deel aan de veldtochten van Napoleon Bonaparte.
Zo speelden
vele tienduizenden Nederlanders een rol in de militaire operaties die zo’n grote
invloed zouden hebben op de geschiedenis van Europa. Oorlogen vormen immers de
grenspalen, de breukvlakken in de geschiedenis".
In Van der
Hoevens visie is in de loop der tijd te veel aandacht besteed aan de gloriekant
van de oorlog en minder aan de menselijke - of zo men wil, onmenselijke - kant
van de oorlogvoering. En als er al aandacht aan de oorlog wordt besteed, is het
op een geromantiseerde of op sensatie beluste manier in Hollywood films en
tv-series.
Maar enkelen
namen de moeite om zich in de echte geschiedenis te verdiepen. Er ligt dan ook
nog een enorm terrein braak waar Van der Hoeven naar hartelust in heeft kunnen
wroeten. "Er zijn historici die nooit een voet in een archief zetten. Ik begrijp
dat niet. Het door je handen laten gaan van archiefmateriaal, dat is een
historische sensatie die ik niet graag zou willen missen. Bovendien hoef je niet
te herkauwen wat anderen al uitgebreid voor jou hebben gedaan. Je betreedt echt
een nieuw terrein. De Franse Tijd is in de militaire geschiedschrijving van de
twintigste eeuw onderbelicht gebleven. Moderne historici hebben zich
voornamelijk gestort op de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Nederlands-Indië
na 1945. Toch is die tijd minstens zo interessant.
Carrière
"Wat ik zo fascinerend vind aan deze periode, is de carrière van sommige
militairen. De ene keer is een soldaat in dienst van het ene leger en even later
in dienst van het andere. Wie het ene moment de vijand is, kan het volgende
moment je collega zijn", aldus Van der Hoeven. "Neem luitenant-kolonel P.F.
Vermeulen-Krieger (1782-1865). Hij begon zijn carrière in de garde van Lodewijk
Napoleon. In 1812 was hij als luitenant bij de veldtocht naar Rusland, waar hij
door de Russen krijgsgevangen werd genomen. Na zijn terugkeer in Nederland in
1814 vertrok hij naar Indië, waar hij tussen 1817 en 1834 bij vele
krijgshandelingen betrokken was. In zijn 57-jarige carrière had hij 22
veldslagen of grote gevechten meegemaakt".
Voor de meeste
Hollandse militairen was vechten geen dagtaak. Ze waren door Lodewijk Napoleon
opgeroepen tot een roemrijke loopbaan waar in de praktijk weinig van terecht
kwam.
"Zoo worden
bij deze alle brave Jongelingen uitgenodigd, om onder de Vanen onzes Konings ene
roemrijke loopbaan te betreden. Gij, brave Jongelingen! Die u voelt aangespoord
om deze uitnodiging te volgen, vervoegt u ter plaatsen, daar gij tot dat roemvol
einde kunt geëngageerd worden", luidde de wervingsadvertentie in de Koninklijke
Courant, waarop duizenden reageerden.
In de drie
jaar dat de Hollandse troepen in Duitsland lagen, bleef er weinig over van de
voorgestelde glorie. De soldaten hebben nooit meer dan enkele dagen achtereen
gevochten. Het totaal aantal dagen dat gevuld was met gevechtsacties bedraagt
ongeveer vijfentwintig. Dat varieerde van een kleine schermutseling tot complete
veldslagen.
Wachten
Het dagelijks leven bestond dan ook voor een belangrijk deel uit wachten,
marcheren en proberen aan voedsel te komen. Af en toe deden zich vechtpartijen
en andere excessen voor. Soms werden die veroorzaakt door drankmisbruik - van
hogerhand werd de militairen drinken aangeraden een (gratis) glas jenever per
dag te drinken, omdat dit de gezondheid zou bevorderen - soms lag verveling
eraan ten grondslag. Het grote aantal mannen dat leed aan een geslachtsziekte
doet vermoeden dat drinken niet het enige vermaak is geweest.
Veel meer dan
vaandels en onderscheidingen bepaalden honger, angst, vermoeidheid, verveling en
ziekte het gezicht van de oorlog. Er werden meer soldaten in het hospitaal
opgenomen met ziekten, dan met verwondingen. Dit kwam door de vaak slechte
hygiënische omstandigheden en slecht voedsel. Het percentage verliezen van het
Hollandse korps ten gevolge van gevechten was slechts zes procent. Het merendeel
van de militairen keerde ongeschonden in het vaderland terug.
Veel tijd werd
in beslag genomen door het verplaatsen der troepen. Het aantal kilometers per
verplaatsing kon nogal verschillen. Soms werd er per dag ongeveer 30 tot 40
kilometer afgelegd. Als er meer haast bij was zoals bij de inval in Westfalen of
de tocht van Hameln naar Nienburg, liep dit op tot 80 à 90 kilometer per dag. De
soldaten marcheerden per dag 12 uur achtereen. Een speciaal geval is het
tegenoffensief bij Stralsund in 1807. Bij de Zweedse uitval waren de Hollanders
in één week over een afstand van ongeveer 130 kilometer teruggedreven. Deze
afstand werd bij het tegenoffensief binnen 24 uur afgelegd.
Op deze routen
waar de grote armee had gepasseerd had ik met grote moeilijkheden te worstelen,
het slechte vochtige Novemberweer had die altijd gebrekkige wegen bijna
onbruikbaar gemaakt, overal vond men materieel en voertuigen weggezonken, met
gebroken radarwerk enz. bezweken paarden, artillerieparken, die er zich trachten
door te werken en zeer tevreden waren, wanneer met de meeste aanstrening 4 uren
afstand in een etmaal konden avanceren.
De soldaten
konden dat uiteraard niet volhouden zonder voeding. Daarvan was er zelden
voldoende, dus plunderden soldaten in vijandelijke gebieden hun maaltje bij
elkaar. Op het gebied van bondgenoten lag dat uiteraard wat moeilijker.
Tijdens de
slag bij Friedland (1807) klaagt een van de militairen in een brief zijn nood:
Al vanaf het
vertrek uit Zweeds-Pommeren heerste voedselgebrek. D’armee is dikmaals veertien
dagen zonder brood, slechts wat meel of scheeps beschuyt wordt soms
gedistribueerd, ‘t gebrek voor Man en Paard is alleruiterst.
Saillant
detail is dat de overwinning bij Friedland door koning en ministers werd gevierd
met een schitterend diner voor 140 man.
Het zal een
schrale troost geweest zijn voor de hongerende soldaten te velde dat ze bij dat
diner niet zijn vergeten. Een van de uitgebrachte toast luidde: ‘Aan alle de
Helden, welke de glorierijke Overwinning die wij heden vieren, bevochten hebben,
en waaronder wij het genoegen hebben ook te mogen tellen enige onzer
Landsliederen, tot ‘s Konings Armee behorende.’
Door:Trudy van der Wees
Uit: Westlandsche
Courant Vrijdag 24 juni 1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol
Westland was ooit een bollenstreek.
De teelt van tulpenbollen was erg
arbeidsintensief.
Werkmannen moesten met de hand poten, wieden, koppen en rooien.
Westland
Bloembollen ? Die groeien bij Lisse en Hillegom, in de Bollenstreek en zo. Toch
niet in het Westland? Dat klopt. Tussen alle tomaten, paprika’s en chrysanten
zijn Westlandse bloembollen een uitzondering. Hooguit zijn er nog wat telers van
amaryllis of tulp.
Nog maar
dertig jaar geleden was dat heel anders. Ouderen herinneren zich nog dat men bij
de ‘s-Gravenzandse en Monsterse duinen bollen pelde. Dezelfde bollenvelden als
nu zo massaal in de kop van Zuid-Holland worden bewonderd. Dat het Westland
vroeger deel uitmaakte van de ‘Bollenstreek’, is goed zichtbaar op de nieuwe
expositie in het Westlands Museum in Honselersdijk. Op foto’s is te zien hoe in
de periode na 1850 steeds meer Westlandse boeren en tuinders bloembollen gingen
telen. Sommigen waren wel gedwongen om over te schakelen, want de afzet van
aardappelen was in de problemen gekomen. Bollen waren een gat in de markt, want
het grote publiek had ontdekt dat een bloemetje in huis toch wel gezellig was.
De handel
verliep eerst vrij simpel. De bollentelers kregen bezoek van de exporteurs of
tussenhandelaren. Na een beetje onderhandelen werden de bollen verkocht. Voor de
tuinders was de directe verkoop niet zo gunstig. De handelaren speelden de
telers soms tegen elkaar uit. De tuinders bedachten dat ze bij een veiling, waar
meerdere kopers tegen elkaar op moesten bieden, een hogere prijs zouden halen.
De eerste bloembollenveiling werd gehouden in Poeldijk, op 30 april 1886.
Al snel
ontstonden er verenigingen van Bloembollenkwekers, die veilingen van bloembollen
organiseerden. Een bekende vereniging is Floralia uit ‘s-Gravenzande, opgericht
in 1890 en nog steeds actief. In Wateringen was de vereniging Aurora opgericht,
terwijl ook bollentelers in Monster, Honselersdijk, Kwintsheul, Naaldwijk en
Maasdijk gingen samenwerken.
De werkwijze
van de bloembollenveilingen was heel anders dan tegenwoordig. De bollen werden
al geveild als de bloemen op het veld in bloei stonden. De kopers gingen op een
vastgestelde dag in optocht langs de velden. In een zaal werden de bollenvelden
vervolgens bij opbod en afslag verkocht, onder toezicht van een notaris of
deurwaarder. Dit systeem werd een ‘groene veiling’ genoemd.
De groene veilingen bleken in de praktijk toch wat onhandig. Geleidelijk aan
gingen de telers de bollen eerst rooien, sorteren en schoonmaken voordat ze ter
veiling werden aangeboden.
Zandgrond
Floralia uit ‘s-Gravenzande hield de eerste droge veiling in 1907. De laatste
groene veiling werd nog in 1914 gehouden. De tulp was het meest voorkomende
plantaardige product dat werd geteeld. Het opkweken van de oorspronkelijk Turkse
bloem vergde veel handwerk. Als het land in september klaargemaakt werd voor het
poten van de bollen, werd het glad gereden met een rol, waarop al groeven zaten,
die de plantafstand van de bollen aangaven. Men liep over planken op het land om
de bollen te poten.
Als het gewas
boven de grond kwam, zat er veel onkruid tussen. Dit moest met de hand worden
gewied. Kwam de tulp in bloei, dan moesten de planten worden gekopt. Met een
mesje werd de bloem van de steel afgesneden, zodat alle kracht naar de bol ging.
Ook het rooien van de bollen gebeurde met de hand. Dan werden de bollen gepeld
en in de kinnetjes (manden) gedaan.
Het
bollenpeller was echt vrouwenwerk en werd slecht betaald. De vrouwen moesten
vlug pellen, om nog wat te verdienen. Vaak zat men daarbij in stoffige schuren
op oude stoelen of een houten kist. De meeste telers van bloembollen waren te
vinden in ‘s-Gravenzande. De zandgrond was erg geschikt voor de teelt, terwijl
zo vlak achter de kust de temperatuur soms iets hoger is dan dieper
landinwaarts. De teelten kwamen door de gunstige omstandigheden eerder tot volle
rijpheid. Dat maakte de bollenteelt rond ‘s-Gravenzande een winstgevende zaak.
Tot aan de
Eerste Wereldoorlog leidde de handel en teelt in Westlandse bollen een bloeiend
bestaan. Door de oorlog tussen 1914 en 1918, waarbij Nederland neutraal bleef,
kwam de export bijna stil te liggen. Tuinders gingen over op andere teelten,
maar na de oorlog neemt de bollenhandel- en teelt weer toe.
De opleving
was van korte duur. Na de beurskracht in Wall Street sleurde de wereldwijde
economische malaise ook de bollenteelt in een dal. De handelaren raakten de
bollen aan de straatstenen niet meer kwijt en de prijzen kelderden. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog stopte de export helemaal en veel telers stapten over op
andere bloemen of op groenten. Bovendien moesten veel bollenkwekers in de duinen
wijken voor de Duitse verdedigingswerken.
Na de oorlog
was er weer een opleving van de bollenteelt. In het midden van de jaren zestig
daalden de omzetten echter. De bollenteelt werd steeds meer vervangen door
bloemen. Alleen rond Lisse, waar ook meer exporteurs zijn gevestigd, bleef de
teelt levendig. In het Westland was de overgang van bollen naar bloemen niet zo
groot. Veel bollentuinders hadden altijd al, voordat ze de bollen op de veiling
aanvoerden, de afgesneden bloemen naar de markt gebracht. De eerste
bloemenveilingen in Poeldijk en Honselersdijk vonden zo hun oorsprong.
Amaryllis
Eén bollencultuur in het Westland heeft de tand des tijds doorstaan. De
amaryllisbollen. Deze teelt geschiedt onder glas en was al in de jaren zestig
geen nieuw product. Reeds in 1932 introduceerde A.W. van Eendenburg dit bolgewas
in het Westland. In de jaren vijftig begint men met de verkoop van
amaryllisbollen. De teelt komt nog steeds in het Westland voor.
De
tentoonstelling "De bloembollenteelt in het Westland’ in het Westlands Museum
van de Middel Broekweg 154 in Honselersdijk, is tot 18 februari te bezoeken.
Attentie dat was in 1994 !)
Het museum is geopend van dinsdag tot en met zaterdag van 14 tot 17 uur.)
Uit: Westlandsche Courant Dinsdag 4 oktober
1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol
Wegen vorige eeuw onbegaanbaar.
Westland
De Westlandse gemeenten hebben een groot belang bij in goede staat verkerende
wegen. De infrastructuur is van doorslaggevende betekenis voor de economische
ontwikkeling van de streek. Dat geldt niet alleen voor deze tijd. Ook in de
vorige eeuw was dat het geval.
Nadat in 1833 en in de winter van '33-'34 de
wegen van Naaldwijk en Wateringen naar Rijswijk en Delft buitengewoon lang
onbegaanbaar waren geweest, namen de burgemeesters van beide plaatsen de plannen
om de wegen te bestraten opnieuw in overweging. Dat was noodzakelijk, omdat in
Delft en Rotterdam zich markten voor producten uit land- en tuinbouw en veeteelt
bevonden. De wegen naar Delft waren gemiddeld zeven maanden per jaar
onbegaanbaar. Als er een natte zomer was, was er gedurende het hele jaar door
vrijwel geen begaanbare weg te ontdekken. Om Delft te bereiken, moest er dan een
omweg via Den Haag worden gemaakt. Het was dan ook wel logisch dat de Westlandse
gemeenten voor verbetering van de doorgaande wegen wel wat geld wilden
uittrekken. Men wilde de wegen eigenlijk bestraten, maar door de hoge kosten was
men genoodzaakt zich met bepuining en beschelping tevreden te stellen. De
gemeenten Monster en
's-Gravenzande werkten ook mee.
In november 1835 zonden
de raden van de vier gemeenten een gemeenschappelijke brief aan de Koning.
Daarin vroegen zij machtiging om tot het opknappen van de wegen over te gaan.
Bovendien wilden zij tol- gelden op de wegen gaan heffen. Bij Koninklijk Besluit
van 4 mei 1837 werd vergunning verleend om tot bepuining, beschelping of
bekoolassing over te gaan. Een commissie van beheer hield toezicht op het
onderhoud van de wegen en op een penningmeester, die verantwoordelijk was voor
de inning van tol- en hoefslaggelden en het aanstellen van tolgaarders. Zij
moesten op hun beurt weer verantwoording afleggen aan de burgemeesters van de
vier gemeenten, en die vervolgens weer aan Gedeputeerde Staten.
De gezamenlijke
gemeentebesturen konden dus de wegen gaan verbeteren, zoals bijvoorbeeld de
Haantjesheul onder Delft, de Hoornbrug in Rijswijk en verder richting
Wateringen, Naaldwijk, Monster en 's-Gravenzande. Ook sommige wegen in Rijswijk
werden aangepakt door de vier gemeenten. De Lange en Korte Kleiweg waren
onbegaanbare kleiwegen, maar wel belangrijk in de verbinding naar Delft. De vier
Westlandse gemeenten draaiden op voor de kosten van het onderhoud.
Op 13 mei 1839 kon men met de tolheffing
tussen Wateringen en Poeldijk worden begonnen en op 2 september van dat jaar op
de Lange Kleiweg. Tussen Loosduinen en Monster was ook een toladres. Een café,
genaamd 'De Tol', dat recht voor de Orberlaan heeft gestaan en in ongeveer 1930
werd gesloopt, is daar lang getuige van geweest. Bij het passeren van de tolboom
moest worden betaald. Voor een bok, geit of hond bespannen voor een vierwielige
wagen moest drie centen worden neergelegd, indien het voertuig twee wielen had
anderhalve cent.
Boeren die mest vervoerden en bouwvakkers met metselspecie waren weer
vrijgesteld van betaling.
De doorgaande wegen waren op dat moment in redelijke staat gebracht. Indien de
gemeenten echter gedacht hadden voor lange tijd klaar te zijn, dan kwamen ze
bedrogen uit. Het verkeer werd drukker en zwaarder. De schelpwegen bleken niet
bestand tegen de zware vrachten. De jaarlijkse onderhoudskosten werden almaar
hoger. In 1852 besloot men om een grindlaag aan te brengen op de wegen. Aannemer
J. Janknegt uit Monster voerde voor 15.990 gulden de werkzaamheden uit. Daarna
was men redelijk tevreden over de toestand van de wegen.
In ongeveer 1880 is men
overgegaan tot het aanleggen van paardenpaden van mindere kwaliteit gebroken
stenen. Later is er veel kritiek geweest op deze steensoort, maar toch was de
toepassing een belangrijke vooruitgang. Dat bleek later op minder vaak gebruikte
weggedeelten, bijvoorbeeld die van Poeldijk naar Wateringen. Daar bleek het oude
paardenpad namelijk nog in goede staat te verkeren. Veel later is er bestraat
met op zijn kant gezette waalklinkers. En daarmee verdween zo langzamerhand een
groot gedeelte van de platgestrate paden.
Maar hiermee was de onbegaanbaarheid van het
wegennet nog niet opgelost. Dat weet de in 1905 in Wateringen geboren mevrouw A.
van Velden nog maar al te goed. Sinds de jaren dertig is zij inwoonster van
's-Gravenzande.
Zij vertelt:
"Toen ik als kind met de fiets naar school ging, fietste ik zo goed en zo kwaad
als dat kon over zandwegen met een smal paardenpad in het midden, i waar de
stenen schots en scheef lagen. En als je een andere fietser tegenkwam, kon je
elkaar niet passeren en moest je uitwijken. Je kwam dan in putten en kuilen
terecht, die meestal vol met blubber stonden. Ik zal dat nooit vergeten. Alleen
hoefde je toen nog niet op het autoverkeer te letten en dat is tegenwoordig wel
anders".
Het leven ging door en ook het verkeer. De
vrachten die werden vervoerd, werden almaar zwaarder en de klachten namen weer
toe. In de loop van 1907 begon men lieverlee met de totale verharding van de
wegen: er werd ook basalt gebruikt, al ! was dat mondjesmaat. Maar rond 1930 was
de Monsterseweg tussen Poeldijk en Monster: nog, steeds een zandpad. En dat, is
nog geen 70 jaar geleden!
Uit: Westlandsche Courant 17 juni 1997
Door: Bert Moor
Afscheid van een bijzondere leider in de tuinbouw.
Uit: Westlandse Courant 11 januari 2003
door: Aad van Holstein
De tuinbouwstreek het
Westland wordt in het prille begin van het jaar 1933 opgeschrikt door het
droevige nieuws dat Maarten van der Hout, een belangrijke Westlandse voorman in
de tuinbouw, is komen te overlijden. Voor de begrafenis van deze voorman komen
veel mensen uit alle delen van het Westland naar Naaldwijk.
Het is zaterdag 7 januari 1933. Een
trieste winterdag. Er hangt een grauwsluier over het Westland. In de Naaldwijkse
winkelstraten heerst weliswaar de gebruikelijke zaterdagmiddagdrukte en de
mensen doen er hun inkopen voor zondag, maar op de Dijkweg, in de Molenstraat,
de Julianastraat en de Geestweg is het veel. opvallend drukker dan anders
tijdens het weekeinde. Een belangrijk man wordt ten grave gedragen.
Even over tweeën
beginnen de zware klokken van de oude Naaldwijk kerktoren op het Wilhelminaplein
plechtig te luiden. Overal staan groepjes mensen te wachten. In de verte klinkt
het paarden getrappel van de rouwstoet waarmee het stoffelijk overschot van
Maarten van der Hout naar zijn laatste rustplaats op de algemene begraaf- plaats
wordt vervoerd. Zwarte koetsen naderen, grote zwarte pluimen wiegen met de
paarden hoofden mee.
Enkele leden van het bestuur van de Bond Westland -het bindende element van de
twaalf Westlandse veilingen- hebben inmiddels de eenvoudige kist met het
stoffelijk overschot uit de werkkamer van de woning aan de Dijkweg naar buiten
gedragen naar de rouwkoets.
Zo wilde de
familie het graag en zo gebeurde het ook. Als een laatste stille hulde
aan de werkkracht van deze man. In deze kamer heeft hij immers de meeste
werkzaamheden ais secretaris van de Bond Westland verricht.
Kransen en bloemen bedekken de baar. Er vormt zich daarachter een lange stoet,
die langzaam door de Naaldwijkse straten trekt Naar het kerkhof waar Maarten van
den Hout door tal van sprekers wordt herdacht.
Geen hoop
Al enige tijd was in kleine kring bekend dat Maarten van der Hout ernstig ziek
was en dat er geen hoop meer op herstel was. Maar toch kwam het bericht van zijn
overlijden nog onverwacht. Maarten van der Hout was een (op 24 oktober 1884)
geboren en getogen Westlander en een tuinder in hart en nieren. Het bedrijf van
zijn vader lag aan de Leeweg, in het buurtschap Westerlee. Van de veiling met
deze naam is de vader van Maarten geruime tijd bestuurslid geweest. Als bewoner
van het ene buurtschap ging hij in een niet ver gelegen andere buurtschap,
namelijk Heenweg,naar de
openbare lagere school. Hij leerde op echt Westlandse manier het vak van
tuinder, door op twaalfjarige leeftijd de tuin in te gaan. Het tuinder zijn was
hem met de paplepel ingegoten. Hij oefende het vak al gauw met zo'n grote
bekwaamheid uit, dat hij op 23-jarige leeftijd zich zelfstandig kon vestigen in
Honselersdijk, waar hij een stuk weiland kocht. Later heeft de familie Knoppert
het bedrijf overgenomen. Op 25-jarig leeftijd is Van der Hout getrouwd.
Twee jaar later werd hij voor het eerst
gekozen tot bestuurslid van de veilingverenging Honselersdijk en in1914 nog eens
tot voorzitter van deze veiling. Een functie die hij tot aan zijn dood heeft
vervuld. De jonge voorzitter werd al snel geconfronteerd met de problemen, zoals
het uitbreken van de eerste wereldoorlog en de daarop volgende mobilisatie. Elke
veiling -dus ook de Honselersdijkse- kreeg al rap te maken met voedselschaarste.
Van der Hout werd geconfronteerd met botsende belangen, maar wist daar vaak
bevredigende oplossingen voor te vinden. De veilingen werden toen nog in het
gebouw aan de Hofstraat gehouden. Maar toen dat veel te klein werd konden onder
leiding van Van der Hout plannen worden uitgewerkt voor de nieuwbouw aan de
Nieuweweg 10 Honselersdijk, die op3 juni 1927 kon worden geopend.
Van jongs af aan was hij als lid van de
Vrijheidsbond bezig met oplossingen te zoeken voor politieke vraagstukken, zodat
het voor de hand lag dat hij in 1918 werd gekozen als lid van de provinciale
staten van Zuid-Holland. Hij beeft zich daarbij vooral ingespannen voor de
verbetering van de wegen in het Westland. Sneller dan elders werden er nieuwe,
brede asfaltwegen in onze streek aangelegd. De oude wegen werden -in afwachting
van een reconstructie- voorlopig van een wat beter wegdek voorzien. Maar als het
over wegen gaat, heeft Van der Hout zich vooral ingezet voor de plannen van
Rijksweg 20A. En wat ook belangrijk is de waterwegen zijn daarbij beslist niet
aan zijne aandacht ontsnapt. In 1924 werd namelijk een speciale commissie voor
vaartverbetering in het Westland in het leven geroepen en hij had er zelf
zitting in. Alleen trok de crisis van de jaren dertig een lelijke streep door
deze rekening.
Zestien jaar
In 1917 bedankte F. V. Valstar
als secretaris-penningmeester van de Bond Westland, zodat men nu de kans kreeg
Maarten van der Hout als zodanig te benoemen. Zestien jaar lang heeft hij dit
werk verricht; Na de oorlog van 1914-1918 bleef eerst de consolidatie van de
wereldhandel en daarna de verdere ontwikkeling van de tuinbouw in het Westland
de aandacht van leiders als Van der Hout opeisen. De verstandhouding tussen hem
en bondsvoorzitter Jan Barendse was dan ook uitstekend. Beide voormannen waren
met elkaar bevriend.
"Als de kapitein en de
stuurman elkander niet begrijpen en elk een ander richting uitsturen loopt het
schip gevaar te stranden. De kapitein en stuurman van den Bond hebben elkaar
altijd goed begrepen, omdat bij elk hunner het belang van den tuinbouw en den
tuinder individueel het uitgangspunt hunne. handelingen was"', schreef de
Westlandsche Courant in 1933 vlak na zijn overlijden. Toen in 1927 de commissie
voor Westlandsche Belangen werd opgericht om een nauwere samen. werking tot
stand te brengen tussen de gemeenten en het Westland en zijn voornaamste
bestaansbron de tuinbouw was het weer Van der Hqut die bereid was het,
secretariaat op zich te nemen.
Dit alles is aan de groeve ter sprake
gekomen, als tenslotte ds. J .P. de Graaft de lange rij van sprekers -onder wie
burgemeester Elsen en bondsvoorzitter Barendse- besluit.
De belangstelling voor
de begrafenis rondom de Algemene Begraafplaats van Naaldwijk is zo groot, dat er
op de Geestweg zelf geen plekje meer te vinden is voor het parkeren van auto's.
De politie, die het geheel in goede banen leidt, wijst zelfs de Opstalweg aan om
de auto's neer te zetten.
Alleen naam herinnert aan klooster.
Sion resultaat van monnikenwerk.
Uit:
Westlandsche Courant 18 januari 1994
Delft/Westland
Een ramp trof de vreedzame
broeders van het klooster Sion in die koude januarinacht van het jaar 1545. Nog
geen tien jaar na de enorme stadsbrand die Delft grotendeels in de as had
gelegd, viel ook Sion ten prooi aan de vlammen. 'Dair verbrande eerst die
voirkercke mit die outairen', noteerde een ooggetuige naderhand, 'het geheele
pant mit alle de cellen, het sieckhuys, die gastcameren, die boecken, den
reventer ende het vrouwenhuys':
Het stond voor de kloosterlingen al snel vast
dat de brand was aangestoken. Ook de vermoedelijke dader diende zich snel aan:
een van de bewoners, die in een vlaag van verstandsverbijstering zou hebben
gehandeld. Hij kon vertrekken. De broeders gingen niet bij de pakken neerzitten,
maar begonnen direct met de wederopbouw. Een onderneming die moeizaam zou
verlopen. En dertig jaar later uiterst tragisch zou aflopen.
Niets nieuws
Nu was het opbouwen niets nieuws voor de broeders van Sion. Ruim honderd jaar
eerder hadden hun voorgangers daar op meer dan' duizend schreden' van Delft, uit
het niets hun eerste klooster opgetrokken, gewijd aan de Heilige Maria 'op de
berg Sion'.
De stichters van toen waren afkomstig uit het
Delftse Sint Hieronymusdal, een toen befaamd klooster aan de Oude Delft dat werd
bewoond door een bont gezelschap vrome bewoners. Die leidden daar, in navolging
van godsdienstvernieuwer Geert Groote, als leken een religieus leven, gevuld met
gebed en werk. De broeders gaven bij voorbeeld les aan de Latijnse school in wat
nog steeds de Schoolstraat heet.
Dit bijna kloosterleven
was blijkbaar niet voor alle bewoners van Sint Hieronymusdal bevredigend. Een
deel van de broeders verlangde naar een zuiverder en rustiger kloosterleven.
Omstreeks het jaar 1432 namen zij het besluit om op eigen kracht verder te gaan,
in een nieuw klooster.
Hun keus viel op een lap
grond, even over de Kerstanjewetering, in Rijswijk. Daar zou een kloostercomplex
verrijzen waar de monniken in alle rust tot God konden komen, door studie en
gebed. Het duurde echter vele jaren voordat het onderkomen naar hun zin was. Nog
in 1465 werd er gezaagd en getimmerd aan Sion, getuige een overeenkomst die
bewaard is gebleven van de aankoop van een partij hout die vrij kwam bij de
afbraak van het oude koor van de Nieuwe Kerk.
De kloosterlingen konden
het zich wel veroorloven. Niet dat Sion echt rijk was. De collega's van het
klooster Koningsveld aan de Rotterdamseweg hadden het beter. Maar door de
landerijen die in hun bezit waren gekomen te verpachten, waren de broeders
verzekerd van een geregeld inkomen waarmee ze de bouw konden bekostigen.
Verzet
In 1545 moesten ze Sion weer van de grond af opbouwen. De bloei van het klooster
zou dit keer echter niet nog eens honderdjaar duren. Het was de eeuw van de
reformatie. Bovendien groeide in die jaren het verzet tegen de Spaanse
overheersing in de N ederlanden. Met name de hertog van Alva had zich gehaat
gemaakt, nadat hij met zijn mannen in 1567 dit roerige deel van het Spaanse rijk
was binnengetrokken om streng op te treden tegen de beeldenstormers die in 1566
hadden huisgehouden in zoveel kerken.
Willem van Oranje
ontpopte zich als leider van het verzet tegen de Spaanse politiek. En het was in
zijn naam dat de Watergeuzen, onder aanvoering van de heer van Lumey, in de
zomer van 1572 Den Briel innamen. Het eerste in een reeks van successen van de
opstandelingen, die onvermijdelijk zouden leiden tot het einde van Sion.
Lumey, berucht om zijn
wreedheden, begon in Brielle met een bloedige vervolging van katholieke
geestelijken. Kort na de inname van de stad liet hij er negentien gevangen
gezette monniken en priesters martelen en ter dood brengen, de 'Martelaren van
Gorkum'. De geuzen trokken verder landinwaarts. Binnen enkele weken stonden ze
voor de poorten van Delft. Omdat de Spanjaarden de stad hadden verlaten, waren
de stadsbestuurders gedwongen Lumey binnen te laten.
De Lier
De monniken van Sion begonnen zich
ondertussen steeds ongemakkelijker te voelen. De kloosterlingen hoorden de
berichten dat de opstandelingen het klooster van Naaldwijk hadden geplunderd, de
kerk in brand hadden gestoken en de kerken van de Lier, 's-Gravenzande en
Monster zwaar hadden beschadigd. De pastoor en kapelaan van Monster zouden
bovendien zijn afgevoerd naar Brielle, waar ze waren vermoord.
De bewoners van Sion vreesden, niet ten
onrechte, ook voor hun: eigen leven. Ze zochten daarom hun heil binnen de muren
van Delft, waar ze nog enigszins werden beschermd, of vluchtten naar veiliger
oorden elders in Holland.
Het klooster" bleef leeg
achter. Vermoedelijk nog in hetzelfde jaar werd het klooster deels gesloopt, op
last van de prins, om te voorkomen dat het complex zou worden gebruikt als
uitvalsbasis voor Spaanse troepen. De Spanjaarden kwamen toch, en richtten de
restanten van Sion in als bolwerk. Tot 1574, toen de bezetter alsnog zijn
biezen pakte. De stadsbestuurders namen geen risico, en lieten direct de
schansen slopen.
De monniken keerden er niet meer terug. De
kloostergrond kwam in handen van de Staten van Holland, en werd verkocht aan
particulieren. In de zeventiende eeuw verscheen op de plaats waar het klooster
eens had gestaan nog een buitenhuis, dat eveneens Sion werd gedoopt. Een naam
die nog steeds voortleeft in het buurtschap.
Van al deze bebouwing is in het huidige Sion
biets meer terug te vinden. De restanten van de fundering die nog in de grond
lagen zijn in 1980 vernield. Tijdens draineringwerkzaamheden voor een
tuinbouwproject stiet men kort voor Kerstmis 1979 op de funderingen van het
klooster en de buitenplaats. Men kreeg slechts enkele weken de tijd om de resten
op te graven en in kaart te brengen.
Uitgegraven
Na het tekenwerk werden de
muurresten uitgegraven en afgevoerd. Met het puin verdwenen eveneens de
archeologische resten van het klooster. Vierhonderd jaar nadat de eerste slopers
de kloostermuren omtrokken was de afbraak van Sion in 1980 echt voltooid.
(Bronnen onder meer: J. W. Moerman, 'Het
klooster Sion', en dr. B. A. Vermaseren, 'Het klooster 'Sancta Maria in Monster
te Sion' tussen Delft en Rijswijk
1433-1574').
Dokter Griep jaagt prijzen bij veilingen op.
Uit: Westlandsche Courant
18-10-2003
Door: Aad van Holstein
Zo werden in 1953 ook de druiven van dokter Griep naar de veiling vervoerd.
(foto uit Westlandse Courant, bron Gemeente archief Naaldwijk)
Vijftig
jaar
geleden was hij plotseling een bekendheid in het Westland. Dokter Griep,
geneesheer-directeur van het Delftse Groene Kruissanatorium. Als een gevierde
held trok hij door onze streek en bezocht de ene veiling na de andere. Binnen
veertien dagen wist hij twaalfduizend gulden bijeen te brengen voor een
ontspanningshuis bij het sanatorium, dat tot 1968 als zodanig dienst deed en nu
wordt gesloopt.
Missionarissen
en zendelingen wisten het al jaren: als je geld nodig hebt, moet je in het
vrijgevige Westland zijn. Dokter Griep trad in oktober 1953 met groot succes in
hun voetsporen en boekte in korte tijd veel succes. Het geld voor het
ontspannings huis zelf was er al, maar voor de inrichting kwam hij nog 20.000
gulden tekort. Hij had dat bedrag in minder dan geen tijd binnen door tijdelijk
de druivenprijzen tot ongekende hoogte op te jagen.
Voor de Tweede Wereldoorlog beschikte het Groene Kruis Sanatorium over 67
bedden, maar na de oorlog moesten het er 215 worden. In Delft en omliggende
dorpen, inclusief het hele Westland, waren alle tuberculosepatiënten (en dat
waren er nogal wat als gevolg van de oorlog) op het Delftse sanatorium
aangewezen. Van welke gezindte ze ook waren, ze kwamen allemaal bij elkaar te
liggen. Iets bijzonders, wam elke richting had wel zijn eigen ziekenhuis. Het verblijf voor een kuur in het sanatorium was gemiddeld 600 uur. Dat bracht
enorme kosten met zich mee, zodat recreatie op de tweede plaats kwam. Maar
dokter Griep vond dat toch ook belangrijk. In het beoogde gebouw wilde hij
toneelgezelschappen laten optreden en er cabaret- en filmvoorstellingen laten
geven. Toen na veel vijven en zessen het geld voor de lokaliteit zelf eenmaal op
tafel was gekomen, bleef dokter Griep niets anders over dan er zelf op uit te
gaan om de rest erbij te bedelen. Hij ging direct aan de slag.
Oud-patiënten
Eerst riep hij op 22 september 1953 een aantal oud-patiënten terug naar het
sanatorium om hun steun te vragen. Die kwamen met het plan langs alle veilingen
een druiven tocht door het Westland te maken. Kistjes druiven moesten dan worden
verkocht voor het goede doel. Al op 5 oktober voeren de eerste schuiten met
kisten druiven ten bate van het Groene Kruis Sanatorium onder de klok door. Dat
was bij veiling Westerlee in De Lier, waar dokter Griep zelf aanwezig was. In de
twee voorafgaande weken hadden de oud-patiënten - met hulp van de postbode van
Westerlee - 243 kisten met de beste exportdruiven bij tal van tuinders los weten
te peuteren. De normale prijs van ongeveer 3,80 gulden per kist werd bij de
veiling volkomen genegeerd. De opbrengst werd zo op die ene dag al 2130 gulden.
Het waren niet alleen de handelaren die de klok omhoog joegen. "Kunnen de
tuinders mee kopen ?", riep een Westlander die ook zin had zijn steentje bij te
dragen. "Ja", werd er uit de koopmansbanken geroepen en even later zaten zowel
verscheidene tuinders als de kooplieden op de knoppen te drukken. En dat terwijl
een tuinder er normaal helemaal geen behoefte aan heeft druiven te kopen.
“Ik zal dit niet gauw vergeten", zei dokter Griep na afloop. "Ik ben er nog van
onder de indruk. Nagenoeg geen enkel kistje bracht minder dan tien gulden per
stuk op. Een van de kopers riep zelfs dat hij zijn gekochte druiven niet eens
wilde hebben. Ik mocht ze meenemen naar het sanatorium. En wat gebeurde: de een
na de ander volgde zijn voorbeeld."
Opkijken
Dokter Griep stond er helemaal van te kijken, toen één vrachtwagenchauffeur kwam
aanbieden de kistjes voor hem gratis naar Delft te brengen. Hij besloot toen de
druiven onder alle zieken inrichtingen van Delft te verdelen. Twee dagen later
was dokter Griep alweer in het Westland en wel bij de veilingen Woutersweg en
's-Gravenzande. Nu voeren de twee zusters van het Groene Kruis op de schuiten
mee, getooid met de Groene Kruisvlag. In de koopmanshal zorgden ze zo voor een
ongewone, maar zeer gewaardeerde ambiance. De 41 kistjes die zo bij Woutersweg
werden geveild brachten 440 gulden op. Maar daar liet veiling 's-Gravenzande het
niet bij zitten en veilde voor dokter Griep negentig kistjes druiven voor 1090
gulden.
Ook nu mocht de dokter de druiven houden en kon hij ook de patiënten van
ziekenhuizen in Den Haag en elders in het land er blij mee maken. De druiven die
in Poeldijk voor hetzelfde doel geveild werden, kwamen uiteindelijk in het
bekende weeshuis Groenestein in Den Maag terecht. In Naaldwijk werden vervolgens
nog eens 280 kisten geveild. Eigenlijk waren er minder kisten beschikbaar, maar
tot ieders plezier riepen de kooplui ga toch maar door met veilen. De druiven
werden immers toch weer weggegeven. Dat gebeurde ook en dokter Griep kon zo met
3550 gulden op zak huiswaarts keren. Ongeveer 160 kisten werden voor de tweede
keer geveild tegen een gemiddelde prijs van 4,40 gulden (wat zestig cent meer
was dan de normale prijs).
Plezier
Na Naaldwijk veilde Monster nog 80 kisten voor de recordprijs van 1660 gulden.
In Poeldijk deden 67 kisten 600 gulden. Later volgden veiling Zwartendijk,
Pijnacker, Delft, Kwintsheul en Honselersdijk nog. De Westlanders kregen er
steeds meer plezier in om dokter Griep de spullen voor zijn zo gewenste
ontspanningshuis te geven.
Op één veiling werd de veilingmeester gedwongen kistjes die minder dan tien
gulden opbrachten over te veilen. Daar stak vast wat rivaliteit achter ten
opzichte van andere veilingen, maar het goede doel heiligde ook deze wat
ongewone middelen. Een oud-patiënt van het sanatorium vond het zo'n aardige
actie dat hij duizend gulden aan de goedgeefsheid van de Westlanders toevoegde.
Een half jaar later had dokter Griep zijn doel bereikt.
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Burgemeester bezweert
Naaldwijkse oproer in zijn eentje.
Uit: Westlandsche Courant
20-12-2003
Door: Aad van Holstein
In 1853 - dus ruim
honderdvijftig jaar geleden - heeft Naaldwijk een burgemeester die zijn mannetje
staat. J. A. van der Goes, bekend om zijn optreden tijdens het kermisoproer in
1854. De gemeenteraad vergadert dan nog in het oude raadhuis. Daar wordt in de
loop van 1854 een besluit genomen dat gevolgen heeft voor het hele Westland.
De Herenstraat met uitzicht op 'De VerguldeValck', links op de hoek -niet
zichtbaar op de foto- de herberg Jan de Waal.
Foto uit Westlandsche Courant.
Op een steenworp afstand van
het oude, uit 1688 daterende Naaldwijkse raadhuis staat halverwege de
negentiende eeuw nog 'De Vergulde Valck'. Misschien wel de oudste uitspanning
van Naaldwijk, want al in 1635 wordt zij vermeld inde rekening van de Heilig
Geest armen.
De armmeesters met hun vrouwen en de heren van het gemeentebestuur met hun
echtgenoten komen daar dan namelijk jaarlijks bijeen om er niet alleen de
rekeningen te controleren, maar er ook even flink 'mondost' tot zich te nemen.
Dat gebeurt dan ter bevordering van de onderlinge verstandhouding. Of de armen
daar ook weet van hadden, vermeldt de geschiedenis niet. Het café-restaurant en
logement ligt bij het begin van de Suytbuurt, dus waar nu de Koningstraat
begint. Gerekend vanaf het raadhuis kent deze straat in het begin van de
negentiende eeuw slechts vijf huizen tot aan de hoek van de Kerklaan. Vanaf deze
laan tot aan de Potterslaan staat maar één tuinders woning. Dit even voor de
beeldvorming. Bij het saneren van de woongelegenheid is menig oud stukje
Naaldwijk node, maar nodig, ook wel onnodig opgeofferd", schrijft V. Ph. Valstar
in zijn boek: 'Grepen uit Naaldwijks kerkelijk en gemeentelijk leven' over de
kern van deze gemeente. Aan actualiteit heeft deze bewering dus nog niets
ingeboet. De Koningstraat draagt zijn naam zeker al sinds 1828, hoewel de
bevolking het in die tijd altijd over het Katersend heeft. De Herenstraat heet
dan nog Langestraat, terwijl het huidige Wilhelminaplein eenvoudigweg met
Marktveld wordt aangeduid.
Patijnenburg
Vanaf het Marktveld is er een inrijlaan naar het buiten Patijnenburg, dat zelf
al in het begin van de negentiende eeuw onder de hand van de sloper is gevallen.
Is er van de Vergulde Valck, waar vele jaren het bekende slagersbedrijf van
Jansen in gevestigd is geweest, niets meer overgebleven, van de herberg Jan van
der Waal - het latere hotel Torenburg op de hoek van de Herenstraat en het
Marktveld - staat nog het nodige overeind.
Het altijd zo rustige plein is echter tijdens de Honselse kermis van 23
september 1953 het toneel van een rel, die Naaldwijk zich nog lang zal heugen.
“Het verloop van de kermissen was in die jaren door het weldenkende deel van de
gemeente met zorg toenemende afkeer gadegeslagen”, schrijft Valstar in zijn
boek, waarin hij meldt, dat het dan ook echt bij de beesten af was.
Regen, wind en knetterende onweersbuien teisteren het Westland als in
Honselersdijk een groep kermisgangers beschonken langs de straten trekken. Ze
joelen en schreeuwen en er spelen zich voor de nette burgerij 'ergerlijke
tonelen' af. Het is zelfs zo erg, dat een aantal vooraanstaande Naaldwijkers
besluit zich in een adres tot de gemeenteraad te wenden om zo te proberen de
kermis in Naaldwijk en Honselersdijk te verbieden. Burgemeester A. van der Goes
is het daarmee eens, maar voorziet dat een ander deel van de bevolking het wel
eens niet zo makkelijk zullen pikken. Hij treedt daarom in overleg met zijn
collegae uit de buurgemeenten en slaagt in de maanden voor de datum waarop de
eerstvolgende kermis in Naaldwijk zal worden gehouden - 2 juli 1854- er warempel
in om eenzelfde maatregel in heel het Westland ingevoerd te krijgen. ZO wordt
een gesloten front verkregen.
Rumoer
Naar mate deze datum nadert, gaat het onder de bevolking van Naaldwijk steeds
meer gisten. De ene na de andere pretmaker neemt een vrije dag, ondanks het feit
dat er officieel geen kermis is. De herbergen worden echter platgelopen. Er
wordt overvloedig geschonken en gedronken. Het rumoer op straat neemt gestaag
toe en vooral 's-avonds is het een drukte van belang. De burgemeester heeft wel
een paar extra politiemannen achter de hand, maar het gaat echter om twee
onbezoldigde rijksveldwachters van wie niet veel te verwachten is. Zijn eigen
korps bestaat uit twee agenten en een nachtwaker. Maar de onverschrokken
magistraat acht dit voldoende om de orde te kunnen handhaven.
Ondertussen meet het lawaai in het dorp flink toe en loopt de spanning op. Als
het sluitingsuur van de herbergen aanbreekt, geeft Van der Goes de agenten de
opdracht op controle uit te gaan en zo nodig cafés te ontruimen.
Overal gaat wen gedwee naar buiten, onder meer in de Vergulde Valck. Maar bij
Jan van der Waal gaat het anders. Daar stuit de politie op verzet. De gelagkamer
is gevuld met bezoekers en het lukt de politie niet ze naar buiten te krijgen.
Ze weigeren niet alleen de herberg te verlaten, ze dringen ook steeds meer op de
politie in. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de agenten onder de voet worden
gelopen. Dus trekken ze zich terug. Een kritiek moment, waarop de burgemeester
heeft gewacht. Hij is niet voor niets zeeofficier geweest en weet hoe hij
muiters moet aanpakken!. Met de ambtsketen om en een geladen pistool in zijn
zak, begeeft hij zich geheel alleen naar binnen en verzoekt de aanwezigen
terstond de herberg te verlaten én zich rustig naar huis te begeven.
Enkelen staan op en gaan naar buiten, waar de politie post heeft gevat. Maar een
paar jongelui blijven waar ze zijn. Totdat ook zij schoorvoetend wijken als de
burgemeester hen kalm gebiedt de tapperij te verlaten.
Maar de laatste is nog niet vertrokken en deur nog niet op slot gedaan of het
volk komt in opstand. Het begint zich op te dringen, terwijl de wildste kreten
("Slaat... de draàk maar dood!!") worden geuit. Ze willen weer naar binnen.
De burgemeester begrijpt, dat hij de toestand nu meester moet zien te blijven en
gaat daarom breeduit voor de deur staan. Tot driemaal toe sommeert hij het volk
zich niet tegen de sluiting te verzetten. Maar men blijft zich roeren en enkele
raddraaiers hebben het zelfs op zijn ambtsketen gemunt. Hij weet ze echter met
enkele welgerichte vuistslagen uit te schakelen.
Vuurpot
Als een van de muiters dreigt een vuurpot naar de burgemeester te gooien, grijpt
deze zijn pistool en dreigt de eerste de best die hem nadert neer te zullen
schieten.
Dit heeft eensklaps de gewenste uitwerking op de beschonken massa. Die trekt
zich terug en de burgemeester en de agenten sluitende herberg. IJlings te hulp
geroepen militairen hebben hierna een einde aan de relletjes gemaakt en de
grootste oproerkraaiers opgepakt Het optreden van de burgemeester maakt veel
indruk op de bevolking van het Westland. Er is nog. geen sprake van een gekozen
burgmeester, maar anders... Wie nu
wandelt langs de plek waar dit allemaal gebeurd is en zijn ogen laat dwalen in
de richting van de Koningstraat, ziet heel anders dan I5O jaar geleden. Niet
alleen het karakteristieke pand van wat ooit 'De Vergulde Valck' was, is al meer
dan 40 jaar verdwenen, maar nu ook de daar achter gelegen smederij van Vogels en
alles water nog omheen stond. Een kille vlakte vraagt nu om nieuwe bebouwing.
Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com
Al eeuwen lang zorgen over
verkeer.
Uit: Westlandsche Courant 1998
Foto: uit Westlandsche Courant
Op de slecht geasfalteerde Poeldijkseweg tussen Wateringen en Poeldijk
confereerden drie bromfietsers op 12juni 1956 rustig over een nieuw
verkeersbord,
voordat de eerste auto er aankwam.
Westland
De Westlandse
wegen zijn al eeuwenlang een zorg. Dat blijkt althans in het boekje van' de
technisch hoofdambtenaar J. C. van Leeuwen dat hij in 1970 schreef onder de
titel 'De Wegen in het Westland'.
Een onderwerp dat nog geen dag aan actualiteit heeft ingeboet, getuige alleen al
de jongste publicaties over de 400 gevaarlijkste meters provinciale weg, die
langs de Molenlaan in Honselersdijk midden in het Westland blijken te liggen.
Het boekje van Van Leeuwen verscheen in een tijd, dat er ook al aardig wat
verkeer over die weg ging, maar natuurlijk aanzienlijk minder dan nu. In zijn
tijd stond het Westland nog aan het begin van 'De weg naar 1980', een boekje van
de hand van een andere Westlander, te weten W. Kemmers.
Daarin kondigde deze niet alleen verregaande veilingfusies aan, maar werd ook
gewezen op het feit dat als gevolg daarvan er in het Westland 'nog zeker 120
kilometer weg' moest worden aangelegd. Wegen, die wel ten koste zouden moeten
gaan van veel intimiteit en schoonheid tussen de oude tuinbouwbedrijven, maar
.die letterlijk voor de vooruitgang geboden waren.
Die vooruitgang was al sinds de Romeinen aan de gang. Van Leeuwen Vraagt zich in
het boekje dan ook af wat die in deze contreien wel 'gehad moeten hebben met het
verkeer'. Bodemkundig onderzoek in het Westland, verricht onder leiding van dr.
ir. Van Liere, heeft daar enig licht op geworpen. Uit vondsten die hij deed
werd het bewijs geleverd dat de zee, kort voor de Romeinse tijd, vanuit het
Estuarium (de Masemunde) 'een weg baande achter het duinlandschap om, tot
voorbij Delft'.
De wegen in Nederland, dus ook de Westlandse wegen, zijn van oudsher aangelegd
op plaatsen waar water en bodem dat toelieten. Alle hoofdwegen in het Westland
lopen daarom, globaal gezien, van zuidwest naar noordoost. Het is dus de
richting van de duinrij, de eb en vloedkreken met haar oeverwallen en de
bedijkingen, die dit stramien van wegen heeft doen ontstaan.
Wie een wegenkaart van het Westland van rond 1890 - dus ruim honderd jaar
geleden - onder ogen krijgt, ziet nog maar een beperkt net van verharde wegen.
Veel van die wegen waren naar de huidige begrippen in werkelijkheid slechts half
verhard. Maar omdat het Westland over veel waterwegen beschikte, was deze streek
helemaal ingesteld op het transport per schuit.
De mogelijkheden daarvan waren groot en het was ook voordelig. Zo
voordelig zelfs, dat tot
in de jaren twintig nog vaarsloten zijn gegraven. De twaalf (!) veilingen waren
daar ook helemaal op ingesteld met ruime havens en vaargeulen die tot langs de
koopmansbanken in de verkoopruimten liepen. De handel in groenten en fruit had
een geregelde dienst met grote (motor-) schuiten tussen het Westland en
Amsterdam, Rotterdam en andere steden
Wegenpatroon
"Het is dan ook
niet verwonderlijk dat er tussen de kaarten van Cruquius (1711), van de
Provinciale Staten (1846) en de wegenkaart van 1890 nog erg weinig aan het
wegenpatroon was veranderd", stelt Van Leeuwen in zijn boekje vast. Rond 1890
komt daar echter verandering in. De afzet en de aanvoer van materialen begon
zodanig grote vormen aan te nemen dat verbindingen langs de weg noodzakelijk
werden.
Langs de smalle wegen en door de dorpskommen werd daartoe rond 1890 een spoorweg
aangelegd. Zeker wat de afzet van producten naar Duitsland betreft, heeft de
stoomtram in een behoefte voorzien. Maar ook voor aanvoer van brandstof en
dergelijke was de tram van belang.
Het beroep schipper verdween. De oliemaatschappijen beëindigden het transport
van olie te water. De scheepswerfjes werden opgeheven of gingen zich wijden aan
de bouw van luxe jachten. Van Leeuwen: "Kortom de schuit gaat het Westland uit".
Eén voor één verdwenen ook de veilingen, opgaande in een groter geheel. De
bloemen werden nog maar op één punt, in Honselersdijk, aangevoerd.
In 1958 bleek uit een enquête dat er van de ongeveer 3500 bedrijven met een
gemiddelde oppervlakte van 1,2 ha dertig procent niet met eenvoudige middelen
van de openbare weg af was te bereiken. In de oude kern van het Westlahd (langs
de Gantel, de Booma Watering, de Nieuwe Vaarten en de Holle Watering) was dat
zelfs ongeveer tachtig procent.
Van Leeuwen geeft in zijn boekje een uitgebreide beschrijving van de wegen die
in het Westland in de jaren zeventig nog moesten worden aangelegd en die nu
belangrijke verbindingen vormen. Niet meer met veilingen, want die zijn
merendeels verdwenen, maar met de dorpskernen onderling.
Geen sinecure
Het ontsluiten van tuinbouwbedrijven was geen sinecure. Per hectare was men
40.000 tot 50.000 gulden kwijt, na aftrek van tien- tot twintigduizend gulden
subsidie. Het is geen wonder dat het wegennet door deze omschakeling extra werd
belast. En intussen werd de stoomtram ook nog eens uit het Westland verdreven.
"Er zijn grote offers gebracht. Offers niet alleen in geld, maar meer nog offers
ten aanzien van persoonlijke vrijheid. Nog enkele jaren en alle
tuinbouwbedrijven zijn uit hun isolement verlost", zo voorspelt Van Leeuwen in
zijn boekje.
En hoewel die voorspelling is uitgekomen, kan - bijna in het jaar 2000 - nog
steeds niet worden gezegd, dat het Westland nu zo'n optimaal wegennet heeft.
Ondanks allerlei ingrepen - verkeersrotondes en dergelijke - blijkt uit het
recente rapport 'Verkeersveiligheid provinciale wegen immers dat bijna alle
gevaarlijke wegen binnen Haaglanden in het Westland te vinden zijn.
Vorst
overvalt het Westland in februari 1922
Uit: Westlandsche Courant 2 februari 2002
Door: Aad van Holstein
Vroeger waren de winters altijd strenger, wordt er gezegd. In 1922 lijkt het er
net als in 2002 op dat begin januari de ergste kou alweer achter de rug is. Net
als dit jaar regent het heel die maand overvloedig in het Westland. Maar begin
februari slaat Koning Winter ineens hard toe.
Westland
Het is zondag 5 februari 1922. Een vroege Westlander, die zijn neus buiten
de deur steekt - om naar de vroegmis te gaan of om andere reden buiten moet zijn
- merkt het meteen. De winter is terug. Onverwacht en in alle hevigheid. Het
vriest dat het kraakt.
In december heeft het ook al wel gewinterd, maar daarna is er wekenlang sprake
van wisselvallig weer. Het lijkt wel tachtig jaar later: er valt regen, heel
veel regen. In één nacht, vlak voor het invallen van de vorst, wordt in het
Westland zelfs 21 millimeter gemeten. Daar een vorst overheen geeft geheid
gladde wegen.
En hoewel er in vergelijking met 2002 op de Westlandse wegen nog maar heel
weinig autoverkeer is, verliest de - in De Lier zo genoemde -
'chocoladeauto' van de bekende Haagse firma Rademaker op weg van Poeldijk naar
De Lier de grip op de weg en maakt ter hoogte van de Rolpaal toch zo'n schuiver
dat hij van de weg afraakt en half boven het water blijft hangen. Het ziet er
even naar uit, dat de wagen voorlopig De Lier, waar de firma een werkplaats
heeft, niet zal bereiken. Maar de chauffeur kan ergens in Honselersdijk 'telephoneren'
en waarschuwt zo zijn baas in Den Haag.
Iedereen die in de buurt van het 'ongeluk' woont, weet al gauw schuifelend over
de beijzelde weg de plek des onheils te bereiken. Ze zien dan na geruime tijd
uit de richting Den Haag een wat grotere auto van Rademakers stapvoets over de
weg naderen. Het is de 'lastauto' van de firma. Sterk genoeg om zijn 'zusje' uit
haar benarde positie te takelen.
Vertraging.
Het omslaan van het weer van regen naar vorst komt de meeste Westlanders
helemaal niet gele, gen. Het betekent niet alleen vertraging in de arbeid, maar
ook in de groei. Vooral de tuinders vinden het jammer, ze verwachten immers 'Zo
graag wat begunstiging.
Maar de weergoden zijn onverbiddelijk. Het vriest de eerste dag en nacht al zo
hard, dat maandag 6 februari de vaarten compleet zijn dichtgevroren. En wie het
Westland van de jaren twintig kent, weet hoe belangrijk die vaarwegen zijn. De
Naaldwijkse Vaart mag dan richting Honselersdijk nog even door motorschuiten
worden opengebroken, de scheepvaart naar Poeldijk raakt al gauw geheel gestremd.
Zelfs de Gantel ligt dicht.
Werklozen
De strenge vorst leidt ertoe, dat overal in het Westland het werk stil komt te
liggen. In Monster wordt in de bouw net als in de tuinbouw al snel in het geheel
niet meer gewerkt. Het aantal werklozen loopt er dan ook ineens sterk op.
Een en ander heeft ook tot gevolg dat aan de tramhaven in Naaldwiik - dat is het
haventje dat in 1922 voor het slachthuis aan de Dijkweg ligt - zich al gauw een
lange rij kisten vormt met daarin teeltglas. Een van de kaden wordt er van het
begin tot het eind door in beslag genomen.
Hoewel motorschepen zich hier en daar nog gemakkelijk door het ijs kunnen
wringen en sommige tuinders stilletjes verwachten dat het ijs in hun vaart nog
wel gebroken zal worden, gebeurt dat in werkelijkheid niet en stagneert de
aanvoer bij de veiling Poeldijk. Dat gebeurt ook bij de meeste andere elf
veilingen in de streek. Omdat het echter volgens de kalender eveneens nog steeds
winter is en er weinig wordt geproduceerd, kunnen de meeste tuinders hun
producten tijdelijk opslaan om zo één keer per week naar de veiling te gaan.
Griepgolf
Als ze daartoe tenminste fysiek in staat zijn, want eind januari, begin februari
wordt met name Naaldwijk door een hevige griepgolf getroffen. Gelukkig niet zo
erg als de van de Spaanse griep een jaar of vier eerder, maar toch spreekt men
al allitererend van 'de griezelige, grissende griep, die gretig grabbelend grote
groepen grijpt'. De ziekte gaat gepaard met hevige koortsen, die de NaaldWijkers
echter als ze zijn uitgeziekt wel weer snel te boven komen. Hele gezinnen liggen
echter het enigszins goed is, ook nog eens duur betaald.
Vooral die maandag vlak na de inval van de vorst zijn de aanvoeren klein als
gevolg van het gesloten vaarwater. Slechts enkele veilingen kunnen hun producten
dan nog per motorschuit afvoeren, omdat daarvoor de hoofdvaarten door nogal wat
motorschuiten open gehouden worden. Hoewel verkeer te water die donderdag nog
steeds uiterst moeilijk is, zien toch sommige tuinders kans hun producten - soms
zelfs in sleeën over het ijs - naar de veiling te brengen. Zij zijn dan wel
verzekerd van een heel goede prijs. Spruitkool brengt per zak 17,70 gulden op.
Er is zelfs twintig gulden voorspeld. Dat zou heel aardig zijn, maar het zou wel
ongeveer een gulden per kilo inkoop hebben betekend. Duur voor 1922. Nieuwe
groenten worden maar weinig aangeboden, wel komen er hier en daar kelen ter
veiling.
Het winterweer houdt intussen aan, al zijn er wel - volgens weerkenners die het
zeggen te weten - moedgevende voortekenen, die op verandering wijzen. Algemeen
wordt sterk verlangd naar wat in die jaren wordt uitgedrukt als 'dienend weer'.
Veel tuinders vrezen dat bij het intreden van milder weer zal blijken, dat er
weinig over is van uitgepote vroege teelten.
Geschaatst
Honselersdijk heeft een tramhaven - de slotgracht bij het Hof - waar op zaterdag
11 februari druk wordt geschaatst. Dat hebben de bestuursleden van de
ijsvereniging Honselersdijk onder leiding van A. Vreugdenhil in orde gemaakt. Ze
hebben uiteindelijk dat werk zelf maar uitgevoerd, omdat zich geen werklozen
voor hebben gemeld om het tegen betaling te doen.
De Dijkers bezoeken hun thuisbaan massaal. Elke dag komen de bestuursleden terug
om de baan weer in orde te maken. Fijn voor de schaatsers van de Dijk, want de
buitenwateren zijn hoogst onbetrouwbaar. Het ijs is in de omgeving van het dorp
erg zwak of te ongelijk van oppervlakte als gevolg van het breken. Zo kan de
Strijp in het geheel niet worden bereden per schaats wegens onbetrouwbaar ijs en
stroomgaten. In de richting Poeldijk ligt echter mooi ijs, ongebroken en stevig,
al moet je bij sommige bruggen wel uitkijken.
Lichtbeelden
Door het onderlopen en weer opnieuw bevriezen verbeteren de banen snel. Als J.
Keijser in 's-Gravenzande bij de vereniging 'Ontwikkeling' een lezing wil geven
over Tirol en Wenen, compleet met mooie lichtbeelden, komt er bijna niemand
opdagen. Alleen een paar opgeschoten jongens van zestien jaar, die er gratis in
mogen. Leden die anders zo trouw komen zijn, zo wordt verondersteld, vast op het
ijs in de weer.
Daar nemen inderdaad 28 schaatsers deel aan een door de 's-Gravenzandse
IJsvereniging uitgeschreven wedstrijd ringsteken op de schaats. De eerste prijs
- ieder een paar schaatsen - wordt gewonnen door het koppel Adr. van der Ende en
Mej. Van Oosten: Ook al is het een mooi gezicht om schaatsers over de Westlandse
vaarten te zien rijden, de tuinders zien er liever scheepvaartbeweging.
Maandagmiddag 13 februari valt de dooi in. De winter is daarna gauw vergeten,
men praat volop over de zomertijd. In dit geval niet wat het weer aangaat, maar
meer over het jaarlijks manipuleren van de klok. En dat is iets waar je in 1922
bij de Westlandse tuinders beslist niet meer mee moet aankomen.
Reacties zijn welkom via:
aadvanholstein@hotmail.com
Een muur van angst, pijn en frustratie
Een muur van angst. pijn en frustratie. Die verwacht oud-'s-Gravenzander
Philip van den Berg te moeten slechten tijdens zijn zoektocht naar de
verhalen van mensen in Westland die in de Tweede Wereldoorlog de kant
van de nazi's kozen. Wie waren dat, met hoeveel waren ze en waarom
maakten ze die keuze?
Door: Philip van den Berg
Uit: Westlandse Courant
Datum van plaatsing: 4 juni 2004
WESTLAND
De begin dit jaar aan de universiteit van Leiden Philip van den Berg
afgestudeerd historicus wil onderzoek doen naar de donkere zijde van de
Westlandse oorlogsgeschiedenis. Hoeveel leden en sympathisanten had de
Nationaalsocialistische Beweging (NSB) in de regio? Welke Westlanders
vochten in SS-dienst aan het Oostfront? Wie maakten deel uit van de WA,
de jeugdstorm en de Landwacht? Veel meer dan in aantallen is hij
geïnteresseerd in het waarom van de keuze van deze Westlanders om zich
aan de Duitse kant te scharen. Van den Berg: "Er bestaat zo'n zwart-wit
beeld van goed en fout, terwijl de grote massa grijs was. Van lichtgrijs
tot donkergrijs. De grote groep heeft niet direct gekozen, maar keek de
kat uit de boom.
“Ik weet niet aan welke zijde ik
zou hebben gestaan als ik in 1940 had geleefd", zegt de nu 38-jarige
Maassluizenaar. “Ik kan me voorstellen dat als je vader is gesneuveld op
de Grebbenberg, je al snel in verzet komt tegen de Duitsers. Maar de
omstandigheden kunnen ook heel anders zijn. Als je anders bent opgevoed,
als het zo rolt, maak je wellicht andere keuzes.”
Communisten
Van den Berg, zelf christen, weet van dubbele rol van de kerken voor,
tijdens en na de oorlog. “Ze hebben veel goed werk verricht, maar ook
was er die boodschap: *het communisme is een gevaar'. De nazi's vochten
tegen de communisten. Ik kan me voorstellen dat brave christenen zich
aansloten bij Duitsland mede door de boodschap van de kerk.” Aan de
andere kant heeft de kerk zich behoorlijk verenigd tijdens de
oorlogsjaren en is de kerk als geheel zeer sterk uit de oorlog gekomen,
stelt de historicus. Interesse heeft hij ook in hoe men is omgegaan met
de foute Nederlanders na de oorlog. “Bewust betrek ik ook de eerste
naoorlogse jaren bij mijn onderzoek. Heel veel mensen zijn
terechtgekomen in ínterneringskampen, bijvoorbeeld in Vlaardingen en in
Hoek van Holland en daar slecht behandeld”, zegt Van den Berg. Hij pakt
er een boek bij van dr. H.W. van der Vaart Smit, een NSB'er die na de
oorlog zelf in zo'n kamp zat. "Hem is tijdens de oorlog nog het
burgemeesterschap van de gemeente ‘s-Gravenzande aangeboden. Maar hij
weigerde, naar ik een, omdat het te slecht betaalde. Het is interessant
hoe hij beschrijft hoe slecht de toestanden waren in die kampen.
Willekeurige mensen werden doodgeschoten, langdurig in de kou
buitengezet, mishandeld. Er waren grote en kleine pesterijen. We kunnen
foeteren op wandaden van Amerikaanse soldaten in Irak, maar hier is ook
het een en ander voorgevallen"
Volk en Vaderland
Dat hij specifiek Westland kiest als onderzoeksgebied komt door een
artikel over een SS’er uit ‘s-Gravenzande die sneuvelde aan het het
Oostfront. Het stond in het NSB-blad Volk en Vaderland dat hij tegenkwam
tijdens zijn studie. Als oud 's-Gravenzander íntrigeerde het hem. “In
Westland wordt haast niet gepraat over de Tweede Wereldoorlog, zeker
niet over de foute groep. Die doen de deksel erop, vijf sloten erop en
klaar. Dan gaat er iets rinkelen bij mij. Ik denk dan: er is een
behoorlijke groep die actief is geweest voor Duitsland, laat staan
passief.” Desalniettemin gelooft hij dat het overgrote deel van de
Westlanders vaderlandslievend- en 0rajiegezind was. “De rond 1936
opgerichte NSB kring Westland - Wateringen viel hier niet onder kreeg
weinig voet aan de grond, is mijn vermoeden. Maar dat moet ik nu hard
zien te maken." Daarnaast is Van den Berg benieuwd naar hoe de NSB zich
heeft ontwikkeld en georganiseerd in Westland. Vermoedens heeft hij
volop; hier en daar heeft hij ook al namen opgetekend, maar dat is niet
voldoende om een wetenschappelijk verantwoord geschiedkundig verhaal te
maken. Bronnen, dat is wat de oud ‘s-Gravenzander nodig heeft. “Ik heb
al wat vooronderzoek verricht, onder meer bij het Nederlands Instituut
voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), maar dat heeft niet veel opgeleverd. Ik
heb een lijst met zestig namen gevonden, maar er zijn veel meer mensen
actief geweest. Hoe groot was die groep en wat was hun motivatie, dat
wil ik weten.” Het is niet zijn bedoeling oude wonden open te halen of
iemand pijn te doen, benadrukt de historicus. Er is veel oud zeer,
beseft hij, maar toch wil hij ook deze kant van de geschiedenis
inzichtelijk maken. "Ik ben geen voorstander van doodzwijgen. Je kan de
daden wel veroordelen, maar de mensen zelf moet je in hun waarde laten."
NSB'ers moeten in Naaldwijk aan het eind van de Tweede Wereldoorlog onkruid
wieden.
De Westlanders zagen NSB'ers namelijk als onkruid.
Foto: Historisch Archief Naaldwijk .
Laatste tram doorkruist Westland
Puffend rijdt op zaterdag 16 december 1967 de laatste Westlandse
stoomtram over de trambaan
Loosduinen-Poeldijk-Honselersdijk-Naaldwijk-De
Lier-Maasland-Schipluiden-Den Hoorn-Delft. Een stokoude locomotief met
daarachter enkele al even gedateerde rijtuigen, vol met gasten onder wie
studenten uit Delft. Ze sluiten een 86-jarige railvervoergeschiedenis af
van de Westlandsche Stoomtramwegmaatschappij, die 125 jaar geleden werd
opgericht. Vandaag de vierde en laatste terugblik op deze periode.
Door: Aad van Holstein
Uit: Westland Dichtbij
Datum: Donderdag 4 mei 2006
De laatste rit met de Westlandse
stoomtram draagt aan de ene kant een feestelijk, maar aan de andere kant
ook een weemoedig karakter. Immers: een fenomeen gaat het Westland
verlaten. In de coupes zit men statig te doen met lange Goudse pijpen,
monocles en negentiende-eeuwse kranten, als om te suggereren dat men nog
in die tijd leeft. Intussen zijn overal langs de route modern uitgeruste
fotografen en filmers in de weer om dit gebeuren voor het nageslacht
vast te leggen. Sommigen proberen zelfs de tram te voet bij te houden,
maar de meesten geven dat al gauw op. Onderweg waait plotseling een hoed
uit het raam, zo de sloot in. Prompt wordt er aan de noodrem getrokken,
waarop de tram tot stilstand komt. De hoed wordt gered, maar de
locomotief redt het in eerste instantie niet. Later lukt het toch de
tram met zijn vierhonderd gasten weer in beweging te krijgen.
Het hele Westland blijkt op de
hoogte te zijn van deze laatste rit. Overal staan mensen met
fototoestellen, filmcamera’s en zelfs met bandrecorders. Zij staan daar
met een nostalgisch gevoel, omdat het veelal hobbyisten zijn, die liever
niet zien dat de rails uit het Westland verdwijnen. Zij reageren
volkomen anders dan de bestuurders van de Westlandse gemeenten, die het
opbreken van de tramrails in het Westland juist met vreugde hebben
begroet. Naaldwijk is bijvoorbeeld lange tijd door de trambaan in tweeën
gedeeld, Waardoor regelmatig problemen in het verkeer ontstaan.
Eindelijk kan - zo redeneert men daar - een deel van de rondweg om de
dorpskern worden aangelegd over het tracé van de tram, die loopt waar nu
dc Secretaris Verhoeffweg ligt.
Ook in Monster is men blij met het
verdwijnen van de trambaan. Eerst zijn de rails van Monster naar
Poeldijk opgebroken en is de weg verbreed. Een reconstructie van de
rijksweg - de Nieuweweg tussen Loosduinen en Poeldijk - is nodig om het
verkeer van de nieuwe veiling Westland-Noord in de Dijkpolder mogelijk
te maken. Nu ook het goederenvervoer goeddeels door de vrachtauto is
overgenomen, kan het tramlijnennet worden opgeheven. Lange tijd is de
tram voor het goederenvervoer onmisbaar geweest. Tot 1952 is er zelfs
nog sprake van een stijging van het aantal goederenwagons tot 22.300 per
jaar. Nadien treedt er een daling op door de toename van het aantal
particuliere vervoersbedrijven. Toch houdt de WSM het nog geruime tijd
stug vol om via de lijn Loosduinen-Delft groenten en fruit te vervoeren,
omdat daar de belangrijkste veilingen langs liggen. De zijlijn
Poeldijk-Monster 's-Gravenzande \ levert de WSM het minste op. De fusie
van veilingen heeft ook een grote invloed op de beslissing met het
goederenvervoer per spoor te stoppen. De WSM tram wordt steeds meer
gezien als een sta-in-de-weg voor de aanleg van wegen, de bouw van
huizen en bedrijfsterreinen. Een markant stukje vervoersgeschiedenis
behoort daarmee voorgoed tot het verleden.
Studentikoze drukte op het perron als op 16 december 1967 de laatste
stoomtram uit Naaldwijk vertrekt.
Foto: Aad van Holstein
Bezetter rooft eigen bussen bij WSM
De Tweede Wereldoorlog is ook voor de Westlandsche Stoomtramweg
Maatschappij (W SM) een moeilijke periode. De brandstof voor de bussen
is schaars en tijdelijk worden er weer passagiers per tram vervoerd. Wel
wordt in 1941 definitief een einde gemaakt aan de concurrentie van de in
het Westland zeer geliefde Wateringse busonderneming VIOS.
Door: Aad van Holstein
Uit: Westland dichtbij
Datum plaatsing: Donderdag 4 mei 2006
De Duitse bezetter treft in 1940
in de garages van de WSM in Loosduinen veel autobussen aan van eigen
fabricaat. Het duurt dan ook niet lang of de bussen worden op grote
schaal door de Duitsers gevorderd. Dat leidt ertoe dat de WSM bij andere
maatschappijen moet aankloppen om materieel te huren. Daar komt nog bij,
dat de maatschappij wat de brandstof betreft al snel op rantsoen wordt
gesteld. Een nieuwe autobus, die eigenlijk als touringcar in gebruik
moet worden genomen, wordt bij wijze van proef op 20 juli 1940 met een
antracietgasgenerator uitgerust. Dat blijkt zo'n succes te zijn, dat nog
in datzelfde jaar negen autobussen van dergelijke generatoren worden
voorzien.
In 1941 wordt daarnaast hout -
later ook turf- als brandstof gebruikt. Er is steeds minder dieselolie
en benzine verkrijgbaar, maar hout blijkt nog het duurste te zijn. Omdat
er steeds minder mogelijk is, gaan de concurrenten WSM en VIOS vanaf 1
januari 1941 noodgedwongen dezelfde lijnnetten bedienen. Voor Piet
Lipman, die VIOS in persoon was, wordt deze vorm van samenwerking een
grote teleurstelling. Hij heeft zijn lijndiensten - zij het wel tegen
een geldelijke vergoeding in hun geheel aan de WSM moeten overdragen. Na
de bevrijding mag Lipman weliswaar de eerste busdiensten met een
vergunning van het Militair Gezag nog uitvoeren, maar als dit gezag na
enige tijd verdwijnt, moet VIOS definitief het veld ruimen.
Omdat er op 1 maart 1942 te weinig
bus materieel beschikbaar is; wordt - zo'n tien jaar na de opheffing
ervan - het personenvervoer per tram op drukke trajecten weer in ere
hersteld. Dat gebeurt wel met rijtuigen, die van de spoorwegen worden
gehuurd. Zelf kan ik mij nog herinneren dat ik als kind met mijn ouders
voor familiebezoek en dergelijke zo van het stationnetje aan de
Naaldwijkse Verspijcklaan via Poeldijk naar Loosduinen reisde. Met de
HTM bus werd de reis dan voltooid. Ook reisde ik eens per tram met
familie naar Den Haag om daar naar een circusvoorstelling te gaan in een
grote tent vlak bij de Lijnbaan.
Voor dit personenvervoer worden in
die tijd drie locomotieven achter de hand gehouden. Later blijken deze
locomotieven nodig voor goederenvervoer, waardoor de tram slechts om de
anderhalf uur voor personenvervoer ging rijden. Op 5 april 1943' is het
afgelopen met het personenvervoer per tram. De busdiensten worden nog
volgehouden tot 6 september 1944-, de dag dat de bezetter alle rijtuigen
vordert. Ook aan het goederen vervoer komt een eind, nadat op 18
september datzelfde jaar de laatste locomotief bij een beschieting wordt
vernield. Niet alleen verliest de WSM in het laatste halfjaar van de
oorlog veel materieel bij luchtaanvallen, ook de trambaan wordt dan op
diverse plekken grondig beschadigd. De WSM is op die manier volkomen
berooid uit de Tweede Wereldoorlog gekomen.
De laatste tram vertrekt van het stationnetje van Naaldwijk aan de
Verspiicklaan.
Op reis in legerwagens
Wie vlak na de oorlog per bus naar
omliggende steden wil reizen, krijgt te maken met legerwagens. Dat zijn
de vier van het 'leger overgenomen GMC-vrachtauto’s, die als nood bus
zijn ingericht. De WSM heeft nog maar zes rijvaardige bussen over en
vult dat wagenpark langzaam aan tot twaalf. Als in februari 1946 de
diensten worden uitgebreid, doen' conductrices hun intrede. Op 1 oktober
zijn zij ook aanwezig op de eerste oplegger combinaties die dan worden
ingezet. Op 1 november is de WSM zo ver, dat ook weer op zondag kan
worden gereden. Het goederenvervoer per tram kan op 6 augustus 1945
worden hervat, zij het op bescheiden wijze. De concurrentie op de weg
neemt echter hand over hand toe. In 1947 gaat het steeds beter met de
WSM. Er worden nieuwe bussen gekocht (Crossley's) en het tariefsysteem
wordt verbeterd. Een jaar later wordt het wagenpark opnieuw uitgebreid.
De jaren 1949 tot 1953 brengen weinig verandering. Daarna gaan de
vervoerscijfers omhoog, maar wordt geleidelijk van de twee mans
bediening afgestapt. Het aantal bussen is dan inmiddels Vijftig.
De WSM Crossley bus
Treinspoor in Heijdse duinen voor Delfland
s-Gravenzander Voois mailt dat hij
in deze serie iets heeft gemist over de tram/trein die ooit door de
Heijdse duinen moet hebben gereden. Hij herinnert zich dat daar rails
lagen, maar een tram heeft hij er nooit gezien. Dat laatste klopt. De
rails waren al in 1906 aangelegd door het Hoogheemraadschap van Delfland
om de zeewering te versterken met zogeheten Delflandse Hoofden. De
benodigde basaltblokken werden per trein aangevoerd. Om dit mogelijk te
maken werd een overeenkomst met de WSM gesloten, zodat de treinen vanuit
Hoek van Holland naar dit spoor konden worden gedirigeerd. In 1952 is
het grootste deel van de rails opgebroken, in 1972 de rest bij Hoek van
Holland. Daar ligt nu een fietspad richting Kijkduin. Dat ligt overigens
op hetzelfde tracé waar Rijkswaterstaat in de jaren '30 een weg had
gepland als verlengde van de Laan van Meerdervoort.
(onderstaande verhalen kwamen o.a. uit een Westlandse courant)
Menselijk handelen heeft geen invloed op klimaat
Door: ir. R. W. van
Dortmund, natuurkundige
Het was voorspelbaar dat “eco-terroristen',
met hun instelling dat het doel de middelen heiligt, het barre weer van
deze winter (vooral in de Alpen) zouden koppelen aan een beïnvloeding
van het klimaat door de mens. Het doel hierbij is, zoals altijd, het
kweken van angst en schuldgevoelens. Mensen die angstig zijn of zich
schuldig voelen zijn namelijk eerder bereid tot het opgeven van vrijheid
of het maken van financiële offers.
Dat er geen enkel objectief bewijs
is (integendeel) dat het klimaat verandert als gevolg van menselijk
handelen, speelt voor deze mensen geen enkele rol. De bijdrage van
“klimaatdeskundige” drs. Sible Schöne op Trefpunt van 27 februari past
naadloos in deze Categorie. Toch blijft het verbijsterend om een stuk te
moeten lezen met zoveel aperte onjuistheden en ronduit baarlijke
nonsens. Aangezien het politiek correct is om klimaatverandering als
gevolg van menselijk handelen als bewezen te beschouwen, kun je van een
ongeïnformeerde, verontruste toeschouwer het een en ander verwachten,
maar van een klimaatdeskundige?
Het is in elk geval verhelderend om te zien waaraan donaties, die
bestemd zijn voor het redden van bijvoorbeeld de reuzen panda, worden
besteed.
Hier dan de feiten:
Metingen, onder meer met
radiosondes aan ballonnen en vanuit satellieten, laten een daling van de
gemiddelde temperatuur van de atmosfeer zien sinds circa 1978 tot heden
(0,045 à 0,060° Celsius per 10 jaar).
Het is thans nog steeds kouder dan het gemiddelde over de afgelopen 3000
jaar. De temperatuur herstelt zich met horten en stoten langzaam van een
koude periode rond 1700 na Christus, de 'Kleine IJstijd'.
De concentratie CO² in de
atmosfeer stijgt gestaag. Het is aannemelijk (maar niet aangetoond) dat
deze stijging het gevolg is van menselijke activiteiten. Dit is echter
positief voor het leven op aarde. Vooral planten en dieren
(reuzenpanda?) gedijen hierdoor beter. Dankzij de industriële revolutie
Zullen onze kinderen kunnen genieten van een wereld met een rijker
planten- en dierenleven.
Het CO² in de atmosfeer is
historisch gezien op dit moment nog steeds relatief laag. Lang voordat
sprake was van industriële activiteiten op enige schaal, traden
concentraties op die wel zo keer hoger waren dan de huidige [en dat
zonder catastrofale gevolgen).
Er is geen enkele correlatie
gevonden tussen de concentratie CO² en de temperatuur. De voornaamste
stijging van de gemiddelde temperatuur in deze eeuw trad op voordat de
CO² concentratie begon te stijgen.
Wereldwijd stijgt het niveau van
het zeewater niet of nauwelijks (ca. 1,8 mm per jaar, gemeten over de
afgelopen 128 jaar). De snelheid waarmee het gletsjerijs smelt ís.
historisch gezien, volstrekt normaal en ook niet toegenomen in de 20ste
eeuw. Experimenten suggereren ten aanzien van dit laatste zelfs het
tegendeel.
De gemiddelde temperatuur op aarde
is sterk gecorreleerd met activiteiten aan de oppervlakte van de zon en
niet met de activiteiten van de mens.
De klimaatmodellen Waarop al het
doemdenken is gebaseerd, zijn niet in staat met enige nauwkeurigheid de
Werkelijke ontwikkelingen van ons klimaat te voorspellen. De door de
modellen voorspelde temperatuur stijgingen sinds 1973 zijn niet
opgetreden. De hypothese dat menselijk handelen een belangrijke invloed
heeft op de temperatuur en het weer op aarde, wordt niet ondersteund
door experimentele gegevens. Integendeel, experimenten spreken de
hypothese zelfs tegen. Dat is dan ook de reden haar te verwerpen. Laat u
niet door dit soort, inmiddels zeer populair geworden en vooral
‘politiek’ gemotiveerde doemdenkers van de wijs brengen. Gebruik energie
om uw leven te ondersteunen en te veraangenamen. Gebruik uw auto als u
dat wilt, ga skiën als u zich dat kunt veroorloven.
Bovenal: voel u hierbij
niet schuldig, want dat is precies wat de eco-terroristen willen. Geniet
van het leven, het is de moeite (en de energie) waard.
Shell kan
tuinders CO² gaan leveren
PRIJS IS NOG ONBEKEND
Door: Kees Bos
Poeldijk – Oliemaatschappij Shell
is technisch in staat om CO² te leveren aan een grote groep tuinders in
het Westland en rondom Bleiswijk. Onzeker is echter nog hoeveel vraag er
is naar kooldioxide. Afhankelijk daarvan kan een prijs worden berekend.
De betrokkenen verwachten over twee maanden genoeg gegevens te hebben
verzameld om hierover duidelijkheid te kunnen geven.
De CO² komt bij Shell vrij bij een
kraakproces om aardolie om te zetten in benzine en andere olieproducten.
Het gas blijkt behoorlijk zuiver te zijn en goed bruikbaar om de planten
in kassen te helpen groeien. Het vervoer van de raffinaderij in
Europoort naar de kassen ten noorden van de Waterweg bleek geen
probleem. Een ingenieursbureau zette alle kosten van de leidingen en
drukstations op een rij. „De kosten zijn ons nu bekend", zegt Bouwman,
hoofd stafbureau van Westland Energie in Poeldijk „Nu is de vraag: hoe
groot is de vraag? Daar is nog heel moeilijk een antwoord op te geven".
De meeste tuinders gebruiken de
CO² uit hun eigen stookketel. Alleen ‘s zomers is er een probleem. Bij
hoge buitentemperaturen zetten de tuinders dan soms hun kachel aan om
maar aan het groeigas CO² te komen. De warmte die dan vrij komt, is
geheel overbodig. De CO² van Shell kan als aanvulling wellícht beter van
pas komen. „De vraag is alleen hoeveel CO² de tuinders nodig hebben. Dat
hangt helemaal af van het weer, de teelt en van het stookgedrag van de tuinder", aldus
Bouwman. Enkele jaren geleden is ook onderzocht of de restwarmte van
Shell bruikbaar kan zijn voor de Westlandse tuinbouw. Na vele
rekensommen bleek dat echter te duur. De totale kosten. bedroegen circa
520 miljoen gulden. Dat was 125 miljoen meer dan het bedrag dat het
project had mogen kosten om het rendabel te houden. De energiebedrijven
en andere betrokkenen hebben extra subsidie gevraagd aan de ministeries
van Economische Zaken en VROM.
Tomatenteler wordt warmteboer
PRIVA
Uit:
De Volkskrant
Datum: 4 oktober 2010
Van energie slurper verandert de glastuinbouw in leverancier van warmte.
Dan komen niet alleen tomaten uit de kassen, maar ook energie en schoon
water.
In de kamer naast die van Priva-directeur Meiny Prins staat een
plofkachel: een metalen zuil van ruim anderhalve meter hoogte met een
kapje. 'Deze kachel heeft mijn vader vijftig jaar geleden uit Amerika
naar Nederland gehaald', vertelt Prins (47), die in 2007 het roer van
haar vader (76) overnam.
De eenvoudige petroleumkachel, die vooral te vinden was in hangars, werd
door tuinders in de winter gebruikt om hun kassen te verwarmen. 'Vóór
die tijd konden kwekers niets in de winter. Van de kou ging de sla
dood.'
De plofkachel (genoemd naar de knal die je hoort als je er petroleum in
gooit als de kachel nog warm is) die tuinderszoon Jan Prins
introduceerde, bleek een wonderapparaat. 'Niet alleen konden de kwekers
nu groente verbouwen in de winter, ook de productie ging omhoog.
Onderzoekers kwamen erachter dat de CO2 uit de kachel werd opgenomen
door de planten.' Dat was in een tijd dat niemand het nog had over het
afvangen van dit broeikasgas.
Onlangs laaide de discussie over de uitstoot van CO2 door kassen weer
op. Uit onderzoek in opdracht van het Productschap Tuinbouw blijkt dat
de uitstoot door verwarming van de kassen in Nederland zo hoog is, dat
tomaten uit zuidelijke landen ondanks het transport beter scoren. 'Er
wordt maar naar één aspect gekeken. Je moet ook naar watergebruik en
chemische bestrijdingsmiddelen kijken. Voor het verbouwen van rozen in
Kenia wordt enorm veel water aan de grond onttrokken, een ramp voor de
natuur', zegt Prins. 'Bovendien kan de CO2-uitstoot nog flink omlaag.
Het is zelfs mogelijk CO2-neutraal groenten te verbouwen in kassen.
Sterker nog: er zijn al kassen die CO2 uit het Botlekgebied opsnoepen.'
Westland steunt Wilhelmina na incident
Uit:
Ouder Westland
Door: Aad van Holstein
Editie: 21 September 2002
Het gebeurt op Prinsjesdag.
Zeventig jaar geleden 21 September 1932. Een ongewoon hevig incident in
de Ridderzaal. Gevolgd door relletjes. waarbij aan de Herengracht een
agent wordt neergestoken. Hij herkent de dader nog in ziekenhuis. maar
overlijdt daarna. Het Westland reageert geschokt.
Het Westland is er ondersteboven van. Hoe haalt
Amsterdam het in zijn hoofd om werkloze stadsbewoners naar Den Haag te
sturen om Prinsjesdag te verstoren? Koningin Wilhelmina heeft haar
Troonrede nog maar nauwelijks beëindigd of der traditiegetrouw roept
generaal Duymaer van Twist enthousiast:
“Leve de Koningin!”.
Op hetzelfde ogenblik beginnen twee Kamerleden, D. Wijnkoop en L. de
Visser, zwaaiend met hun armen luidkeels heel iets anders te schreeuwen
dan het gebruikelijke driewerf hoera: “Weg met de koningin, weg met de
koninklijke familie!”. Kamerleden reageren geschokt. Ze hebben zich
onderling al afgevraagd wat deze twee collega's eigenlijk in de zaal
deden, want de communisten plegen immers nooit naar de opening van de
Staten-Generaal te komen. Om het geschreeuw onmiddellijk te dempen
heffen enkele Kamerleden al even luidkeels het Wilhelmus aan, hetgeen
enthousiast door de overigen wordt overgenomen. De koningin verlaat
plechtstatig de zaal, waarna zij buiten onstuimig wordt toegejuicht. in
het gewoel dat daarna op afstand door toedoen van communisten ontstaat
wordt agent W. Baars door een van hen met een mes gestoken met fataal
gevolg. In het Westland steekt meteen vanuit De Lier een storm van
verontwaardiging op over deze gebeurtenissen. Met een windkracht die het
Oranjevuur bij de Westlanders krachtig doet oplaaien, De gezamenlijke
Oranjeverenigingen komen ijlings in De Lier bijeen en sturen op
initiatief van burgmeester Crezée ogenblikkelijk een telegram als
aanhankelijkheidsbetuiging, waarop al maandag 26 september tijdens een
gecombineerde vergadering een antwoord kan worden voorgelezen afkomstig
van secretaris Van Geen van Hare Majesteit: “Bijzonder waardeerende het
telegram der besturen van de tien Westlandsche Oranjeverenigingen en de
daarin uitgedrukte gevoelens, draagt H. M. de Koningin mij op allen haar
oprechte dank te vertolken".
Telegram
Een telegram, dat met grote instemming in de tuinbouwstreek wordt
begroet. En als een vloedgolf na de storm wordt het hele Westland
krachtig overspoeld door een ongekend Oranjegevoel. In De Lier komen
vrijdags honderden mensen bijeen om te luisteren naar initiatiefnemer
burgemeester Crezée en het hoofd der School Visser, "Wij zullen pal
staan en op onze post blijven, als het moet tot onzen laatsten snik",
aldus de burgemeester op deze protestbijeenkomst. In de Monsterse
veiling komen tezelfdertijd honderden Oranjeklanten bijeen. Burgemeester
G. W. Kampschöer en de plaatselijke geestelijken nemen het daar met
verve op voor de koningin. In Wateringen is het R.K. Vereenigingsgebouw
te klein om de Oranjeverenigingen van Wateringen hun trouw aan het
vorstenhuis te doen betuigen, Ook daar is het de burgemeester die
spreekt. Maar Wateringen heeft nog een zeer bijzondere spreker weten te
strikken, te weten pater Henri de Greeve, een in heel Nederland bekend
R. K, predikant. Het blijkt de grote trekpleister te zijn. Ook ds. D. H.
van den Bosch voert het woord. Kwintsheul is dan nog bestuurlijk los van
Wateringen en houdt daarom een eigen bijeenkomst en wel op zaterdag 1
oktober. Maar daar spreekt weer de andere landelijk bekende pater te
weten Borremeus de Greeve, beroemd om zijn lijdens meditaties in de
vastentijd. Muzikaal wordt een en ander omlijst door de Harmoniekapel
Sint Gregorius die vaderlandse liederen vertolkt. Maasdijk wil niet
achterblijven en belegt op maandag 3 oktober een openbare vergadering in
de Gereformeerde Kerk. Hier treden twee burgemeesters op als spreker,
Th. P. J. Elsen uit Naaldwijk en J. H. Crezée uit De Lier.
Rolwagens
Op lange geïmproviseerde banken, op rolwagens tegen de muur en overal
waar maar een plaatsje te vinden is, zitten diezelfde maandagavond in
Honselersdijk naar schatting 1500 inwoners van dit dorp in de
veilinghal. “Het initiatief van De Lier is door het Westland gegolfd en
thans zijn we in Honselersdijk bijeen, om uiting te teven aan onze
liefde en trouw voor onze Koningin. Dat we zo laat zijn komt misschien
doordat ons bloed niet zo snel door onze aderen vloeit als in De Lier".
Naaldwijk sluit de rij op dinsdagavond met net zo’n bijeenkomst die
geleid wordt door het bekende hoofd van de christelijke school in de
Rembrandtstraat Koekkoek. De postkantoren hebben het maar druk, want het
ene telegram na het andere wordt naar Den Haag gezonden. De Westlandse
pers duikt er ook onmiddellijk op in. Het gezaghebbende AR-weekblad ‘De
Westlander' pleit voor een demonstratieverbod. “Sinds 1855 kennen we in
Nederland grondwettig gewaarborgde rechten van vrijheid van vereniging
en vergadering. Daaraan schijnt men tegenwoordig niet genoeg te hebben.
Men wil ook vrijheid van demonstratie". Dominicus van Dijk van het R. K.
dagblad De Westerbode gaat daar echter direct tegenin. Zouden de
katholieke arbeiders soms niet meer de straat op mogen als zij voor hun
rechten willen opkomen? De Westlander reageert daar weer sussend op door
te stellen dat daar geen bezwaar tegen is. Als het maar geen communisten
zijn.
Krantenbericht September 1932
Reacties kunnen
worden gezonden naar
holstein@tiscali.nl
|
|