Hieronder een subpagina

| De Lier |

 

Streekhistorie is iets wat ons nogal trekt, vandaar dat we in de loop der jaren veel informatie hebben verzameld en probeer ik er nu passende foto's bij te maken, hieronder een aantal Streekhistorische en andere verhalen welke voornamelijk gehaald zijn uit de Westlandse Courant, WestlandToen, WestlandDichtbij, het Hele Westland e.d.. 

Veel van onze verhalen komen uit:

 


Hier Het Westland op een kaart uit 1793

Hieronder een aantal snelzoekers voor deze pagina:

Het harde boerenleven  Invloed van buitenplaatsen op de tuinbouw

Tomatenteler wordt warmteboer  Shell kan tuinders CO² gaan leveren

 Menselijk handelen heeft geen invloed op klimaat  Bezetter rooft eigen bussen bij WSM 

Laatste tram doorkruist Het Westland   Een muur van angst, pijn en fustratie

De glastuinbouw in het Westland   Vincent van Gogh’s liefde voor Het Westland

Voorspelling niet uitgekomen.   Actie voor diepere en bredere vaarten succes

Glazen Stad: zo veel te danken aan de Belgische eenruiter

Knoeierijen brengen tomatenexport in gevaar

Ouden van dagen in file op stap door het land

Samenwerking is de lijfspreuk  Dispensatie voor ‘Aschwoensdag 1945’

Geen politieke deining na gemeenteraadsverkiezing in 1946

 Sneeuw manshoog opgejaagd in 1927  Eierveiling in 1953 

 Steeds meer koelhuizen gebouwd in de jaren vijftig.

Nieuw tomatenras verrast Het Westland in 1922. 

Vroege inval vorst richt grote schade aan in 1922.

Journalist Piet Bot brein achter het druivenfeest. 

 Eerste braderie in het Westland valt bijna in het water.

Duizenden Westlanders bewonderen Druiven koningin.  

1858 tocht door Het Westland.  De Westlandse tram.   Tram maakt 1932 zijn galgenritje. 

Twee dagen uit het leven van een onderduiker.  Kwartierstaat over geslacht Van Zijl.

Studie naar Hollandse jongens in Franse tijd.  Alleen naam herinnert aan klooster.

Westland was ooit een bollenstreek.  Wegen vorige eeuw onbegaanbaar

Afscheid van een bijzondere leider in de tuinbouw Dokter Griep jaagt prijzen bij veilingen op  

 Burgemeester bezweert Naaldwijks oproer    Klopjes.

Al eeuwen lang zorgen over verkeer  Vorst overvalt het Westland in februari 1922

Westland steunt Wilhelmina na incident

 

Het harde boerenleven op de website Midden-Delfland


Uit: Haagsche Courant | Westland
Editie: Woensdag 2 maart 2004


Een boerenfamilie in Midden-Delfland rond het begin van de vorige eeuw, foto Jacques Moerman


MIDDEN-DELFLAND | Theo Keijzer weet het niet zeker meer, maar hij dacht dat zijn loon als boerenknecht in de jaren '20 zo'n 25 gulden per drie maanden bedroeg. Arie Berkhout was hierbij nog een spekkoper met drie gulden per week. Om maar te zwijgen van Jan Vreugdenhil die maar liefst 7,50 gulden per week opstreek. Dit was dan wel in 1941. En inclusief kost en inwoning. Hiervoor moesten de boeren knechten in Midden-Delfland van half vier in de ochtend tot negen uur 's avonds werken. Keihard werken. En met een bord grutten of rijstepap in de maag naar de sponde op zolder, om zes uur later weer uit de veren te kruipen. De koeien moesten immers worden gemolken. Het zijn schitterende verhalen van het boerenleven in Midden-Delfland tussen het begin van de vorige eeuw en 1940. Opgetekend aan de hand van veertien interviews met knechten door historica Trudy Werner-Berkhout en te lezen op de website van de Stichting Midden-Delfiland is Mensenwerk. Gedeputeerde voor Cultuur, Erik van Heijningen opent de site vrijdag officieel, maar wie daar niet op wil wachten kan nu al een kijkje nemen www.mdmw.nl. Er zijn verhalen over de aankoop van vee, de landbouw en het bankwezen, de rundveerassen, stamboekvee, toeleveranciers en afnemers, machines en het overheidsingrijpen in de landbouw. Het is niet alleen zeer interessant alles te lezen (en historische foto's te bekijken); de site is ook van historische en educatieve waarde.

Informatie
Projectleider en historicus Jacques Moerman is blij dat er nog zo veel mensen in leven zijn die bereid waren over deze periode te vertellen. “Normaal gesproken houd ik me vooral bezig met streekhistorie vanaf 1600. Dat is meer een kwestie van onderzoeken en archiveren. Nu konden we alle historische informatie nog uit de monden van de mensen zelf horen. Dat is uniek want het boerenleven van vroeger, dat beeld is verdwenen. Je merkt dat het aantal ouderen dat het boerenleven tussen de' periode 1920 en 1940 heeft meegemaakt snel wegvalt en nu hebben we een prachtig document." Het was in eerste instantie de bedoeling van de stichting om alleen een boek uit te geven. Moerman: “Er zijn tegenwoordig echter veel modernere middelen om een breed publiek te informeren. Zo zullen ook jongeren, die toch vaak achter de computer zitten, eerder naar de website surfen dan een boek lezen. Het is ook een onderwijskundig project geworden, waar we met leerlingen naar die plekken kunnen gaan die ze op de website mogelijk al hebben gezien." Het totale project Oral History Midden-Delfland omvat meer onderdelen. Zo komen er in juni op diverse plaatsen in de gemeente zogeheten audiopalen te staan. Toeristen hoeven slechts een nummer op hun mobieltje te bellen en krijgen informatie over de plek waar ze op dat moment staan. Een boek over de historie wordt later uitgegeven. Moerman: “Zo'n dertig jaar geleden waren beleidsmakers nog van mening dat in het gebied bossen moesten komen en plassen worden gegraven om te zorgen voor meer recreatie. Gelukkig is dit nooit gebeurd. De boerenbedrijven die er nog zijn, willen ook vertellen over hun werk en het moderne boerenleven. Sommigen hebben er zelfs een aparte ruimte voor gereserveerd. Tegen een vergoeding - ze maken er immens tijd voor vrij – ontvangen ze gezelschappen en geven ze alle informatie". Ook over de verschillende knechten, die nu wellicht assistenten heten.


 


 

Invloed van buitenplaatsen op de tuinbouw.

Uit: Groot Westland / Westlands museum
Uitgave: Woensdag 13 November 2019

In Het Westland hebben in de periode 1600 - 1800 meer dan honderd buitenplaatsen gestaan. Kleine paleizen waar de stedelijke elite in de zomermaanden verbleef. In het Westlands Museum is op dit moment (2020) een tentoonstelling over die periode te zien. In Groot-Westland besteden we door middel van deze rubriek aandacht aan deze tijd. Vandaag gaan we in op de invloed van buitenplaatsen op de tuinbouw.

In de 17e eeuw hadden diverse Westlandse buitenplaatsen een sterk agrarisch karakter. Het buiten moest geld opbrengen of in ieder geval zichzelf financieel kunnen bedruipen. Van grote siertuinen was slechts op enkele grote buitenplaatsen sprake. zoals paleis Honselersdijk, Patijnenburg. Zuidwindt en Alsemgeest.
Door de instelling dat het buiten zichzelf moest financieren zochten de eigenaren naar mogelijkheden om de inkomsten te vergroten. Dit kon vooral bereikt worden door de grond om te zetten in tuinbouwgrond waarvan de opbrengst hoger was dan die van landbouwgrond. Als de bezitters van buitenplaatsen hun grond als tuin of boomgaard konden verpachten kregen ze daar een hogere prijs voor. De pachtende tuinders verdienden daar zo goed aan dat steeds meer mensen grond wilden pachten om een tuin te beginnen. De eigenaren van buitenplaatsen konden zo hun inkomsten van het landgoed verhogen en veranderden daarom steeds vaker hun land in tuinbouwgrond. Dit kon echter alleen op plaatsen waar een goede vaarverbinding was met de markt in de stad. Zeker na de aanleg van de Nieuwe Vaart van Honselersdijk naar Den Haag konden Westlandse tuinbouwproducten nog dezelfde dag dat ze geoogst waren op de Haagse markt verkocht worden. Dit had een positieve invloed op de ontwikkeling van de tuinbouw in de streek.

Dat het Westland een belangrijk tuinbouwgebied werd kwam pas in de 19e eeuw door een combinatie van andere gunstige factoren, zoals locatie, klimaat. infrastructuur en grondverbetering. Het verdwijnen van de buitenplaatsen omstreeks 1800 gaf de Westlandse tuinbouw ruimte om te groeien omdat de vrij gekomen gronden zeer geschikt waren voor tuinbouw. De oprichting van de Hollandse Maatschappij van Landbouw in 1847, waarbij het Westland een eigen afdeling kreeg, had ook een positieve invloed op de groei en ontwikkeling van de tuinbouw. Gevers Deynoot, eigenaar van de buitenplaats Rusthoek in Loosduinen, was een van de oprichters. De eerste vergadering van de afdeling Westland van de Hollandse Maatschappij van Landbouw was op Rusthoek. Via deze afdeling probeerde men bij de beroepsbevolking de kennis van de land- en tuinbouw te vermeerderen. Vanaf het midden van de 19e eeuw  werd de tuinbouw steeds belangrijker in het Westland. Hierdoor kreeg de streek een ander karakter. Het idyllische platteland maakte plaats voor fruit- en groenteteelt op industriële schaal. Dit, in combinatie met stadsuitbreiding van Den Haag, zorgde ervoor dat buitenplaatsen verdwenen uit het gebied. Helaas zijn in het Westland alleen nog hier en daar kleine restanten van buitenplaatsen te vinden, zoals een paar hekken, een laantje of een sloot en een enkel gebouw.


Aardappelrooiers
Foto: Google

 

De glastuinbouw in het Westland

Door: Clemens Soszna
Uit: WestlandToen, editie 4 december 2018
Met dank aan het gemeente archief Westland

In de 19e eeuw werden in het Westland de droge geestgronden (strandwallen) afgezand en werd het zand op natte veen- en kleigronden gevaren waardoor er een goede ondergrond voor tuinbouw ontstond. Ook omdat er steeds bagger en mest aan de grond toegevoegd werd. Door de matigende invloed van het omringende water, dicht bij de kust (meer zonlicht), de nabijheid van grote bevolkingsconcentraties en innovaties als de kassenbouw, ontstond in het Westland de grootste concentratie glastuinbouw ter wereld.

Het bouwen van kassen heeft in ons land een traditie van meer dan driehonderd jaar. Na het ontstaan van broeibakken en oranjerieën verschijnen de kassen. Een broeibak is een laag, met glas overdekt tuinbed, en een oranjeríe is een hoog gebouw waarin hele bomen in potten kunnen overwinteren. Rond 1880 ontstonden de eerste druivenkassen die helemaal van glas waren en werden de kassen voor het eerst verwarmd. Voor die tijd werd voor de teelt van groenten en planten gebruikgemaakt van platglas (eenruiters en Lentse ramen) op platte broeibakken. De eerste warenhuizen (aaneengeschakelde kassen) werden omstreeks 1940 gebouwd door de eenruiters omhoog te brengen.




Platglas tuinbouw Foto's:
Cultuur historie Midden Delfland

 

Kassenbouwers
Tot ver in de negentiende eeuw waren het uitsluitend aannemers en timmerlieden die houten kassen naar wens van de opdrachtgever bouwden. Later ontstonden er gespecialiseerde aannemers, die grootschalig houten kassen konden plaatsen. Grimbergen mag zich de eerste kassenbouwer van het Westland noemen: In 1900 bouwt hij de eerste serres voor de opkomende druiventeelt in de regio. Die serres ontwikkelen zich rond 1925 langzaam maar zeker tot kassen, met meerdere aangesloten kappen. ijzeren kassen werden vanaf het tweede kwart van de negentiende eeuw uitsluitend door lokale smederijen en technische bedrijven vervaardigd. In de glastuinbouwgebieden ontwikkelden deze smederijen zich tot kassenbouwers die grootschalige complexen konden realiseren. Toen de betonindustrie opkwam, verschenen rond 1910 de eerste geprefabriceerde betonnen kassen. Enkele decennia na de Tweede Wereldoorlog kwam de productie van dit soort kassen tot een einde vanwege nadelen als het hoge percentage glasbreuk en de vervoerskosten.

Tuinders ontdekten dat ze door teelt in verwarmde kassen met zo veel mogelijk glas meer opbrengst hadden van hun planten. Planten groeien namelijk sneller als ze meer licht krijgen en een constante warme omgeving hebben. Hierdoor konden ook andere producten gekweekt worden. Producten die anders alleen in warme landen groeien. In het Westland begonnen de eerste glastuinbouwers met het kweken van komkommers onder platglas en druiven onder staand glas (serres). De dorpssmid werkte nauw samen met de timmerlieden, er lag een prachtig ontwerp klaar voor het bouwen van de eerste kassen nabij de Gantel. Oude muurkassen met zijn typische schietramen moesten plaatsmaken voor nieuwe fraaie druivenkassen. Toen men in het begin van de achttiende eeuw ontdekte dat er in plantenkassen ook heel goed fruit kon worden geteeld, kwam er meer vraag naar. Liefhebbers die het zich konden veroorloven schaften een ananas-, perziken- of druivenkas aan. Ook lieten zij groente- en speciale bloemenkassen bouwen. Tot en met het eerste kwart van de negentiende eeuw werden er uitsluitend houten muurkassen gebouwd.

Muurktas
De naam muurkas houdt verband met de eenvoudige en goedkope bouw van de kas tegen een muur. Ze worden ook wel eenzijdige kassen genoemd en werden soms kunstmatig verwarmd. Later ontstonden de tweezijdige of vrijstaande kassen, eerst in hout en kort daarna ook in ijzer. In Vrijstaande kassen kan aanzienlijk meer licht dringen. Mede door de technische ontwikkelingen van glas en ijzer en door verbetering van het verwarmingssysteem was het mogelijk steeds grotere kassen te bouwen. De vele soorten kassen die voorkomen, zijn allemaal varianten van de twee hoofdtypes muurkas en vrijstaande kas. In uitvoering komen zowel sobere als ook rijk versierde, en zowel duurzame als minder duurzame kassen voor. Indien een kas uit twee of meer verschillende types is samengesteld spreekt men over een samengestelde kas. Twee dezelfde aan elkaar gebouwde kassen worden blokkassen genoemd. Bij een groot aantal aaneen gebouwde kassen spreekt men over een kassencomplex, zoals die in de glastuinbouwgebieden voorkomen. Kassen worden echter meestal niet naar type aangeduid maar naar gebruik. Zo zijn druiven-, groente-, bloemen-, rozen-, varen-, orchideeën-, zaai-, en stekkas bekende aanduidingen.

In 1896 ging in Naaldwijk de eerste tuinbouw winterschool van start en werd ook de eerste tuinbouwconsulent aangesteld. Bovendien konden de kwekers al sinds het begin van de eeuw een beroep doen op de Plantenziekten-kundige Dienst, het Rijks-proefstation voor Zaadcontrole en op honderden proeftuinen overal in het land. Inmiddels was ook het tijdperk van de glascultuur aangebroken. Het oppervlak aan glastuinbouw nam tussen 1895 en 1912 toe van 31 tot 585 ha - overigens nog altijd maar een fractie van het gehele tuinbouwareaal. Het grootste gedeelte ervan bestond aanvankelijk nog uit platglas: allerlei soorten bakken met liggende broeiramen die geleidelijk in de plaats waren gekomen van de zgn. lessenaars (schuin tegen de muur geplaatste ramen). Weliswaar was in 1903 te Loosduinen de eerste 'staande kas in gebruik genomen, maar dit type, het “warenhuis`, leverde pas echt profijt op als het werd verwarmd. En kasverwarming werd in deze periode nog niet op grote schaal toegepast. Zelfs het Westland, dat in de modernisering vooropliep, was aan het begin van deze eeuw bij lange na nog niet de 'glazen stad' die het later zou worden. In alle tuinbouwgebieden bleef overigens de teelt van vollegrond producten als sla, bloemkool, andijvie, spinazie en radijs van groot belang.

Clemens Soszna,  Nostalgisch Westland

(Met dank aan het gemeentearchief Westland)

 

 

Vincent van Gogh’s liefde voor Het Westland

Het is bekend dat Vincent van Gogh liefde koesterde voor de streek rond en achter Loosduinen. In zijn laatste periode refereert hij er meermalen aan in brieven aan zijn broer Theo. Hij verbleef twee maal in Den Haag, te weten van juli 1869 tot mei 1873 en van november 1881 tot september 1883. En ook nog bij gelegenheden er tussendoor.

Door: Maarten van der Schaft
Uit:
Westland toen dinsdag 28 maart 2017

VAN GOGH IN DEN HAAG
Vooral die laatste periode 1881-1883 was vormend voor hem nadat eerder zowel, de kunsthandel als de opleiding tot predikant en een periode de als evangelist, hem niet zijn bestemming deden Vinden. In zijn Haagse periode 'leert hij tekenen en won hij langzaamaan vertrouwen in zijn kunstenaarschap. Hij had er vanuit zijn atelier aan de Schenkweg, ongeveer achter het huidige Centraal Station van Den Haag en als lid van Pulchri Studio contact met andere schilders die zich net als hij richten op de natuur. Van deze Haagsche School schilders moet hij ook hebben gehoord van dat ongerepte Westland. Met name van Théophile de Bock (1851- 1904) in wiens huis Van Gogh (1853-1890) zijn schildersmaterialen stalde als hij op Scheveningen ging schilderen. De Bock  heet diverse schilderijen van het Westland gemaakt zoals een wintergezicht alsmede “Voorjaar in het Westland” en diens in 1882 in Amsterdam tentoon gestelde 'De Hoek van Holland Met De Bock wandelde hij naar de aardappellanden achter het duin; met Van der Weele kwam hij in het Dekkersduin bij de zandafgravingen. Van Goghs ‘aardappelvelden in het duin' werd zelfs gemaakt in het atelier van De Bock. De omgeving ervan lijkt op de Bocks schilderij: 'In het Westland’. Ook met Jozefs Israëls was er contact. Er bestaat een aquarel “winter” met daarop platglas, dat Van Gogh in ca. 1877 van Israëls kopieerde. Vooral Scheveningen had zijn belangstelling met tal van tekeningen als de scharrendrogerij in de duinen en de zee.

DE TOREN VAN DE MONSTERSE KERK
Van Gogh sprak zich in zijn brieven uit over het Westland waarin Loosduinen toen ,nog een belangrijke plaats innam. Wellicht is zijn kennis van het bestaan van de streek reeds eerder ontstaan toen hij de Nieuwe Waterweg ('de Maas') op 15 april 1876 uitvoer naar Engeland. Dat was op stille Zaterdag rond Pasen, met een gevoelig gemoed, nadat hij dezelfde morgen het Heilig Avondmaal had gevierd in zijn vaders kerk te Zundert.
Aan zijn ouders schreef hij: “het weer was helder en vooral op de Maas was het mooi en ook het gezicht op de duinen die wit in de zon blonken vanuit 'zee gezien. Het laatste wat men van Holland zag was een grijs torentje. Tot zonsondergang bleef ik op dek.”
De vraag is welk torentje Vincent achter de kim zag verdwijnen. Gezien de noordwestelijke koers van het schip richting Engeland past de grote Dom van Den Briel minder in het beeld. Veel eerder moet men denken aan de torens van het Westland, meest waarschijnlijk gezien de zichtbaarheid de toren van de eeuwenoude kerk van Monster. In een van zijn brieven schreef hij aan zijn broer Theo: “Eén van de dingen waarom ik er weleens over heb gedacht om te verhuizen zou ook op een, andere wijze te verhelpen zin. Gisteren en eergisteren heb ik eens in de buurt van Loosduinen rond gelopen - ben onder meer van het dorp naar de zee gegaan - en heb er talrijke korenvelden gevonden, wel niet zo mooi a s de Brabantsche, maar toch moet men daar maaiers, zaaiers en aren-oprapers hebben, een van die dingen die ik dit 'aar gemist heb en waarom ik bij tijden behoefte heb aan iets anders. Ik weet niet of gij dien kant kent; ik voor mij was daar in vroeger jaren niet geweest. Nu dan daar tussen het dorp” en de zee staan struiken van een bronsachtig groen, verwaaid van den zeewind en zóó echt dat men meer dan eens denkt: of dit is nu de Boisson van Ruysdael. Men kan daar met de stoomtram heen en dus is het te bereiken, ook als men 'bagage heeft of natte studies moet naar huis brengen.” De natuur sprak hem aan -in september 1883 'zit hij drie uur in de duinen tussen Monster en Loosduinen in de regen want alles is daar Ruysdael, Daubigny of Jules Dupré’ Het is ook aannemelijk dat de Westlandse mens hem aansprak. In een toelichting op de expositie over de Vroege Van Gogh in het Kröller - Müller Museum wordt verteld dat hij het steedse Haagse leven verfoeide en aansluiting zocht bij de ‘gewone man’. Van Gogh voelt zich prettig bij de mensen die weinig of niets hebben  'het arme volk’; in hun omgeving vindt hij de eenvoud en de concentratie om te schilderen wat in zijn ziel opwelt.

HOEK VAN HOLLAND
Waar van Gogh in het Westland is geweest is niet bekend. Meermalen heeft hij het over de vlakke terreinen achter Loosduinen. En over ‘een wandeling alleen in een plek van het duin wijd weg, bracht me rust'. Er zijn nog hiaten in de kennis onder meer over de onbekende locatie van het bollenveld dat hij in 1883 ,schilderde toen de bloembollencultuur in het Westland een aanvang nam. En in Kwintsheul doet een apocrief verhaal de ronde gat hij overnachtte in een houtzaagmolen die daar stond.
Maar dat het gebied hem bezig hield blijkt wel uit zijn voornemen -zoals hij op 7 juli 1883 schrijft aan broer Theo om in Hoek van Holland te gaan Wonen. Een paar weken later schrijft hij aan Theo: 'Ik wou wel gij er eens waart, misschien als ge komt dat we er eens konden gaan lopen, met de stoomtram is men gauw te Loosduinen en kan men tegenwoordig zelfs tot Naaldwijk gaan.” In ‘Schilders van het Westland’ refereert ook Van Gogh kenner John Sillevis aan diens werk in de velden achter Loosduinen. Vincent schreef aan broer Theo: 'Ik zal eens in het duin een paar studies maken er voor n.l. met het model naar die velden achter Loosduinen heb ik prachtige dingen gevonden, oude boerderijen en effecten zijn ’s-avonds super daar’. Dat beeld heeft Van Gogh daar in het schilderij Schemering dat wordt gesitueerd aan de Leyweg, de tuinbouwweg naar Wateringen zoveel schilders is gegaan en ook weergegeven. Het is de tragiek van deze unieke kunstenaar dat zijn leven zo kort was. In dat korte leven blijkt dat Het Westland met zijn toen nog maagdelijke landschap en karakteristieke, eenvoudige bevolking van spitters en zaaiers hem heeft geboeid.  

 


Aardappelveld achter de duinen, 1883

 


Oude boerderij bij Loosduinen in de schemering, augustus 1883

 

 

Voorspelling niet uitgekomen: Westland is er nog.

Als rond 2000 in vervulling zou zijn gegaan wat drs. Ed van der Wolk - destijds uit Voorhout veertig jaar geleden voorzag. dan zou het Westland nu niet meer als Glazen Stad te boek staan. Hij voorspelde 'ever 36 jaar' een geheel ander Den Haag en omgeving dan het is geworden Maar op sommige punten had hij toch wel gelijk.

Door: Aad van Holstein
Uit: Ouder Westland 1964, visie uit 1964 op 2000

In september 1964 verscheen in het toenmalige dagblad Het Binnenhof een serie artikelen die nogal veel stof deed opwaaien. Wetenschappelijke voorspellingen over het leven in het jaar 2000 bestonden er weliswaar niet, maar de aan het blad “Doelmatig Bedrijfsbeheer” verbonden Ed van der Wolk waagde zich er toch aan.
Hij maakte daarvoor een uitgebreide studie en kwam tot de conclusie dat het Westland in 2000 zou zijn verdwenen. Hij ging ervan uit- en kwam dat hoogstpersoonlijk op de redactie toelichten dat in 'de rustige, welvarende wereld van 2000' Den Haag als onderdeel van de randstad Holland de specifieke functie zou hebben van (deels luxueus) woongebied. Hij zag Den Haag toen als de op natuurlijke wijze uitgegroeide 'big city' met aan de rand de voorsteden Wassenaar, Voorschoten, Zoetermeer, Pijnacker, Delft, De Lier en 's-Gravenzande. Vooral die laatste twee 'steden' verbaasden menig Westlander. Volgens een naar zijn mening lage schatting veronderstelde hij dat in 2000 in dit gebied een populatie van 1,7 miljoen mensen zou wonen. "Het tuinbouwgebied Westland zal verdwenen zijn en plaats gemaakt hebben voor een uitgestrekt woongebied met villa's en bungalows" schreef hij. Op voorstel van ondergetekende is daar bliksemsnel een voetnoot bij geplaatst, waar hij nu nog om gniffelt: "De veronderstelling dat het Westland als tuinbouwgebied in het jaar 2000 zal zijn verdwenen, willen wil wel in het bijzonder voor rekening van drs. Van der Wolk laten." Van der Wolk ging er bil zijn berekeningen van uit, dat de groei van de bevolking in dit gebied - dat hij voor het gemak gewoon Den Haag noemde - gelijke tred zou houden met de nationale bevolkingsaanwas.

Verdubbeld
Hij rekende aan de hand daarvan uit, dat er in Nederland nu ongeveer 20 miljoen mensen zouden wonen. Vijftig procent meer dan in 1964. Hij baseerde deze prognose op het feit, dat de Nederlandse bevolking in de eerste helft van deze eeuw (ondanks twee wereldoorlogen en een wereldcrisis) verdubbelde van vijf tot tien miljoen en op de veronderstelling dat deze trend zich zou doorzetten. Hij meende dit te kunnen afleiden uit de na 1945 geconstateerde toename van de bevolking van een miljoen zielen per zeven jaar. Met de in werkelijkheid 16,3 miljoen inwoners zit hij er toch 3.7 miljoen naast. In het gebied dat hij als Den Haag zag en nu te vergelijken is met Haaglanden, telde hij in 1964 een inwonertal van 1,1 miljoen. "Meegroeiend met de nationale trend zullen dat er in 2000 ongeveer 1,7 miljoen geworden zijn. Misschien meer", voegt hij er nog aan toe. Dat het allemaal anders is gelopen blijkt uit de cijfers, die wij van het stadsgewest Haaglanden ontvingen. Gezien het voorstaande is het te logisch, dat het er in werkelijkheid 977.183 zijn. Vervolgens betrok hij ook Rotterdam in het geheel Het de veronderstelling, dat deze stad zou zijn uitgegroeid tot een van 's werelds grootste industriesteden. "We mogen immers rustig aannemen dat over 36 jaar de Euromarkt voltooid zal zijn en zelfs al ruimschoots de gelegenheid zal hebben gehad zich te ontplooien" Hij ging ervan uit, dat Rotterdam daardoor enorm zou uitdijen om woonruimte te bieden aan tien- duizenden werknemers. Omdat hij veronderstelde, dat de industrie vooral ten zuiden van Rotterdam zou neerstrijken, zag hij het woongebied vooral uitgroeien in de richting van het Westland, van Delft en Gouda. "In het kader van de Euromarkt zal het tuinbouwgebied Westland niet langer nodig zijn en opgeheven kunnen worden", betoogde Van der Wolk. "De Westlandse artikelen zullen elders op de wereld verbouwd en geteeld kunnen worden en vandaar over de wereld en over Nederland worden gedistribueerd. Het Westland wordt dan woongebied voor een groot deel van de Rotterdamse werknemers en een deel van de Hagenaars. Want ook Den Haag, zoals wil dat zien, zal voor een goed deel in Westlandse richting uitbreiden. Voor een ander deel voornamelijk in oostelijke richting, de kant van Zoetermeer uit. Naar het noorden, verder dan de lijn Wassenaar Voorschoten. Lijkt onwaarschijnlijk omdat daar groene recreatiestroken worden gewenst."

De stad Zoetermeer en daarna de VINEX-locaties die nu inderdaad bij Den Haag behoren, zijn het bewijs dat Van der Wolk vooral gelijk kreeg met zijn voorspellingen van uitbreiding in oostelijke richting. Ook het afstaan van Wateringse Veld aan Den Haag past daarin. Maar gelukkig heeft hij voor wat betreft het grootste deel van het Westland geen gelijk gekregen. Niet het minst dank zij krachtige tegenstand, die nu gebundeld is in de gemeente Westland. De voorspelde villa's beperken zich vooralsnog tot de Westlandse Zoom. Bij het schrijven van de zes artikelen over hoe hij 2000 zag, kon Van der Wolk slechts uitgaan van bepaalde ontwikkelingen op allerlei gebied en deze trends doortrekken over zesendertig laren. Dat deed hij met verve. Het is frappant hoe hij in sommige opzichten het gelijk aan zijn zijde kreeg, maar in andere totaal niet. De positie van de vrouw is inderdaad belangrijk verbeterd. Dat witte boordenwerk in Den Haag volgens hem door computers zou worden overgenomen, is niet zo ver bezijden de werkelijkheid. Los van het feit, dat er praktisch geen witte boorden meer zijn. Dat de mensen nog maar drie dagen per week zouden werken is in feite net een dag te weinig, als je weet dat velen atv- of adv-dagen hebben. Maar nu streeft men toch weer naar langen werken. Maar dat ze veel zouden reizen - en niet alleen naar Spanje - en meer aan cultuur zouden doen is aardig uitgekomen. Alleen het idee dat er tweemaal daags een krant zou verschijnen en dan ook nog voor intellectuele abonnees is in Den Haag maar kort het geval geweest. Namelijk de ochtendeditie van de Haagsche Courant, die als gevolg van de concurrentie van vooral gratis dagbladen een kort leven was beschoren. Sterker, de regionale dagbladen lijken het onderspit te delven, in plaats van belangrijker te worden, zoals Van der Wolk dacht.

Intermediair
Drs. Van der Wolk, die dit toekomstbeeld als jong econoom schetste, heeft veel van deze ontwikkelingen zelf meegemaakt. Onder meer als hoofdredacteur van het blad Intermediair. Later is hij voor zichzelf begonnen met de oprichting van uitgeverij Van der Wolk in Laren Het zou interessant geweest zijn hem nu nog eens met zijn onderzoeksresultaten te confronteren. Maar de intussen naar Laren verhuisde Van der Wolk is in 1994 op 58-jarige leeftijd overleden. "Hij was uitgever in hart en nieren", zegt zijn weduwe Ineke van der Wolk, die nog enkele laren probeerde het bedrijf met haar zoon voort te zetten. Toen dat niet lukte is het verkocht. Omdat Ed van der Wolk veel met boeken had - er ook veel heeft geschreven op economisch vlak - en dol op Laren was, is een deel van zijn nalatenschap besteed aan computers voor de Larense bibliotheek.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com


Wat Den Haag en Rotterdam betreft zit de tekenaar er niet zo heel ver naast als hij de toekomst schetst in 1964.
Maar gelukkig ziet Het W
estland er zo nog niet uit..
Illustratie: Otto Milo

 

 

Dispensatie voor ‘Aschwoensdag 1945’

Woensdag 14 februari 1945. Aswoensdag oftewel Aschwoensdag, zoals het in de oude spelling wordt geschreven. Normaal moet op die dag door katholieken gevast worden. Maar omdat er hongersnood is. krijgen ze dispensatie. Met vette letters wordt dat in het Zuidhollandsch Dagblad van 13 februari gemeld.

Door: Aad van Holstein
Uit:
AD Ouder Westland 13 februari 2005

Ook op Aschwoensdag is voor de Dekenaten Delft en Poeldijk ontheffing verleend in de Vasten- en Onthoudingswet, J. P.J Kok. deken te Delft." Zo luidt het bericht, zoals dat kort voor Aswoensdag in de krant staat. De vastenwet wordt door Westlandse katholieken in de jaren veertig nog vrij streng gehandhaafd. Maar de hongersnood brengt daar verandering in. Onder normale omstandigheden wordt op vasten- en onthoudings- dagen minder gegeten en geen vlees of jus uit vlees gebruikt. Op Aswoensdag haalt men een askruisje in de parochiekerk en begint de veertig daagse vastentijd. Maar er is nog nooit zoveel gevast als juist vóór en tijdens de Vastentijd van 1945. Kinderen vasten meestal op hun manier door niet te snoepen, maar niet alleen is er in februari 1945 bijna geen vlees te verkrijgen, snoepgoed is er al helemaal niet. En het is net als zoveel dingen, die je graag wil in de oorlog, het wordt een kwestie van uitstellen. 'Als de oorlog afgelopen is, dan...' is een gevleugelde uitdrukking die te pas en te onpas wordt gebruikt. Maar het eind van die oorlog is op As- woensdag bij lange na nog niet in zicht. Integendeel. Het gewone leven gaat in het Westland desondanks gewoon door. Eind januari wordt tuinbouwend Westland opgeschrikt door het droevige bericht, dat plotseling een van de voormannen in het veilingwezen is overleden. Het is Marten Prins.  

Mandaat
Jarenlang heeft hij gefungeerd als secretaris-penningmeester bij de veilingvereniging Honselersdijk. Telkens weer is zijn mandaat bij periodieke aftreding met praktisch algemene stemmen van de leden vernieuwd. Sedert de dood van zijn voorganger M. van der Hout in 1931 heeft hij ook als lid deel uitgemaakt van het dagelijks bestuur van Bond Westland, de overkoepelende organisatie van de twaalf veilingen die het Westland dan nog rijk is. Ook als lid van de gemeenteraad van Naaldwijk voor de Christelijk Historische Unie heeft. hij zich betoond als een man van principe, die met warme toewijding ijverde voor de belangen van de gemeente. "Hij was", schrijft D. Th. van Dijk in het Zuidhollandsch Dagblad, "een van de scherpzinnige leden van dit college, kende zijn zaken uitstekend en wist met treffende helderheid zijn gedachten naar voren te brengen. Hij was alles behalve een scherpslijper en wist de mening van anderen te waarderen. Van Dijk kan het weten, want hij is ook raadslid van Naaldwijk. Prins is het die in 1938 als eerste in het Westland het idee naar voren brengt van de vorming van één gemeente die de hele streek zou omvatten. maar daar is de tijd dan nog niet rijp voor. Lief en leed wisselen elkaar af, want op 6 februari is het ondanks de sombere tijden toch een beetje feest in Poeldijk. Dan wordt W. van der Knaap namelijk 80 jaar. Normaal wordt aan zo'n verjaardag geen grote aandacht aan besteed, maar omdat Van der Knaap ondanks die hoge leeftijd nog steeds zijn functie als lid van het kerkbestuur van de Bartholomeusparochie in Poeldijk vervult, komt hij zelfs in de
krant. Hij doet dat werk dan al dertig jaar. Bovendien is. hij penningmeester van de woningbouwvereniging Eensgezindheid. Het echtpaar dat normaal in het St. Josephpension woont, verblijft in verband met de evacuatie als gevolg van de oorlogsomstandigheden bij een dochter in huis.

Nood
De nood stijgt. De zorgen nemen dagelijks toe. Tegelijkertijd wordt allerwegen gewaarschuwd tegen defaitisme. Zo sneuvelen tal van bomen in de steden, maar ook in het toch al niet zo boomrijke Westland. In goede samenwerking tussen de plaatselijke organisaties is in de parochie van St Andreas in Kwintsheul veel werk verzet om de mensen toch aan stookhout te helpen. Verscheidene tuinders en boeren die bomen op hun erf bomen hebben staan, stellen die beschikbaar aan anderen. Er wordt gehakt en gezaagd dat het een lieve lust is. Veel parochianen worden zo gelukkig gemaakt met een extra vuurtje in de kachel. Maar bij het hakken van hout slaat tuinder B. aap de Maasdijk met een bijl wel heel ongelukkig op zijn wijsvinger, die daardoor wordt afgehakt, terwijl zijn middel- en ringvinger ernstig gewond raken. Door het overal als gevolg van de noodtoestand toenemend aantal sterfgevallen ontstaat er een tekort aan kisten. In Delft duurt het soms tien dagen voor een begrafenis kan plaatsvinden. Ingrijpen van hoger hand is nodig, zodat wordt toegestaan. dat de kisten niet meer van hout worden gemaakt, maar van 'schollotite', een geperst soort houtvezelstof. waarvan voldoende voorraad aanwezig is. De overledenen hoeven zo niet langer dan vijf dagen meer boven aarde te staan, zoals ook wettelijk is vastgesteld. In het Westland wordt vooral door het Interkerkelijk Bureau
van alles gedaan om de honger te stillen. Na het succes van de kinderkeuken in Naaldwijk, wordt ook in Kwintsheul een dergelijke keuken geopend. Al gauw staat die in het middelpunt van de belangstelling. Aansluitend wordt een aardappelactie op touw gezet onder de leus: leder gezin geeft een aardappel per dag. Daardoor is het mogelijk alle katholieke kinderen elke week een stamppot te verschaften.

Stedelingen
Veel Westlanders krijgen echter ook hongerige stedelingen aan de deur. Waar mogelijk worden ze aan voedsel geholpen. Maar vaak worden ze ook afgescheept met de woorden: 'Wil hebben zelf ook niets. ..' Velen liggen deze woorden als op de lippen bestorven, als er weer zo'n arme drommel aan de deur wat brood of aardappelen vraagt. "Maar", zo vraagt de dagelijkse columnist in het Zuidhollandsch Dagblad onder de titel Kalenderblaadje zich af, "hebben wil inderdaad zelf niets? Ja, als wil van de bonnen moeten leven en dat zijn er helaas velen, dan lijden wil honger, dan mogen wil gerust zeggen 'Wil hebben zelfs niets.' Maar wanneer wil niet van de bonnen leven, omdat wil nog altijd aardappelen hebben of weckgroenten, bloem of rogge, tarwe of suikerbieten of misschien wel dit alles te samen, zij wil dan ook klaar met ons 'wil hebben zelf niets?' Want deze uitvlucht is dan toch een leugen Wij hebben wel iets al suggereren wil van de bonnen te leven. Kan dit laatste? Neen, dat kan niet. Wil moeten nog wat in voorraad hebben, anders verhongeren wil langzamerhand." En altijd eindigt hij met het regeltje: Hiermee scheuren wij dit blaadje af.


Naaldwijk. zoals het er in 1945 nog uitzag. Gezien vanaf de toren van de Adrianuskerk op het Wilhelminaplein.
foto: Privé collectie Aad van Holstein

 Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Actie voor diepere en bredere vaarten succes.

Door: Martinus van Duiventoren
Uit: Het Hele Westland 28 februari 2008

Rond 1900 zijn de wegen in het Westland soms zo goed als niet begaanbaar. Veel meer dan modderpoelen zijn het niet. Het vervoer op de weg bestaat nog voornamelijk uit paard en wagen. Het meeste vervoer gaat dan ook over water. Door vaarten en sloten.

Geen wonder, dat veel Westlanders die tijd veel meer belangstelling hebben voor de diepte van het vaarwater dan voor de toestand van de wegen. Immers op de stoomtram na is dit de belangrijkste manier waarop de Westlandse producten de afnemers bereiken. Net zo goed als andersom materialen en - van- uit Schiedam - ook de mest per schuit naar onze streek wordt vervoerd. Omdat de vaarwegen steeds meer dichtslibben wordt er een grootscheepse actie op touw gezet om het water bevaarbaar te houden. Hier en daar is de toe stand echter zo slecht, dat eigenlijk geen geschikte vaart meer mogelijk is.

Vereniging
De Westlanders slaan de handen ineen en richten een Vereniging tot Vaartverbetering op. Die moet ervoor zorgen dat er diepere, bredere en daardoor beter bevaarbare waterwegen ontstaan Als groot voorvechter van de vaartverbetering neem A. Hogenboom het voortouw. Als voorzitter van de vereniging Eerst gaat hij zijn Westlandse nood klagen bij Hoogheemraadschap Delfland. Maar daar zeggen zij geen schuld aan de toestand te hebben Het water wordt immers zo keurig op het voorgeschreven peil gehouden dal Delftland zijn taak daarmee volbracht vindt. Er moet daarom toch een particulier initiatief worden genomen. De voorzitter houdt op vooral de tuinders op te peppen in 's-Gravenzande een opmerkelijke toespraak. Die wordt beluisterd door een groot aantal belangstellenden en levert veel positieve reacties op. Hij besluit dat ook te doen in andere Westlandse plaatsen.

Steunen
"Als men onze vereniging krachtig steunt kunnen wil met succes bij de bevoegde instanties aankloppen", zegt hij en legt zijn plan uit. "Verbreedt de vaarten in het Westland tot achttien meter en diep ze uit tot twee meter. De meeste klachten tegen de te smalle en ondiepe vaarten komen van immer van de schippers. Ze zijn bang verdrongen te worden door de schuiten met motors, die nu in streken in opkomst zijn", zegt Hogenboom er dringt er daarom op aan, om niet alleen in het Westland, maar ook in de omliggende steden reclame voor vaartverbetering te maken. Die hebben er volgens hem net zo goed belang bij als het Westland zelf. Als er desondanks uit de vergadering bezwaren tegen verbreding van de vaarten naar voren komen, herinnert Hogenboom zijn toe hoorders eraan, hoe in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, bij de aanleg van de spoorbanen van de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij, ook gezegd werd dat dit wel eens de 'dood van de paarden' tot gevolg zou kunnen hebben. "De tram rijdt nu nog steeds in het Westland, maar de paarden zijn nog nooit zo duur geweest als nu. En de voerlieden zijn talrijker dan ooit."

Motorschuiten
In motorschuiten zegt de voorzitter geen bezwaar te zien. "Het is eis om met onze tijd mee te gaan", zijn z'n wijze woorden. In deze vergadering krijgt hij veel steun, want veertig van de aanwezige 's-Gravenzanders geven zich op als lid van de vereniging. Zijn inspanningen hebben zo uiteindelijk toch het gewenste effect. De waterbeheersing is na die tijd ook door het hoogheemraadschap stevig ter hand genomen. Net zo goed als de polderbesturen die veel - vrijwillig en dus goedkoop - goed werk hebben verricht. Dit tot  heil van de vele Westlanders, die jarenlang nog hun dagelijks brood dus op het water hebben verdiend. Net zoals een eeuw later de vrachtwagens af en aan rijden, is het op het water decennia lang een drukte van belang geweest. Belangrijk in dat opzicht is lange tijd de tuinderschuit, voor welk vervoermiddel tot ongeveer 1925 zelfs tuinbouwbedrijven speciaal worden ontsloten door het graven van vaarsloten, waarmee de bereikbaarheid over land soms zelfs wordt verwaarloosd. Dertig jaar later moeten ze daarom weer worden gedempt om er juist wegen aan te leggen. Het vaarwater heeft echter wel aan vele hardwerkende schippers een - zij het vaak karig - bestaan bezorgd. Dat alles over het water moet worden aan- en afgevoerd vinden de Westlanders in die tijd heel normaal. Niet alleen mest, maar ook brandstoffen en bouwmaterialen arriveren per schuit op het bedrijf en bij de woning. Ook trouwerijen en begrafenissen gaan zo vaak over het water. De paden zijn daar te smal voor. Om daar later weer verbetering in aan te brengen is de aanleg van vele kilometers weg nodig.

 

 

Glazen Stad: zo veel te danken aan de Belgische eenruiter.

 

Uit: Ouder Westland ( Westlandschecourant)
Door: Aad van Holstein
Datum: 1860
Plaatsing: 03-04-2oo4

Dat Westland in de vorige eeuw tot Glazen Stad is uitgegroeid, heeft het vooral te danken aan de Belgische eenruiter. Een ruit die beroemd is om zijn grote lichtdoorlatendheid.

Er wordt wel eens gepocht over de Nederlandse kassenbouw - soms terecht - maar in een uitgebreid artikel van ir. Aad Vijverberg uit ’s-Gravenzande, dat hij schreef voor een speciaal nog uit te geven boek over kassenbouw door Monumentenzorg laat hij toch even weten, dat Nederland rond 19oo op dit gebied behoorlijk achterliep. Pas toen de Belgische eenruiter in Nederland goed doorbrak groeide de oppervlakte aan glas gestaag. Aanvankelijk lagen ze in enkele rijen naast elkaar, het zogenaamde platglas. Later vormden ze, tegenover elkaar in dubbele rijen liggend, zeer laag bij de grondse kasjes.
Twintig jaar na zijn komst in 1880 was al tweehonderd hectare grond met platglas bedekt. Intussen was in 1892 de druivenserre geïntroduceerd, eveneens vanuit Belgie. Hoewel het Westland dus op kassenbouwgebied tegen een zekere technische achterstand aankeek, ging hot de tuinbouw in de jaren tachtig van de negentiende eeuw gek genoeg toch voor de wind. De transportmethoden werden steeds beter en dus bloeide ook de handel. Voor die tijd teelde men druiven langs muren, maar ook in het Westland ontdekte men dat het beter ging als je ook dat onder glas ging doen. De concurrentie van de Belgen dwong hen er ook toe. Bij de komkommers ging het al net zo. Slecht weer en concurrentie van de Engelse komkommer op de Duitse markt deden enkelen ertoe besluiten komkommerkassen uit Engeland te introduceren.

Crisiswarenhuis
Wie heeft gemeend dat het warenhuis een typisch Westlands idee is geweest, heeft het mis. Immers al voor 1906, toen het eerste warenhuis in Loosduinen verrees, werd deze vorm van kassenbouw al toegepast op het eiland Guernsey. De eenruiters werden zodanig op palen omhoog gebracht, dat daaronder een ruimte ontstond waar rechtop gelopen kon Worden en waar gewassen konden Worden geteeld. Werd het type Venlokas uit de jaren twintig eerst nog laatdunkend ‘crisiswarenhuis’ genoemd, al meteen bleek het niet alleen om een goedkopere maar ook om een betere kas te gaan dan andere kassen. Dat komt omdat er minder hout werd gebruikt, waardoor er veel meer licht binnenkwam en het aantal kieren beperkt bleef. Wie veronderstelt dat er vóór 19oo niets gedaan werd aan het beschermen van teelten tegen ongunstige weersinvloeden, heeft het weer mis. Aad Vijverberg weet, dat het gebruik van glas of geolied papier al in de zeventiende eeuw werd toegepast. Men teelde dan in een glazen kastje, een soort stolp. Daarin werden dan kruiden, planten of bloemen geteeld ‘om die voor de windt en koude te bevrijden’ en ’door de warme Sonnestralen deelachtig te zijn, waar door de selve oock vroeger voort komen’. Glas werd in die tijd ook gebruikt voor bewaring en overwintering van niet winterharde gewassen. Daarvan zijn oranjerieën voorbeelden. Loosduinen vervulde in de negentiende eeuw, naast de omgeving van Amsterdam, een uitgesproken pioniersrol op het gebied van de glastuinbouw. Er was toen in het Westland zelf nog geen sprake van een glazen stad, aangezien je in Naaldwijk toen nog maar 16oo vierkante meter glas aantrof, tegen in Loosduinen 33.500.

Interessant is dat net glas in het Westland al veel eerder werd gebruikt om het kiemen en bewortelen van aardappelknollen te versnellen. Daarmee kon men dc vroege aardappelen nog vroeger rooien. De Naaldwijkse tuinder Van Geest en de Heulse tuinder Goeijenbier ontdekten dat in de jaren tachtig van de achttiende eeuw. De eerste verwarmde kas is pas in 1872 gehouwd in Aalsmeer, gebruikt voor het overwinteren van geraniums. Ruim twintig jaar van geraniums. Ruim twintig jaar later, in 1894, werd Aalsmeer echter getroffen door een hagelbui, waardoor voor twaalfduizend gulden schade aan glas werd aangericht. Het glas was echter niet van hoge kwaliteit. Het was dun en weinig uniform. Later werd dubbeldik glas op de kassen toegepast. Dat het aan de kust liggende Westland bij uitstek geschikt was voor de glastuinbouw, komt omdat het klimaat er zo gematigd was. Er lag een lichte zandgrond, er was ook voldoende zoet water aanwezig en voldoende wind in de zomer om voor een natuurlijke koeling te zorgen. Toch speelde het weer de tuinbouw ook wel eens parten, zoals in 1903 toen het vijf dagen achtereen regende en in Loosduinen alle komkommerplanten, die geteeld werden in broeiveuren onder platglas verzopen. De omzet van de veiling daalde in dat jaar bijna zes procent.
De oplossing van dit probleem was dus de bouw van speciale komkommerkassen. Later verrezen er meer kassen voor specifieke teelten, zoals tomatenkassen, rozenkassen, trekkassen en aspergekassen. Allemaal typen die, zo vonden de tuinders zelf, eigenlijk maar voor een bepaalde teelt geschikt zouden zijn.
De komst van het voor meer teelten geschikte warenhuis was een kleine glazen revolutie. Vandaar ook de naam als aanduiding voor de verschillende ‘waren' die er geteeld werden. Ook gewone druivenserres werden later wat tegenwoordig met multifunctioneel wordt aangeduid. Zo werden ze gebruikt voor de opkweek van tomatenplanten.

Verbetering
Natuurlijk haakt Vijverberg in zijn studie ook in op de verbetering van de kassen, met name van de Venlokas. De ruiten werden steeds groter, dus ook de hoeveelheid toegelaten licht, belangrijk voor plantengroei. Vijverberg — dat blijkt al wel uit dit artikel - heeft vrijwel alles wat over de glastuinbouw en het Westland is gepubliceerd diepgaand bestudeerd. Zelfs de godsdienst geografische beschrijving van Oudshoorn over de gezinsgrootte in relatie tot de arbeidsbehoefte haalt hij er ter verduidelijking bij. "Was tuinbouw noodzakelijk om het gezin aan het werk te houden of stimuleerde tuinbouw het stichten van grote gezinnen?”, is daarbij een aardige maar niet echt beantwoorde vraag. Dat de tuinbouw zich in het Westland zo gunstig ontwikkelde heeft de streek mede te danken aan de goede verbindingen zowel over zee naar Engeland als via vaarwegen het binnenland in. Vijverberg komt tot de conclusie dat de groei van de glastuinbouw sterk is gestimuleerd door de bereidheid en de  geneigdheid van de ondernemers om samen te werken. Daarvan getuigen de veilingen, banken en aankoopverenigingen, alle coöperatief. Die bereidheid was het sterkst bij de telers van glasgroenten en binnen de glastuinbouw het minst bij de telers van potplanten. Heel belangrijk zijn vooral de studieclubs geweest, groepen van ondernemers die veel aandacht hebben besteed aan hun onderlinge kennisuitwisseling. Ze werden daarbij ondersteund door de overheid. Het verdient aanbeveling om de bijdrage ‘Ontwikkeling van de Glastuinbouw als Beroepsmatige activiteit', waaruit in dit artikel is geciteerd straks in zijn geheel te lezen als het eenmaal door Monumentenzorg is gepubliceerd.

 
Éénruiters anno ca. 1930


Éénruiters in Het Westland.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Knoeierijen brengen tomatenexport in gevaar.

 

Uit: Ouder Westland (Westlandschecourant)
Door:
Aad van Holstein
Datum:
1914
Geplaatst: 2004

 

In nog geen vijftien jaar is de door tuinder Camfferman in Naaldwijk begonnen en na tuinbouwleraar Claassen tot mislukking gedoemde tomatenteelt, in 1914 uitgegroeid tot één van de hoofdteelten uit het Westland. Totdat er ineens een groot gevaar opdoemt.


Tomatenteelt anno 1945

De export van tomaten vanuit Westland naar Engeland komt ernstig in gevaar als er vanuit Londen steeds meer klachten komen over grove knoeierijen met dit product. De slechte onrijpe en zieke vruchten worden bedekt met een laagje mooie vruchten, zodat het lijkt dat alles in orde is. Maar bij de Vereeniging West1and,waar alle veilingen uit de streek zijn aangesloten, voorziet men als gevolg van deze kwalijke handelwijze grote problemen bij de afzet. “Als het zoo moet blijven doorgaan”, zo zegt men daar, ”gaan we eruit.” En dat betekent niet veel goeds voor de Westlandse tuinbouw, die nog meer producten naar Groot-Brittannië exporteert.
Er wordt een beetje gemikt op het schrikeffect.
Sommigen vinden het een wat overdreven reactie, maar op de verkoopplaatsen in Engeland is intussen toch maar - zeer in het nadeel van onze streek – bekend gemaakt dat voor de soltering en het gewicht van de Hollandse tomaten niet kan Worden ingestaan. "Zo’n  waarschuwing aan het kopend publiek wordt vast niet voor niets gegeven', is dan ook de motivatie van de tuinbouwwereld om er toch maar krachtdadig tegenin te gaan. Gelukkig zijn er diverse verzenders van tomaten die we] de juiste sortering en net juiste gewicht hanteren. Maar het aantal dat opzettelijk bedrog pleegt mag niet Worden onderschat. Vandaar dat men in veilingkringen het van het grootste belang acht, dat de sortering en het gewicht niet anders zijn clan bij de concurrentie. "Met minder kunnen wij niet toe”, zeggen vooraanstaande tuinders, ”laten we ons spiegelen aan Wat eens in den aardappelhandel een ramp voor de streek werd.”

Rijksmerk
Het hoofdbestuur van de Vereeniging Westland komt daarom op vrijdag 19 februari 1914 met het voor de tomatenteelt belangwekkende voorstel een Rijksmerk voor tomaten aan te vragen. Zo makkelijk als dit lijkt, is het overigens niet, want een rijksmerk kan alleen Worden verkregen als een product aan de markt kan Worden gebracht dat goed gesorteerd en gekeurd is. En zover is men in Westland in 1914 nog helemaal niet. Sterker nog, de aanvoer van tomaten geschiedt in allerlei soorten — soms eigen — fust en kan gerust als een janboel Worden omschreven. Het nodigt gewoon uit tot fraude. Men is er bij de veilingen van overtuigd, dat alleen keur en merk - eigenlijk dezelfde middelen als eerder bij de aardappelteelt in het Westland zijn toegepast — het gevaar kunnen afwenden.

Dat alleen kan de aangebrachte schade aan de Westlandse tuinbouw in het buitenland herstellen. Het is om die reden, dat het hoofdbestuur erop aandringt het verplicht veilen van tomaten in te voeren en wel in een uniforme verpakking en naar behoren gesorteerd en afgewogen. "Laten we niet door een onverantwoordelijke halfheid en een door niets te rechtvaardigen vrees weerhouden worden om den maatregel in het belang van onszelf, in het belang van het gehele Westland uit te voeren”, zijn woorden die de over de streep te trekken Westlanders zich wel degelijk aantrekken en voor doen stemmen als het erop aankomt. Voorzitter L.M. Pauwels zegt ten overvloede zelf te hebben geconstateerd dat de eerste soort tomaten heel goed met de Engelse tomaten kan concurreren en als hij dat zegt wordt hij geloofd.

”Maar daar gaat het niet om. Het is de zwendel het opzettelijke bedrog, dat de handel bedreigt.” Het idee om het geleverde minderwaardige goed onmiddellijk te vernietigen vindt weerklank, immers het is het onrijpe en zieke goed dat door de partijen wordt heen gewerkt. Maar dat kost geld en dat hebben de tuinders er niet voor over, zo wordt gedacht. Toch steken ze met zijn allen het kapitaal van 200 gulden in de maatregel, die nodig is om het uitsluitende recht der vereniging op het merk te krijgen en te handhaven.

Klachtenregen
Frappant is overigens, dat al in een publicatie van 1897 van de hand van Rijks tuinbouwleraar C. H. Claassen, de man die door de Westlandse tuinders werd verguisd om de tomatenteelt, is gepleit voor een betere sortering van de producten bij de afzet naar Engeland.
Zijn boekje heet ’Onze groenten- en vruchtenhandel op Engeland en onze tuinbouwconcurrenten'. In een voorwoord van de consul der Nederlanden in Londen H.S.]. Maas wordt al gewag gemaakt van een klachtenregen hierover bij de Britten. Over Claassen schrijft hij in een voorwoord op sympathieke wijze: ,,Weken achtereen bezocht hij markten, vertoefde in de buurten, waar die gelegen zijn, met manden en kisten en zakken, ondervroeg iedereen die hem enige inlichting Ron geven, ging de waren na van het ogenblik, dat zii uit de schepen gelost tot ze uit de markten afgeleverd worden, en tekende alles aanstonds op. Het zal menigeen op den goeden weg helpen en voor verliezen vrijwaren".

Reactie
In een reactie van ir. A. Vijverberg uit ‘s-Gravenzande op het artikel van vorige week zegt hij dat hij daarin interessante wederwaardigheden over zijn voorganger Claassen te weten is gekomen die hem nog niet bekend waren. “De laatste opmerking, dat Claassen na het debacle het Westland verliet om directeur te Worden van het marktwezen in Amsterdam is in strijd met de opvatting van je (bijna) naamgenoot Gerard van Holsteijn (G. P. A. van Holsteijn), 1998. Het eerste middelbaar tuinbouwonderwijs in het Westland. Historisch Jaarboek Westland 11:56. Hij schrijft daarin dat Claassen in 1897 benoemd werd in Boskoop. Welke  Holstei(j)n heeft gelijk? Wii denken beiden, want het bericht in de Westlandse Courant over zijn benoeming in Amsterdam is van latere datum dan 1897.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Ouden van dagen in file op stap door het land.

Uit: Ouder Westland (Westlandschecourant)
Door: Aad van Holstein
Datum: 17-07-2004

De naam Westbroek is in de jaren vijftig in het Westland net zo bekend als nu landelijk die van de gelijknamige zanger met de  voornaam Henk. Zij het niet zozeer bij jongeren maar meer bij ouderen. In 1950 wordt immers het feit gevierd, dat de Naaldwijker W. A. Westbroek voor de honderdste maal meewerkt aan ‘de  autotocht voor ouden van dagen. Niet alleen Wat autotochten voor ouderen betreft is W. A. Westbroek in het Westland in 1954 een gezien man, hij is ook een bekend kaashandelaar uit Honselersdiik en maakt zich in zijn vrije tijd zeer verdienstelijk als regisseur bij amateur toneelverenigingen in de hele streek.


In augustus 1954, als hij de ’0udjes’ van Kwintsheul in een lange rij auto’s van de dan leukste attracties in het land laat genieten, maakt hij zijn honderdste uitstapje vol. Hij viert dan dat hij 24 jaar eerder het in de in praktijk bracht bejaarden een leuke dag per auto te bezorgen. Als hij immers verneemt, dat er in Rotterdam auto’s met chauffeurs tekort zijn om de bewoners van diverse tehuizen een uitstapje te bereiden, meldt hij zich met nog enkele Westlanders die over een eigen auto beschikken bij de organisatoren om in die leemte te voorzien.


Autotocht Westlandse oudjes. Rechts van de auto Burgemeester van Elsen met daarnaast,

met hoed in de hand dhr. W. A. Westbroek.

Ze gaan naar Rotterdam en ma ken daar tot hun plezier mee, dat oude, soms zieke mensen een vreugdevolle dag wordt bezorgd. De Westlanders praten na afloop van de tocht nog wat enthousiast na en komen daarbij - onder de indruk als ze zijn van wat zij hebben meegemaakt - tot de conclusie, dat er zoiets ook voor het Westland moet komen. Zowel J. v.d. Hout uit Honselersdijk, Bram van Baalen uit ’s-Gravenzande, A. van der Hout uit Westerlee en P. A. van der Hoeven uit Naaldwijk zijn direct bereid om Westbroek te steunen bij zijn plannen om ook de Westlandse bejaarden zo’n dagje uit te bezorgen. Met dit verschil, dat niet alleen bejaarden uit tehuizen, maar dat de ouderen die boven een bepaalde leeftijdsgrens of invalide zijn en nog op zichzelf wonen, ook mee kunnen doen. Al op 22 mei 1930 kan zo de eerste tocht doorgang vinden. Mede als gevolg van een dringende oproep aan automobilisten om hieraan mee te werken door de burgemeesters Elsen van Naaldwijk en Crezee van De Lier. Het is een lange rij auto’s, die op die dag uit de diverse plaatsen van het Westland vertrekt. Uit Naaldwijk doen 62 auto’s mee, uit ‘s-Gravenzande 29, uit Hoek van Holland 11, uit De Lier 10 en uit Poeldijk 11. Die 123 automobilisten vervoeren niet minder dan 464 personen.

Onder hen bevinden zich veel passagiers van ver over de tachtig jaar. Uit De Lier rijdt de krasse, 92-jarige C. Lagerwerf, samen enkele jaren zelfstandig opereren, net als Wateringen, waar de VIOS-busonderneming van Lipman aanbiedt de tochten met bussen te maken. Wie de enthousiaste Westbroek op die heuglijke dag in 1954 vraagt, waarom hij de voorkeur aan een lange rij auto’s boven bussen geeft, zegt hij dat dit de saamhorigheid verhoogt. "In bussen gaat de intimiteit verloren”, beweert hij, ” terwijl de oudjes meermalen in een bus hebben gezeten, maar praktisch nooit in een auto. Ook de kosten komen hoger uit, omdat de automobilisten gratis rijden en dergelijke bussen betaald moeten worden.” Zo blijft Westbroek betrokken bij de tochten vanuit Naaldwijk, waar hi] woont en die vanuit Kwintsheul, De Lier, Monster-Poeldijk, ook vanuit Hoek van Holland en tot aan de oorlog ook van die uit Loosduinen. In de oorlog zijn geen tochten gehouden, maar daarna wordt de draad weer opgenomen. Hoogtepunt is 30 juni 1949 als een stoet vanuit de gemeente Naaldwijk vertrekt met 126 wagens naar Soestdijk. Daar bieden enkele bejaarden aan koningin Juliana ter gelegenheid van haar koperen huwelijksfeest een prachtige fruitmand aan. Alles verloopt stipt op tijd en ook de verdere dag, waaronder een bezoek aan Valkenveen, is buitengewoon gezellig. Het is in 1952 dat Westbroek zijn taak als organisator neerlegt en overdraagt aan zijn zoon. Als adviseur en chauffeur blijft hij echter de tochten steunen.

Ontvangst
Intussen beleven de Monsterse en Poeldijkse ouderen in datzelfde jaar 1954 een wel heel bijzondere dag in Alphen aan den Rijn in het vogelpark Avifauna en keren een paar dagen later de deelnemers uit ’s-Gravenzande terug van een reis over Gouda - zoals dat altijd in alle Westlandse plaatsen de gewoonte is – een feestelijke, muzikale ontvangst wacht. In dit geval met het muziekkorps Prijst God met Geklank der Bazuin. Er Worden ook nog twee bruidsparen gehuldigd, te weten het echtpaar Ouwendijk (45 jaar getrouwd) en het echtpaar de Munnik (40 jaar getrouwd). Als Westbroek in de roes van zijn herinneringen bij de honderdste rit vele foto‘s en krantenknipsels laat zien, brengt iemand de publicatie ter sprake die de K.N.A.C. heeft gedaan naar aanleiding van klachten over dergelijke aaneengesloten files van auto’s op de weg. Dat brengt Westbroek wel even uit zijn evenwicht. ”Dat dit gepubliceerd is vind ik bepaald erg", zegt hij dan ook. "Wat is er op tegen om even te wachten wanneer er zo’n file voorbijkomt. Heeft men dat er niet meer voor over om de ouderen, aan wie wij zoveel te danken hebben, voorrang te geven? En moeten de haastige weggebruikers ook niet voor een overweg wachten?” De man die iedere beiaarde van het Westland een mooie dag gunt, begrijpt daar niets van.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Arnold en Hilde Jansen runnen
Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight in Den Hoorn.

Door: Hanneke de Jong

Arnold en Hilde Jansen hebben ai jaren de enige biologisch-dynamische tafeldruiven kwekerij van Nederland. Door samenwerking met andere bedrijven en het geven van rondleidingen weten ze consumenten te lokken naar de kwekerij.

Het Westland stond in het verleden bekend om zijn druiventeelt, maar nu is Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight in Den Hoorn nog de enige kwekerij van tafeldruiven in Nederland. Na een koud voorjaar kan het oogsten vanaf half september beginnen. ‘Dat is ieder jaar weer spannend’, zegt Arnold Jansen, samen met zijn vrouw Hilde eigenaar van de kwekerij. ‘Wij komen allebei uit druiventelers families die sinds 1885 tafeldruiven telen’, maakt Hilde duidelijk.

In 1981 begon het echtpaar op de huidige locatie. ‘Nadat mijn vader overleed, hebben we zijn bedrijf nog twee jaar voortgezet’, legt Arnold uit. ‘Daarna is het verkocht aan de veiling en zijn we hier begonnen.’ In eerste instantie kweekten de Jansens naast druiven ook andere gewassen, zoals paprika's, maar zo’n twaalf jaar geleden besloten ze zich helemaal toe te leggen op de biologisch-dynamische druiven. We zagen de schaalvergroting om ons heen en wilden baas blijven in ons eigen bedrijf’, legt Hilde uit. ‘Wij wilden niet groter Worden en ook geen onderdeel zijn van een grote telersvereniging, met alle regels en beperkingen die daarbij horen. ‘Jullie zijn hartstikke gek’, zeiden mensen om ons heen, maar we hebben toch doorgezet.’

AFTERKRENT
De kwekerij is 6.000 vierkante meter groot, waarbij de druiven in veertien serres 3.500 vierkante meter in beslag nemen. De overige ruimte is bestemd voor een moestuin, fruitteelt en telkens wisselende producten die bij de druiventeelt passen, dit jaar pompoenen en meloenen. De druiventeelt begint in januari met compost inrijden. De maand februari is voor onderhoud en in maart en april leiden de ondernemers de jonge uitloop op vier leggers op verschillende hoogtes. In mei vindt het krenten plaats, dat wil zeggen het uitdunnen van de jonge trosjes, zodat de overgebleven druiven ongehinderd kunnen groeien. ‘Daarbij helpen onze vier kinderen met aanhang en een aantal vrijwilligers’, beschrijft Hilde. ‘Het krenten duurt vier tot vijf weken en daarna hebben we een ‘afterkrent’ voor iedereen die heeft meegewerkt, met een barbecue of een high tea.’ Juli is een relatief rustige maand, waarin vooral het leiden van de planten en het bijhouden van de groei belangrijk is. In deze periode verzorgen de ondernemers veel rondleidingen door de druivenserres. Van eind augustus tot half november is de oogst. In de laatste maand van het jaar snoeien de druivenkwekers de wijnranken, waarbij ze het snoeihout versnipperen en op de bodem van de serres laten vergaan.

‘Die druivenhaantjes vangen we allemaal met de hand’

Omdat Druivenkwekerij Nieuw Tuinzight biologisch-dynamisch werkt, stookt het bedrijf niet en gebruikt het geen bestrijdingsmiddelen en kunstmest. In de serre laat Hilde een lapsnuitkever zien. ‘Die druivenhaantjes vangen we allemaal met de hand’, zegt Hilde. "Hei is bewerkelijk, maar dat hoort ook bij de biologisch-dynamische teelt.’

DRUIVENBOMMETJE
In de serres staan verschillende druivenrassen: Blauwe en Witte Frankenthaler, Black Alicante, Glorie van Boskoop, Muskaat van Alexandrié en de Belgische rassen Leopold III, Baydor en Emile Royal. Een bijzonder ras is de Hildar, genoemd naar Hilde en Arnold. Omdat deze laatste druiven te snel afrijpen, maakt een bevriende kennis daar wijn van. De Jansens maken zelf druivensap. Van de perziken, abrikozen, pruimen, bramen en vijgen die het echtpaar kweekt, maken ze jam. ‘We wisten niet waar we aan begonnen’, zeggen Arnold en Hilde achteraf. ‘Maar na een cursus met deskundigen begrepen we dat we een verhaal te vertellen hadden. En daar zijn we mee aan de slag gegaan.’ Belangstellenden wisten de kwekerij al snel te vinden. Om dit enigszins in banen te leiden, heeft de kwekerij vanaf 2006 een winkel en rondleidingen in combinatie met koffie en een ‘druivenbommetie ‘of druiven. ‘Om bekendheid te krijgen, ben ik op zoek gegaan naar ondernemers met wie we konden samenwerken’, vertelt Hilde. ‘In 2007 ben ik naar een bakker in Schipluiden gegaan en heb hem gevraagd om een gebakje met druiven te ontwerpen. Uit verschillende alternatieven hebben we met onze kinderen het ‘druivenbommetie’ gekozen. Met de oude tuinders schuit van Arnolds opa zijn we naar Delft gegaan en hebben het aangeboden aan het college van B&W. Dat heeft veel publiciteit opgeleverd.’ Een ander voorbeeld van samenwerking zijn de houten kistjes, waarin de kwekerij de druiven aanbiedt. ‘In eerste instantie werden die gemaakt door een school in Naaldwijk, maar die zijn daar helaas mee gestopt’, zegt Hilde. ‘Nu maak ik de kistjes zelf. Het blauwe logo van ons bedrijf staat op de zijkant, met vermelding van onze website’, voegt Arnold toe. ‘Die kistjes zijn een leuk relatiegeschenk en klanten komen terug om ze opnieuw te laten vullen’, heeft Hilde gemerkt. ‘Druiven in hout, dat past bij elkaar. Ik houd niet van weggooirotzooi.’ Nieuw Tuinzight werkt samen met ijsmakers in Maassluis en Naaldwijk. ‘Van ons druivensap maken ze sorbetijs, dat aanslaat vanwege de smaak én het mooie kleurtje’, licht Hilde toe. ‘Dat organiseren van samenwerking vind ik leuk om te doen.’ De nieuwste ontwikkeling is druivenhoning mosterd, die een imker uit Midden-Delfland maakt.

ONDERNEMERSNETWERKEN
Hilde heeft twee ondernemersnetwerken helpen opzetten, waarvan een netwerk van vrouwelijke ondernemers in Midclen-Delfland. De Jansens staan op biologische markten in Amsterdam, Rotterdam en Delft, organiseren open dagen, rondleidingen, workshops en ontvangen groepen in de serre uit 1925 van Arnolds Vader, waarin het echtpaar ook druiven kweekt. Daarnaast gaan hun druivenproducten naar diverse restaurants en winkels. Om ervaringen uit te wisselen hebben ze maandelijks bijeenkomsten met andere biologisch-dynamische boeren. ‘Het is een leuke groep, die kritisch naar elkaar is’, aldus Hilde. ‘We hebben veel aan elkaar voor collegiale toetsing.‘ ‘En als er iets specifieks is dat ik wil weten, bel ik een glastuinder’. vult Arnold aan.


Arnold en Hilde Jansen:"Wij wilden niet groter worden
en ook geen onderdeel zijn van een grotere telers vereniging".

IJS MET DRUIVENSAP
‘Nieuw Tuinzight heefiteen jaar of drie geleden contact met ons gelegd’, zegt Jolanda Sparnaaij, met haar man Jeroen Greydanus eigenaar van De IJsmaker Jeroen in Maassluis. ‘Hilde vroeg ons of we ijs wilden maken met hun druivensap en we vonden het leuk om dat uit te proberen.’ Sparnaaij vertelt dat de Jansens zelf al een blauwe druif hadden uitgekozen. ‘Het ijs heeft een lila kleur en is erg lekker’, meent de ijsmaakster. ‘Het valt in de smaak bij het publiek, ook omdat het een streekproduct is.‘ Volgend jaar bestaat Maassluis 400 jaar en wil De |IJsmaker Jeroen meedoen aan een wedstrijd voor de beste ijscreatie. ‘We denken daarbij aan drie smaken: passievrucht, vanwege de religieuze achtergrond van Maassluis,wit1e en bruine chocolade om de multiculturele samenleving weer te geven en druif, omdat dat vanouds een Westlands streekproduct is’, aldus Sparnaaij, die vindt dat de samenwerking tussen Nieuw Tuinzight en De IJsmaker Jeroen prima verloopt. ‘Het zijn aardige, enthousiaste mensen’, vindt de ijsmaakster. ‘Ze doen er veel aan om allerlei contacten te leggen en daar hebben we allebei iets aan.’

 

Geen politieke deining na gemeenteraad verkiezing in 1946.

Door: Aad van Holstein
Uit: AD Westland dichtbij donderdag 3 augustus 2006

Vlak na de bevrijding worden er in alle gemeenten van het Westland voor zover nodig nieuwe burgemeesters benoemd of keren oude terug. Ook worden er nood gemeenteraden samengesteld. Het duurt ruim een jaar voordat de eerste verkiezingen voor de gemeenteraden kunnen worden gehouden.

Alles moet eerst landelijk op orde zijn. Maar in de zomer van 1946 is het dan eindelijk zover. Na de tijdelijk ingestelde noodgemeenteraden kiezen de Westlanders weer hun echte raden. Veel ophef wordt er in het Westland niet van gemaakt. De kranten berichten er terloops over.

Wat al wordt verwacht: er ontstaat geen politieke deining. De communisten krijgen zelfs in het geheel geen voet aan de grond in het Westland. Ook de PvdA vindt nauwelijks meer aanhang dan de SDAP al had voor de oorlog. In Maasland kan de PvdA zich zelfs niet eens handhaven en moet men de ene zetel die de partij er had aan de AR afstaan. Hoewel na de periode Colijn een terugslag wordt verwacht bij deze Prot.-Chr. Partij, raakt de Anti-revolutionaire Partij dus in Maasland - en ook in De Lier - toch nog in de plus.

In Monster stemt de helft van alle kiezers op de KVP (Katholieke Volks Partij), hetgeen deze partij weer acht zetels oplevert. De meeste raadsleden van de KVP komen dan ook uit het katholieke Poeldijk. Principes mogen dan meestal de doorslag geven bij landelijke verkiezingen, bij de lokale kunnen persoonlijke motieven soms een grotere rol spelen. In Monster krijgt echter de lijst -Onderwater - tot opluchting van sommigen - onvoldoende steun om een zetel in de raad te verwerven. Opmerkelijk is het daarom, dat in het altijd nogal principieel stemmende ’s-Gravenzande diverse kiezers toch voor de zogenaamde Middenpartij kiezen. Dat lijkt ten koste te gaan van de meest principiële partij, de SGP, die 80 stemmen kwijtraakt ten opzichte van 1939. De aanhangers van de AR blijven hun partij ook hier trouw, waarmee het stemmenaantal vrijwel even groot blijft als het was, 906. Ook de ’s-Gravenzandse PvdA blijft even sterk met drie zetels.

Na vele jaren krijgt ’s-Gravenzande nu ook weer een rooms-katholiek in de raad. Dat komt, omdat alle geëvacueerde katholieken speciaal in ’s-Gravenzande op lijsttrekker H. J. Vos zijn gaan stemmen. In Wateringen blijkt de Prot. Christelijke groepering zeven stemmen tekort te komen voor een vierde zetel. Een overschot zorgt er in Naaldwijk voor, dat daar de KVP twee zetels verovert, wat ook bij de AR het geval is. De PvdV, de voorloper van de VVD, moet van de twee zetels er één missen. Daardoor krijgt deze partij een eenmansfractie in de persoon van A. L. Verhagen.

Het in het Westland verschijnende R.K. dagblad De Westerbode, dat geredigeerd wordt door het Naaldwijkse KVP-raadslid D. Th. van Dijk, laakt het feit, dat bij het publiceren van de stembusuitslagen het concurrerende dagblad ’Het Binnenhof’ minder vriendelijk is geweest over de Partij van de Arbeid in Naaldwijk. De Westerbode, dus het raadslid, vreest namelijk dat de samenwerking tussen de katholieken en de PvdA daardoor negatief wordt beïnvloed. Samengaan, vooral op sociaal gebied, tussen de sociaaldemocratische fractie en de katholieke fractie wordt volgens die krant in het Westland op hoge prijs gesteld.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Sneeuw manshoog opgejaagd in 1927.

Rond Kerstmis 1927 heerst Koning Winter grillig over het Westland. Vorst en regen wisselen elkaar af. Maar dan wordt het op tweede kerstdag toch nog onverwacht wit. En hoe!

Door: Aad van Holsteijn
Uit: AD
Ouder Westland donderdag 27 december 2007

Als op tweede kerstdag 1927 de Westlanders wakker worden en naar buiten kijken, kunnen ze hun ogen niet geloven. Een witte kerst, maar wat voor een! Het heeft de hele nacht flink gestormd. Dat waste horen. Maar omdat het aanvankelijk daarbij ook regende, baren de sneeuwbergen in de straten groot opzien. Vooral, omdat de sneeuw hier en daar wel heel erg hoog is opgejaagd.

De sneeuwval is zo hevig, dat het verkeer overal in het Westland stagnatie oploopt. De bussen rijden niet meer. Die van VIOS in Wateringen blijven tot 's morgens half tien op hun standplaats staan. Daarna probeert men de diensten te hervatten. In elk dorp komen immers meteen de gemeentewerklieden in actie en stellen alles in het werk om de doorgaande wegen weer zo veel mogelijk sneeuwvrij te maken. In de Naaldwijkse Van Deursenstraat is de sneeuw hier en daar zelfs tot manshoogte opgestuwd. Sommige bewoners kunnen alleen nog maar met moeite de deur uitkomen. En als ze al buiten zijn, is het lastig lopen, omdat ze diep in de sneeuw wegzinken. Rijwielen kunnen al helemaal niet worden bereden. De fietsers die het erop wagen, slepen hun karretje moeizaam door de sneeuw.

Voertuigen raken vast en moeten uitgegraven worden. Van het eiland Rozenburg komt het bericht, dat daar op de Vinkschedijk zelfs een week na de sneeuwval nog ongeveer een meter hoge laag is blijven liggen. In ingezonden stukken wordt er in de krant voor gepleit werklozen maar aan het sneeuwruimen te zetten. Maar wie er last van heeft, de kinderen niet. Ze zijn er als de kippen bij om sneeuwballen te gooien en maken sneeuwpoppen dat het een lieve lust is. Ook zijn ze algauw aan het sleetje rijden.

In Wateringen is het langs de vaart in de Herenstraat en het Oosteinde zo glad, dat eerst de bode op Den Haag, Sprinkhuizen, bij het passeren van een auto midden in het dorp inde vaart glijdt. De voerman loopt weliswaar geen letsel op, maar hij schrikt hevig. Het paard heeft zich bezeerd en de wagen loopt averij op. Het vrachtgoed blijkt beschadigd en laat Sprinkhuizen daar nou net niet voor verzekerd zijn. Problemen genoeg dus. Drie dagen later schuift veehandelaar Koot van de Sammersbrug door de gladheid in de Herenstraat van de weg de kant in. De kraanwagen van VlOS moet het gevaarte weer op de weg zetten.

De winter die dit alles veroorzaakt is al voor Kerstmis begonnen. Eerst vriest het een paar graden, afgewisseld met lenteweer van 7 à 8 graden. Maar vlak voor Kerstmis verandert het beeld. De wind draait naar het oosten en de vorst valt in. "IJs, is dat nou ijs?," zo luidt het commentaar van enkele oudere Westlanders. "Neen, dan nog eens dien winter van 1890". Maar de plotselinge hevige sneeuwval maakt wel indruk. Volgens de Westlandsche Courant moeten toch 'ouden van dagen ver in hun herinnering teruggaan om zich een sneeuwwinter te herinneren als deze'.

 

Westlandse eieren niet meer in het ‘buitenland’ geveild.

Vijftig jaar geleden kende het Westland nog veel kippenhouders. Je vond ze in elke gemeente. Ze zetten hun eieren af via de veiling Veur in Leidschdam of in Delft. Maar per 3 november 1953 veranderde dat. Het Westland kreeg een eigen eierveiling.

Uit: Westalndsche Courant 01-11-2003
Door: Aad van Holstein

 


Striptekenaar Otto Milo van dagblad Het Binnenhof zorgde in 1953
elke dag voor een Westlandse strip. Deze dus over de eierveiling.

Het Westland staat vrijwel hele twintigste eeuw bekend als hét land van de veilingen. Geen wonder dat de kippenhouders in 1953 het maar raar vinden om voor de wekelijkse afzet van hun product,het ei, helemaal 'naar het buitenland' te moeten. D. Zwartveld is de man die voor de kippenfarms uit 's-Gravenzande, Maasdijk en Naaldwijk in de jaren vijftig elke week voor het transport van de eieren naar Veur en Delft zorgt. Dat is prima, maar het zijn toch altijd nog behoorlijke afstanden voor het vervoer van zo'n teer product als eieren. Enkele kippenhouders uit 's-Gravenzande komen op de proppen met het idee wekelijks een eigen eierveiling in het Westland te houden. Dat valt in goede aarde en in overleg met enkele nauw bij de eierhandel betrokken personen, zoals A. Zwartveld uit Naaldwijk, C. Noordam en G. Sonneveld uit 's-Gravenzande, worden in de zomer van 1953 plannen beraamd een. Eigen centrale Westlandse eierveiling te stichten. Om na te gaan of die wel levensvatbaarheid heeft, worden alle houders van kippen in het Westland opgeroepen om op maandagavond 12 oktober 1953 naar café Centraal aan de Molenstraat in Naaldwijk te komen. De initiatiefnemers boeken de avond nog bij de heer C. A. Jansen die al vanaf 14 december 1946 de zaken van dat café-restaurant, dat eigendom is van Van Delden, runt. Hij vertelt hen dat dit wel een, van de laatste vergaderingen is die hij mag boeken. Want deze in Naaldwijk zeer geziene man, bij wie men altijd terecht kan voor het huren van het in Naaldwijk overbekende 'zaaltje' in de Emmastraat, waar nu een supermarkt is gevestigd, deelt hen mee dat hij in december de zaak gaat verlaten.

In goede aarde
Hij ziet de kippenhouders dus voor het eerst, maar tevens voor het laatst op die maandagavond bijeenkomen, al is hun opkomst niet bepaald overweldigend. Zo is Monster niet sterk vertegenwoordigd. Maar als Arie Zwartveld -namens het voorlopig voor de oprichting in het leven geroepen comité- de mededeling doet, dat men plannen heeft om de veiling van eieren in eigen hand te nemen, valt dit bij de aanwezigen in het algemeen toch in goede aarde. Er worden wel enkele kritische vragen gesteld, maar daar komen duidelijke antwoorden op. Onder meer dat D. Zwartveld zal worden aangesteld als degen die de eieren bij de kippenhouders blijft ophalen. Ook wordt meegedeeld, dat het in de bedoeling ligt volledig onder de verantwoordelijkheid van het bestuur een sorteerder aan te stellen inde persoon van de heer A. Noordam; Uiteraard komt er ook een sorteermachine, waarmee gesorteerd kan worden in 0, 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Belangrijk is de vraag of de eieren per stuk of per kilo worden geveild. Over het algemeen is men voor het veilen per stuk, hoewel sommige leden menen dat dit veel administratie tot gevolg zal hebben. Besloten wordt zowel per stuk als per kilogram te veilen. Na enig rekenen wordt vastgesteld dat de aanwezigen er garant voor staan, dat uit het Westland gezamenlijk per week ten minste 20.000 eieren voor de klok komen. Maar omdat niet alle kippenhouders aanwezig zijn, wordt dit aantal staande de vergadering gecorrigeerd naar zelfs 35.000 eieren. Besloten wordt dat het comité met het bestuur van de groenteveiling Naaldwijk gaat onderhandelen, om elke donderdagmiddag het kooplokaal van deze veiling te huren voor het houden van de wekelijkse veiling. De eieren moeten dan wel op tijd bij de sorteerder zijn. De voorlopig voor het stichten van de veiling aangewezen commissie gaat voortvarend te werk: Binnen veertien dagen is alles rond.

Nauwgezet
Als de kippenhouders op maandag 26 november weer bijeenkomen, krijgen ze te maken met een goed op poten gezette organisatie. "Het veilingbestuur van Naaldwijk heeft alle medewerking toegezegd om de eierveiling groot te maken", zegt voorzitter Zwartveld trots. Het afmijntoestel mag worden gebruikt en wordt bediend door deskundig personeel van de veiling. Vooral is men erover verheugd, dat de nauwgezette betaalmeester van de groenteveiling Steenks de administratie wil gaan voeren. Een taak die zeker geen zacht eitje genoemd mag worden, grapt de voorzitter daarover. De eierveiling wordt een vereniging naar het voorbeeld van de grote coöperatieve veiling. Besloten wordt een inleggeld te vragen van vijf gulden per lid, welk bedrag tijdens de vergadering door de meesten al wordt betaald. Over elk te veilen bedrag wordt voortaan één procent ingehouden tot men een aandeel heeft voor een bedrag van honderd gulden. Dat aandeel wordt terugbetaald bij uittreding uit de vereniging. Het veilingpercentage van vier procent komt daar dan nog bovenop met mogelijkheden van restitutie bij het einde van het boekjaar.. Naast de voorzitter maken C. Noordam (secretaris) uit 's-Gravenzande, B van Dam (penningmeester) uit Wateringen, De Bruin uit Maasland, Van Vliet uit De Lier en Sonneveld uit 's-Gravenzande deel uit van het bestuur van de nieuwe vereniging, die zeventig leden telt De eerste veiling wordt vastgesteld op 3 november.

Belangstelling
Honderden belangstellenden zijn! er die dinsdagmiddag om drie uur in de Naaldwijkse groenteveiling aan de 's-Gravenzandseweg getuige van, dat de eerste veiling wordt gehouden. De voorzitter van de groenteveiling L. van der Hoeven is er ook bij en onthult in een toespraak, dat Naaldwijk al eerder een eierveiling heeft gekend, maar die ging ter ziele. Hij is er verheugd over dat er weer een is. Er worden die middag niet minder dan 21.360 eieren geveild. Er zijn er een paar gekneusd, maar er blijken in het Westland geen windeieren te zijn gelegd. De klok heeft nog lange tijd voor de eieren gedraaid. Jan de Bruin (64) uit 's-Gravenzande was een van de particulieren die al als zeventienjarige jongen eieren van zijn eigen kippen ter veiling bracht: "Leuk dat dit nu in de krant komt, niemand denkt meer aan die eierveiling."

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Steeds meer koelhuizen gebouwd in de jaren vijftig.

Uit: Westlandsche Courant 08-11-2003
Door: Aad van Holstein

 


Koelhuis in de jaren vijftig in aanbouw bij de veiling Westerlee.

Overal in het Westland worden er in 1953 koelhuizen gebouwd. Nodig om de grote druivenoogst op te kunnen vangen en een betere spreiding in de aanvoer te verkrijgen. Aan de andere kant geeft dit in de wintermaanden veel activiteit en werk, een belangrijk sociaal aspect.

In de jaren vijftig neemt in het Westland het koelen van druiven sterk toe. De druif beheerst dan nog steeds de Westlandse fruitmarkt, maar de opbrengsten vallen tegen. Vooral bij de blauwe druiven in de maanden augustus en september. Stookdruiven leveren per kilogram slechts één gulden op. Geen vetpot. Koeldruiven gaan in oktober al voor een kwartje meer voor de klok, later in het seizoen voor nog meer.
Koel bewaren en later veilen is dus hét parool.
De belangstelling bij de druivenkwekers om voor eigen rekening te koelen is in het najaar van' 1953 erg groot. De beschikbare ruimte moet onder de gegadigden worden verdeeld. Door dit 'zelf koelen' is de keus voor de handel wel beperkter geworden. Het Westland produceert in dat jaar naast de druiven ook nog heel wat ander fruit, maar er tekent zich al een neergaande lijn af.

Zo worden er aan de veilingen in de loop van de zomer wel perziken aangevoerd, maar iedereen ziet dat het met die teelt toch praktisch gedaan is. In juli gaat het nog even, maar daarna is het een tamme vertoning. Met de meloenen gaat het ook al niet zo best. Soms worden ze zelfs gebruikt als projectielen bij watergevechten. Hard fruit; zoals appelen en peren, komt aan de veilingen nog met grote hoeveelheden aan. Steeds meer tuinders gaan op deze teelten over. Dat de kwaliteit uitstekend is, blijkt op de fruitkeuringen, die jaarlijks in Naaldwijk door de NFO worden gehouden. Ook in Maasland en Westerlee zie je steeds meer fruit. verhandeld tegen aantrekkelijke prijzen.

Systemen
Dat telen geschiedt steeds meer met gebruik van intensieve systemen. Waar nu bijvoorbeeld de computer in de glastuinbouw een grote rol speelt, is het in 1953 het zogenaamde cordon- en tafelsysteem dat wordt toegepast. Daarmee kan 40.000 kilogram goed fruit per hectare worden geoogst. Maar omdat nu zomaar aan Iedereen aan tel bevelen gebeurt nu ook weer niet. Het is echt iets voor alleen de allround vakman. Perziken en meloenen zie je na 1 oktober niet meer aan de veilingen en na Allerheiligen is het ook vrijwel gedaan met de aanvoeren van druiven. De marktonderzoekers en telers in het Westland volgen dat met argusogen. Als de pruimen en massa's goedkope peren geruimd zijn en de goede appelen en peren goed in de markt liggen, hopen ze dat de animo voor een niet te dure druif groter zal zijn dan in 1952. "Als de hardfruit afzet kou vat, dan krijgt de druivenprijs een longontsteking", hebben we een veilingman wel eens horen beweren. Met het koelen wordt voorkomen dat enorme topaanvoeren bij de twaalf Westlandse veilingen ontstaan, zoals voor de oorlog regelmatig is voorgekomen. In een week meer dan twintig procent van de totale productie!

In en om het Westland zijn in 1953 heel wat koelhuizen van exporteurs van naam gevestigd. Vol peren, appelen en andere tuinbouwproducten. Het bouwen van koelhuizen trekt ook fruit alleen wordt opgeslagen, maar ook verwerkt, verpakt en verstuurd. De exporteur klaart zo dit zaakje met eigen personeel in zijn eigen veilingloods.

Proeven
Zo wordt wat het koelen van druiven steeds meer gemeengoed in het Westland. Zelfs worden proeven genomen met het bewaren van druiven van mindere kwaliteit, een chemisch kunstje dat aanvankelijk bij enkelen bekend is en schimmelvorming voorkomt. Alles met het doel om een aantrekkelijk druif laat in het seizoen tegen een hoge prijs te verkopen. Maar de consument mag er niet onder lijden, zo wordt van sommige kanten gewaarschuwd. Een van de plaatsen waarde druiven worden opgeslagen, is het veilingkoelhuis te Poeldijk. Als ze op dat moment verhandeld worden is de prijs tussen de 1,10 en 1,25 gulden. De tuinders gokken echter op een redelijke prijs na Nieuwjaar.
Om het de tuinders aantrekkelijk te maken om te koelen, wordt afgesproken dat als het allemaal goed uitpakt, ze nog een toeslag krijgen. Toch hebben deskundigen de indruk, dat er veel meer druiven ter koeling zouden kunnen worden aangeboden dan op dat moment het geval is. De gemiddelde kwaliteit van de druiven wordt goed genoemd.

Optimistisch
Er zijn tuinders, die het aandurven de druiven tot na 1 november in de kassen te laten hangen. Soms beleven ze dan nog een belangrijke prijsstijging. Men is in tuinders kringen nogal optimistisch gestemd over de toekomst van deze teelt, want in 1953 denkt men daar nog dat de druiventeelt over zijn dieptepunt heen is. "De productie kan en zal de eerstvolgende jaren toenemen", zo luidt de verwachting. Tellingen wijzen in elk geval wel uit, dat de Witte druiven relatief meer betekenen dan tien jaar eerder bij tellingen is gebleken. Verwacht wordt dat vooral ook aan de Golden Champion uitbreiding zal worden gegeven. De druif ontbreekt echter wel geheel op de in de Naaldwijkse veiling gehouden fruitshow van de NFO eind oktober 1953. Dat wordt door velen betreurd, maar het heeft alles te maken met het tijdstip waarop de show wordt gehouden. Je kunt daar moeilijk met koelhuisdruiven aankomen. "Een koelhuisdruif mag je niet helemaal vergelijken meteen verse druif", wordt terecht beweerd. "Je moet ze met andere maatstaven beoordelen. Maar één ding staat vast: er mag aan de smaak niets haperen. Juist als de druiven schaarser en duurder worden moeten 'tegenvallers' bij de consumenten niet mogelijk zijn."

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 


Vroege inval vorst richt grote schade aan in 1922.

De winter kondigt zich nu precies tachtig jaar geleden (2002) vroeg aan. Eind oktober vriest het al behoorlijk. Voor tuinbouwend Westland dat er toch al niet zo best voor staat, is dat een forse tegenslag. De groenten zijn duur en de schaarste die nu ontstaat drijft de prijzen verder op. Het Westland haalt zelfs De Telegraaf.

Door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant 26-10-2002

Noodlottig
Zo noemen veel tuinders de vroege vorstperiode van 1922. Hoewel niet alles wat er aan bonen, spinazie en andere groenten buitenstaat, verloren is gegaan, hebben toch ook de producten onder het platte glas veel te lijden. En dat in een jaar, waarin het toch al zo slecht gaat met de tuinbouw. Nu de spinazie zo duur is, hebben veel tuinders dit onder de ramen uitgezaaid. Het stond er vorige week nog goed bij, maar wie niet heeft gezorgd voor een goede afdekking met matten, merkt toch dat veel gewas dat dicht tegen het glas staat toch is bevroren: De schade die daardoor ontstaat! loopt tot in de honderden guldens.

Het is het gesprek van de dag bij alle twaalf Westlandse veilingen. Zelfs de tomaten in de warenhuizen kunnen worden afgeschreven. Sommigen zitten met de handen in het haar. Het is dan ook een troosteloos gezicht. Waar je ook komt, overal ligt het gewas tegen de grond, omdat de bevroren stengels de zware vruchten niet meer kunnen dragen. En er hangen nog duizenden kilo's onder om te worden geplukt.

Keurmeesters
Hier en daar zie je ook werkelijk nog mensen de handen uit de mouwen steken om te proberen de beste Vruchten van onder het gewas vandaan te rapen en ze, alsnog naar de veiling te brengen. Als de keurmeesters vinden dat de tomaten er nog behoorlijk uitzien, wordt daar toch nog een bedrag van zes tot acht gulden per honderd kilo voor gegeven, Maar als de kwaliteit minder is, varieert de prijs van slechts tachtig cent tot 1,20 gulden.

Sommigen moeten zelfs onverrichter zake doorvaren, omdat de aanvoer niet afgemijnd wordt. Een hard gelag. De enige goede tomaten die ter veiling worden aangevoerd, komen uit de stookkassen. Die mogen dan 24 tot 38 gulden per honderd kilogram opbrengen, ze kosten natuurlijk een vermogen aan steenkool. En dat allemaal in een tijd, dat de Westlandse tuinbouw steeds verder wegzakt in het moeras, Er gaan zelfs stemmen op om het glas land weer om te zetten in grasland. Er zijn voorde tuinbouwproducten gewoon niet genoeg afnemers, dus is het zonde te veel grond productief te maken voor het telen van groenten, zo wordt er geredeneerd. Sommige Westlanders die er zo over denken noemen het een nuchter feit, dat ze maar hebben te aanvaarden. Gronden die veraf liggen van de grote steden, moeten volgens hen zo spoedig mogelijk voor de veeteelt worden gebruikt. Er wordt zelfs hardop gepleit voor het geven van premies van 200 tot 300 gulden per hectare om tuinbouwbedrijven om te zetten in bijvoorbeeld akkerbouwbedrijven.

Veilingkrediet
Het geld daarvoor moet dan wel worden opgebracht door de tuinders zelf en niet alleen door de regering. Zo'n regeling wordt vergeleken met die van de arbeiders die 20 tot 30 cent per week contributie betalen aan hun werklozenfonds. De regering draagt dan de helft bij. Opmerkelijk is vooral het plan van een bekende voorman uit Loosduinen, C. van Spronsen. Hij wil een veilingkrediet met garantie van de staat. Dergelijke plannen schieten in Het Westland als paddestoelen uit de grond. In tuinbouwkringen dringt zo sterk het besef door, dat de toestand zorgelijk is mede als gevolg van te zware belastingen, pachten en hypotheken, maar dat de eigen organisatie in de eerste plaats aangewezen is om in te grijpen. Daarmee wordt dan met de vingers gewezen op het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland, dat in Den Haag zetelt.

"De zachte kussens in de Javastraat moeten verlaten worden voor de harde werkzetels", schrijft bij voor- beeld de Westlandsche Courant begin november met de bewering dat het bureau immers over de financiën beschikt en dat daarmee de zwaarst getroffenen kunnen worden geholpen. "Hiervoor hebben we geen nieuwe maatschappij nodig", schrijft de krant die daarmee de suggestie van ene heer Balk neersabelt." Al te veel personen en organisaties parasiteren reeds op den arbeid onzer tuinders. Neen, onze eigen organisatie kan en moet helpen op gemakkelijke voorwaarden en zoo laag mogelijk rentevergoeding."

Alarmerend
Iedereen is ervan overtuigd, dat de. tuinbouw een moeilijke tijd tegemoet gaat en dat het niet gemakkelijk zal zijn het geheel nog drijvende te houden. Maar zo erg als een correspondent van de Telegraaf het maakt, is het nou ook weer niet met de tuinbouw. Hij fietst op een droge dag door het Westland en komt op een ochtend in die krant meteen uiterst alarmerend stuk, waarin staat dat de Westlandse tuinbouw tot ondergang gedoemd is. Dat slaat in tuinbouwkringen in als een bom. De publicatie wordt door de Westlandse voormannen als Jan Barendse betiteld als 'ongegrond wanhoops geschreeuw van een volkomen onbevoegde'. De tuinders worden in dat karikaturale stuk afgeschilderd als arme stakkerds, aan wie men geen krediet meer kan verlenen.
Dat pikt geen enkele Westlander.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com


Nieuw tomatenras verrast Westland in 1922.

Een nieuwe tomaat! Opvallend nieuws in het Westland van tachtig jaar geleden. (2002) Een lichtpuntje in een uiterst donkere periode voor de Westlandse tuinbouw. De tomatenteelt wint steeds meer terrein. Gelukkig zijn er telers die verder kijken dan hun neus lang is.

Door: Aad van Holstein,
Uit: Westlandsche Courant 02-11-2002

Tuinder Van den Broek, een bekend tomatenkweker uit Poeldijk, kan in november 1922 tevreden zijn. Een proef genomen op zijn bedrijf is een groot succes. Het levert het Westland een geheel nieuw tomatenras op: de Excelsior. Ontdekt in Amerika. Op een heel andere plaats dan bij Van den Broek in Poeldijk is met het zaad van deze plant nog een parallelle proef genomen. Voor de zekerheid. En met hetzelfde schitterende resultaat. Dat de proef is genomen komt door de inventiviteit van twee mannen, H. van der Kallen en A. H. Mank. Zij hebben twee jaar eerder het initiatief genomen om per schip naar Amerika te vertrekken om daar een van de grote Amerikaanse Tuinbouwtentoonstellingen te bezoeken.

Daar zien zij tot hun verbazing dat de Amerikanen een tomaat hebben bekroond, die alle kwaliteiten in zich heeft om in Nederland goed te gedijen. De vorm en het model van de vrucht blijken ideaal. De beide Hollanders stappen dan ook resoluut op de Amerikaanse zaad handelaren af en proberen zo te achterhalen waar de tomaat vandaan komt en welke eigenschappen hij heeft. Ze slagen erin wat zaad te kopen en mee te nemen naar Nederland. In het Westland wordt de actie van het tweetal vrij nuchter ontvangen. Niemand ziet er al meteen iets buitengewoons in, want het sortiment waarover de streek inmiddels beschikt is vrij groot. Al is dat wel verre van volmaakt en wordt er naarstig gezocht naar verbetering ervan. Dat men aanvankelijk denkt dat deze tomaat wel net zo zal zijn als de andere ligt dus voor de hand,

Hij groeit misschien ook wel net zo door aan de bloemtrossen of heeft net zo goed last van 'krullers' bij het jonge plantgoed. En het is maar de vraag of deze tomaat geen last heeft van barsten of van een overvloedige productie van bonken. En zou hij wel geschikt zijn Voor de stook ?
Eigenlijk is de proef niet opgezet om een nieuw soort tomaat op de markt te brengen, maar vooral om eerst al de eigenschappen van deze soort goed te onderzoeken en vast te stellen.

Verbeteren
De nieuwe Excelsior tomaat moet dus de in het Westland bestaande soorten in veel opzichten verbeteren, wil hij aanslaan. Daarom worden ook niet meteen na de ontdekking zaden van deze soort te koop aangeboden, maar wordt eerst nog eens door vier kwekers in het Westland en een in Noord-Holland een proef onder gewone omstandigheden genomen in een gewone stookkas, in een warenhuis en op het open veld. Ook Van den Broek doet weer mee en heeft zo een gedeelte van zijn stookkassen beplant met Ailsa Craig (een oude variëteit) en een deel met de nieuwe Excelsior.

En wat is het resultaat? Bij de Ailsa Craig komt in de jonge plantjes 2S tot 30 procent krulziekte voor. Bij de Excelsior niet! De vruchtopbrengst begint bij beide soorten tegelijk, maar de Excelsior blijkt veel krachtiger te groeien. De oogst in de stookkas blijkt bij de Excelsior per struik anderhalf pond meer op te leveren dan bij de ander. Ook op allerlei andere teelttechnische punten steekt de Excelsior met kopen schouders uit boven de andere soort. De proefnemers uit het Westland zijn dan ook zeer1evreden over deze nieuwe tomaat en beschouwen hem als een belangrijke aanwist in het tomatensortiment.

De nieuwe tomaat wordt geoogst in een jaar, dat financieel gezien een slechte periode voor de tuinbouw is. Maar het jaar 1922 is over het geheel genomen wel als een uiterst vruchtbaar jaar aan te merken. Er is sprake van een milde overvloed van groenten en fruit. Van alles is er volop, zodat menig gezin voordelig inkopen kan doen. "Wat een verschil bij verleden jaar, toen alles peperduur was", verzucht een consument in een ingezonden stuk in de Westlandsche Courant. "Zelfs mijn kapper, die bij elke gelegenheid afgeeft op de 'boeren' (lees: tuinders) toont zich nu tevreden", schrijft hij.

Maar hij vergeet dat in bijvoorbeeld Noord-Holland de kool op het land blijft staan, omdat de, tuinder er de transportkosten niet kan opbrengen. Een groentehandel adverteert: 'Prima aardappelen' f 3,- per 100 pond en op elke 100 pond 50 pond cadeau...', Terwijl het Westland tobt met toch wel een malaise, denkt de Haagse stedeling: "Van die overvloed eet de boer nu toch ook. Hij zit er volop in. En verder kan hij best een stootje lijden". Een lichtstraaltje gloort er in de verbetering van, de bonenprijs, die in november tot 6 á 14 cent per kilo is gestegen, maar dat zwakke schijnsel wordt weer weggevaagd door de zware slagschaduw die de tomatenhandel naar alle' kanten werpt.

De zeer lage prijzen van de laatste tijd blijven ook nu bestaan. Er wordt slechts vijf tot acht cent per kilo betaald. De B en CC tomaten gaan voor een halve cent of een cent per kilo. Het natuurproduct wordt niet eens geplukt. De druiven dalen van begin tot eind van de week nog ongeveer zes cent per kilo. Nee, veel verdienen doen ze in 1922 in het Westland niet. Ook al besluit het gemeentebestuur van Den Haag een flinke hoeveelheid snijbonen tegen een lage prijs te kopen en onder de armen van de stad te verdelen.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 


Journalist Piet Bot brein achter het druivenfeest.

Als iets in een recordtijd in het Westland is georganiseerd, dan is het wel het eerste Druivenfeest, nu vijftig jaar geleden. Begin juli 1952 is er nog vrijwel niets over bekend, want op de elfde van die maand verschijnt plotseling het eerste aarzelende persbericht. Kennelijk om de streek voor het idee rijp te maken.

door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant van zaterdag 24 augustus 2002

De Westlandse krantenlezer
wordt inde zomer van1952 heel langzaam op het Druivenfeest voorbereid, Op 11 juli schrijven de dagbladen in het Westland - dan nog De Westerbode, Het Binnenhof, de Haagsche Courant, de Nieuwe Haagsche Courant, Het Vrije Volk, Trouwen het Haags Dagblad, allemaal voorzien van eigen Westlands nieuws - schuchter over de vage plannen. 'Waarom geen druivenfeesten in het Westland?'. "Kijk eens naar Uden! Dat was vroeger een van de meest onbekende kersencentra van ons land. Thans, nu jaarlijks een groot kersenfeest wordt gehouden, kent" iedereen in de wijde omgeving - de Udense zwarte kers: De jaarlijkse Kersenhof heeft hiervoor gezorgd", aldus het persbericht,

Jopie Steenks
twee maanden later in functie als de eerste druivenkoningin, heeft onlangs tijdens de opening van de tentoonstelling 'Druiven teelt en druivenfeesten in het Westland' - onthuld, dat dit bericht alleen maar geïnspireerd kan zijn door Piet Bot, bekend journalist in het Westland. We vindende toespraak integraal afgedrukt in het laatste nummer van het blad 'Westlands Streekhistorie' als een interessant document over dit eerste druivenfeest. "Hij had een zeer creatieve geest'! , aldus Jopie, al bijna vijftig jaar mevrouw Vingerling, "De teksten van het Druivenlied en Westland, Glazen Stad zijn van hem. Ze hebben het Westlands Mannenkoor zijn bekendheid landelijk uitgedragen. In juni 1952 moest hij voor het blad 'Groenten en Fruit' in Brabant een reportage maken over het wel en wee van de kersenteelt. Zondags was daar een optocht, opgesierd door de plaatselijke verenigingen de nodige muziekkorpsen en uiteraard kersen,kersen en nog eens kersen. Thuisgekomen dacht hij: "Waarom doen wij als Westlanders dit niet voor onze druiventeelt? Met een heuse druivenkoningin! Iedere streek heeft er wel een. Een heidekoningin in Ede, een Kaaskoningin in Haarlem en Den Haag heeft zijn bloemenkoningin. Hij werkte zijn idee uit". Jopie vertelt het allemaal in haar toespraak. Ook hoe het geld voor het feest bijeen is gebracht. Met een bijdrage van een halve cent per kistje van vier kilo druiven door iedere teler. Ook de Bond Westland, die de beweging rond de druif mede op gang heeft gebracht, doet royaal aan de reclame mee. Veilingen brengen nog eens 3000 gulden bijeen. Aan alle verenigingen wordt verzocht op een of andere manier mee te doen. De respons is massaal.

Het druivenfeest wordt zo langzaam maar zeker in het oranjefeest geïntegreerd de Naaldwijkse middenstand doet graag mee. Op 15 juli schrijven de kranten nog in vragende vorm: 'Komt er in Naaldwijk een braderie?'. Maar velen weten al dat dit zeker doorgaat. Maar wat is een braderie? Niemand heet er ooit van gehoord. Wel, schrijft de krant, het gaat om een verkoopgelegenheid in de open lucht. Een soort jaarmarkt op moderne leest geschoeid. Al te zien in verschillende plaatsen in ons land. Het oranje comité én de plaatselijke middenstand gaan kijken in Oegstgeest en in Almelo. In de laatstgenoemde plaats wordt de braderie al weer voor de derde keer gehouden. En ze komen enthousiast thuis.

Standruimte
Op 31 juli valt het besluit in café Jansen in de Molenstraat, waar de winkeliers er massaal mee instemmen. De zevenhonderd meter beschikbare standruimte is bij lange na niet voldoende om alle belangstellenden een plekje te geven. Overal duikt Piet Bot Op als stimulator en organisator, ook hier. Hij voert het secretariaat van de braderie, waar uiteindelijk niet alleen de hoofdstraten van Naaldwijk, Herenstraat, Molenstraat, Rembrandtstraat en Wilhelminaplein maar ook de Korte Rembrandtstraat en de Emmastraat bij worden betrokken.

Op 13 augustus wordt bekend, dat een speciaal comité Westland-Druivenland is opgericht, waarna op 21 augustus de benoeming bekend wordt van de eerste en - naar later zal blijken - enige druivenkoningin: de 22-jarige tuindersdochter Jopie Steenks, werkzaam op de kwekerij van haar vader Jan Steenks. "Hoe ben ik gekozen?", zegt Jopie in haar toespraak bij gelegenheid van de expositie."Heel simpel, mijn vader was bestuurslid van de veiling, penningmeester van het oranjecomité en tevens druivenkweker. Heer Bot vond dat ik maar koningin moest worden. Veel richtlijnen waren er nog niet. Ik ben in Den Haag naar de Bloemenkoningin gaan kijken. Ook lette ik wat scherper op de echte Koningin; Wat aan te trekken? De echtgenote van de heer Bot had in de Rembrandtstraat een modevakschool, waar veel meisjes leerden voor zichzelf kleding te naaien. Mevrouw Bot en haar assistente, mevrouw Hanemaayer zouden voor de japon zorg dragen. Het ontwerp was snel beslist. Cirkelrok, strak lijfje en een hals zoals bij de japon die de Engelse Queen Elizabeth' droeg toen ze gekroond, werd. Nu de stof. Verschillende stoffenzaken in Den Haag werd om medewerking gevraagd. Sommigen ,vroegen een hele pagina advertentie in de krant en voor de stof de halve prijs.. Weer anderen eisten grote foto's in hun zaak Benard Snoek in de Weimarstraat nam met een halve pagina genoegen en zou de stof schenken.Tegenwoordig heet dat sponsoring. Daar kwamen later nog twee hofdames jurkjes en maar liefst 26 dirndljurkjes bij voor de druivenmeisjes. Alles werd genaaid op de eerste etage van de school".

Noodklok
Jopie kan er nu nog volop van genieten, net als tijdens het feest dat helemaal draait om de Westlandse druif. En intussen worden er in 1952 bij de veilingen in het Westland steeds meer tomaten - en minder druiven - aangevoerd. De prijzen zijn weliswaar redelijk, maar toch wordt de noodklok over de glazenstad geluid. De druiven teelt moet desondanks nieuw leven ingeblazen worden vindt men. De sluiting van de grens vormt immers een reële bedreiging voor het oprukkende Westlandse product. Het Nederlandse volk zelf consumeert veel te weinig tomaten, zo wordt er geklaagd, Nog even wordt er in het Westland gepleit voor de teelt van nog weer ander kasfruit zoals perziken als middel tegen de smalle basis .van de tomaat. Maar intussen drukken de persen van een Westlandse drukkerij op volle toeren vele duizenden reclamebiljetten af. Ze worden verspreid doorheel het land. En wat staat er op? Een aardig meisje, dat Westlandse druiven eet'.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com


Eerste braderie in het Westland valt bijna in het water.

Wekenlang is het mooi zomerweer in 1952. Maar uitgerekend op de eerste dag van het eerste druivenfeest in Naaldwijk komt de regen met bakken uit de hemel zetten. De eerste Westlandse braderie valt daardoor bijna in het water. Maar als Jopie 5teenks, de eerste en enige echte Westlandse druivenkoningin, tijdens een opklaring feestelijk is ingehaald, wordt het toch lekker druk in Naaldwijk.

Door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant van zaterdag 31 augustus 2002

Het is woensdag 3 september 1952.
De regen komt zo nu en dan met bakken uit de hemel. Leo en Jacques Vollebregt, eerstgenoemde is voorzitter van de Naaldwijkse Middenstand, sjouwen als het even wat droog is wat af in de Herenstraat. Ze bouwen mee aan een door de middenstand georganiseerde braderie, de eerste in het Westland. Al enkele jaren zetten ze beiden het herenmodemagazijn voort dat vader Leen Vollebregt vele jaren in Naaldwijk heeft gevoerd. De oude heer Vollebregt heeft zich letterlijk met zijn vrouw teruggetrokken op een etage achter de winkel, waar hij Zich hoofdzakelijk bezighoudt met het veelvuldig bespelen van de piano. De man is namelijk zeer muzikaal en geniet ook bekendheid als organist van de St.-Adrianuskerk aan de Molenstraat.

Of hij echter, als hij ook nog zo jong was als zijn zoons, het zou zien zitten een tijdelijk winkeltje op straat te bouwen, valt te betwijfelen. Aan zijn gezicht is het echter niet af te lezen. Met belangstelling volgt hij onder een grote zwarte paraplu toch het werk, dat door hen wordt verricht. De opbouw van een braderie, iets waar hij nog nooit van heeft gehoord. Daarbij worden ze geholpen door enkele familieleden, vrienden en bekenden en in samenwerking met de wat verderop in de Herenstraat residerende dames Van der Knaap van 'Maison Modern'. Tussen de regenvlagen door krijgen zo overal in Naaldwijk de 'winkels op straat' steeds meer gestalte. Geïmproviseerde stands, voor eenmalig feestelijk gebruik.

Braderie
Jammer dat het weer zo tegen zit. Maat gelukkig worden de nijvere bouwers gesterkt door het besef dat ze niet de enigen, zijn die daar last van hebben. Want vrijwel alle Naaldwijkse middenstanders gaan er immers letterlijk onder gebukt. Ze worstelen allemaal met hetzelfde probleem in de hele Herenstraat, aan het Wilhelminaplein en in de Molenstraat en enkele zijstraten waar de braderie gestalte krijgt. Overal wordt heftig gebouwd aan tijdelijke verkooppunten, waar later zich - ondanks sombere verwachtingen - toch vele feestgangers zich zullen verdringen. Vollebregt verkoopt dus herenkleding en in samenwerking met het aan het Wilhelminaplein gelegen winkeltje 'Maison Modern' (voorheen het hoedenwinkeltje van Tilly Vollebregt), waar het accent meer op de dames ligt, wordt het zo een mooi compleet aanbod voor beiderlei kunnen. Vollebregt mikt vooral op de verkoop van hele fraaie vesten, die net voor het najaar van 1952 in de mode zijn gekomen. Maar misschien zouden net nu beter regenjassen hebben kunnen zijn.

Baldakijn
De zware, zwarte deur voor de poort naast de winkel van Vollebregt zwaait plotseling moeizaam open als ineens een groepje mannen komt aandragen met iets dat in de verte enigszins op een baldakijn lijkt. Het is de kleine even tevoren in elkaar getimmerde en daardoor toch enigszins draagbare stand van Marcel van der Vlugt, de pas beginnende Naaldwijkse fotograaf die zijn donkere kamer heeft in een ruimte achter het modemagazijn, onder het woonhuis van L. Vollebregt. Hij is verloofd met diens dochter Kitty. Plannen om in Cruysbrouck een winkel te openen liggen dan nog diep in de ijskast. Per bromfiets trekt hij er dagelijks op uit om in het hele Westland foto's te maken. In de donkere kamer komen daarna de door hem in een oogwenk geschoten bruids- en andere foto's in een geheimzinnig chemicaliën bad als het ware langzaam tot leven. Menig jawoord wordt daar in Zwart-Wit voor de eeuwigheid vastgelegd. Bekend is hij intussen ook geworden om al zijn mooie familiefoto's, die hij in menig Westlandse huiskamer schiet. !n zijn wankele stand wil Marcel die binnen veertien dagen zijn papieren van de Kamer van Koophandel binnen hoopt te hebben, nu evenals de andere winkeliers van Naaldwijk zich eens duidelijk presenteren met de verkoop van rolfilms - "Geen filmrolletjes", zegt hij steevast - en het bestellen van huwelijks- en andere reportages. Althans als straks de regen een beetje wil afnemen, want daar ziet het vooralsnog helemaal niet naar uit.

Een medewerker van een heel andere firma Vollebregt (RTV, Radio Techniek Vollebregt) uit Den Haag die voor 1952 uitstekende geluidsapparatuur verhuurt, sleurt een ladder van het ene punt naar het andere om overal luidsprekers op te hangen. Op de hoek van de Julianastraat en de Molenstraat komen allerlei kabels samen, want daar wordt tegen het oude schoolgebouw van de 0.1. Lagere school aan een soort omroepcel geplaatst. Op die plek begint ondergetekende, als alles tenminste hangt en functioneert en de eerste feestgangers zich druipend aankondigen, stemmige plaatjes te draaien van onder anderen de pianist Charley Kunz en daar tussendoor reclameboodschappen om te roepen. Met teksten die onder meer betrekking hebben op al genoemde winkeliers en het winkeltje van 'tante' Cato Borsjé, die onder meer breiwol verkoopt. Anderen willen de aandacht via de luidsprekers vestigen op hun stofzuigers of hun gedestilleerd. En: "Een taxi nodig! Bel Beltax", waarmee het taxibedrijf van de heer Bellersen uit de Molenstraat wordt bedoeld. "Uw natte regenjassen kunt u bij Eenzo laten uitwringen", klinkt het door over de braderie. En dan gaat het over de winkel van de familie Van Ewijk die onder meer wasmachines met toebehoren verkoopt.

Instorten
De halve Julianastraat staat vol met tafeltjes en stoelen van het verderop gelegen buurtcafé, maar dit terras met de naam Juliana trekt de eerste uren in het geheel geen publiek. De firma Bahlmann uit de Molenstraat zit het ook niet erg mee op de braderie. Het dak van de stand houdt het niet onder de zware druk van het regenwater en stort met een luid geraas half in. Kruidenier Herman Peters probeert de moed erin te houden door overal heerlijke soep uit te delen. Intussen breekt tijdens een tijdelijke, brede opklaring het druivenfeest toch in alle hevigheid los. Druivenkoningin Jopie wordt ingehaald. Maar alle betrokkenen zijn het er roerend over eens: ondanks het slechte weer is tijdens het eerste druivenfeest in 1952 het gedeelte van de braderie op het hoekje van de Molen- de Heren- en de Julianastraat, het gezelligste plekje van Naaldwijk. Ik hoor het me nog overtuigend door de microfoon zeggen: "Wat druiven zijn voor het Westland, is Vollebregt voor uw kleding".

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 


Duizenden Westlanders bewonderen Druivenkoninging.

Naaldwijk loopt compleet uit als op woensdag 3 september 1952 het eerste druivenfeest wordt gehouden. Druivenkoningin Jopie Steenks waant zich van adelijke afkomst en wordt als een ware heldin ontvangen en geïnterviewd door NCRV-man Rick Felderhof.

Door: Aad van Holstein
Uit: Westlandsche Courant van 7 september 2002

Hotel Torenburg, vele jaren het centrum van tal van activiteiten in Naaldwijk, speelt ook op het eerste Westlandse druivenfeest een centrale rol. In deze op de hoek van de Herenstraat en het Wilhelminaplein gelegen horecagelegenheid arriveren de nog in regenjassen gestoken en onder paraplu's gebukte genodigden om de grootse intocht mee te maken. Het zijn de notabelen uit het Westland: predikanten, burgemeesters, wethouders, veilingbestuurders en raadsleden. Kortom een illuster gezelschap. Het door hen voortgebrachte geroezemoes neemt af als de voorzitter van de plaatselijke Oranjevereniging D. Th. van Dijk het woord neemt.

"We zijn hier bijeen voor een uitzonderlijk feest", verkondigt hij. "Niet eerder is een zo uitgebreid feest georganiseerd. Dat komt volgens hem vooral door het druivenfeest,. dat in overleg met de Bond Westland in minder dan geen tijd op touw is gezet en tevens door de eerste braderie, een initiatief van de Naaldwijkse middenstand. Burgemeester S. Hoogenboom haakt daar op in. Het feest is eigenlijk gekomen in plaats van de viering van de verjaardag van koningin Wilhelmina. Koningin Juliana viert haar verjaardag op 30 april, maar dan is het te druk in de Westlandse tuinbouw, zodat nu maar gevierd wordt dat Juliana in september de regering aanvaardde. "Feest wordt er gevierd, ook al zijn de tijden somber", zegt de in zijn doen en laten maar ook uiterlijk om te zien nog echt de rondborstige burger vader van Naaldwijk, die vervolgens een lint doorknipt om de toegang nog tot de braderie vrij te maken. Het feest is daarmee geopend.

Rijpaarden
Rondom de bloemenveiling CCWS aan de Dijkweg in Honselersdijk is het intussen al een drukte van belang. Daar stelt het Haagse Politiemuziekkorps Onderling Kunstgenot zich op met daarachter vijf ongeduldig trappelende fiere rijpaarden met in hun zadels evenzoveel amazones van de Landelijke Rijvereniging De Delflandruiters. Daarachter staat een open rijtuig gereed voor de burgemeester en de voorzitter van het oranjecomité. Zij arriveren daar net op tijd om in de stoet mee te rijden vlak voor de met vier schimmels bespannen open calèche, waarin de druivenkoningin Jopie Steenks geflankeerd door haar hofdames plaatsnemen.

Als de stoet zich vervolgens in beweging zet, blijken duizenden belangstellenden zich langs de route te hebben opgesteld om de druivenkoningin hartelijk toe te juichen. Ter hoogte van de melkfabriek CMC begint de muziek te spelen en krijgt het geheel steeds meer allure. Dat komt mede doordat er ook enkele praalwagens in meerijden. Een wagen is geleverd door de verenigde melkhandelaren, een wagen met druiven en wijnvaten vertegenwoordigt Honselersdijk en een derde wel heel fraaie wagen blijkt van de Bond Westland te zijn. Geflankeerd door twaalf bruidsmeisjes in het wit.

Parmantig
In de ook al inderhaast georganiseerde stoet lopen parmantig de leden van de gymnastiekverenigingen DOS, UDI en Westlandia mee. Ze hebben spontaan gereageerd op de oproep van het feestcomité om de stoet luister bij te zetten en zijn keurig gestoken in witte uniformen, gesierd met een druivenblad en een druiventrosje. Niet alleen tamboers en pijpers van DOS uit Naaldwijk; maar ook die van EMM uit het andere gemeentelijke satellietdorp Maasdijk zijn present en zo bereikt de stoet via de Dijkweg de Molenstraat, waar ter hoogte van de katholieke kerk even pas op de plaats wordt gemaakt. Een meisje komt uit het publiek naar voren en biedt druivenkoningin Jopie namens de Bond Westland groenten en fruit aan. Maar omdat het Westland ook bloemen heeft wordt de druivenvorstin als zij op het Wilhelminaplein arriveert ook onthaald met een bloemenhulde.

Regering
Onder daverend gejuich verschijnt ze even later op het balkon van de ambtswoning van de burgmeester, samen met onder anderen de erevoorzitter van het Centraal Bureau van de tuinbouwveilingen in Nederland Jan Barendse. De burgemeester verwelkomt haar hartelijk en roept uit, dat Naaldwijk niet onder hoeft te doen voor Ede of Den Haag, waar ook koninginnen rondlopen. "Gaarne draag ik u de regering over druivenland over", zegt hij. In een proclamatie antwoordt de jeugdige koningin gekleed in een goudgele robe van crêpe satin met duidelijk door Piet Bot geïnspireerde woorden: "Mijn volk viert feest, viert een druivenfeest naar aanleiding van het feit, dat wat het zo naarstig kweekt vonder glas, rijp is, klaar voor de oogst". Ze verkondigt, dat de Westlandse druif weer goeden zoet is en ze laat haar woorden vergezeld gaan van de beste wensen voor deze teelt.

Na deze balkonscène wordt de 22-jarige druivenkoningin Jopie Steenks omstuwt door journalisten, die het hunne over de jonge vorstin voor hun lezers te weten willen komen. "Ik voel me echt een koningin", laat ze uit de grond van haar hart weten aan onder meer de journalist Fons Oremus, die een uitgebreid verslag maakt voor dagblad Het Binnenhof. "Dit is geen pedanterie, want, ondanks haar duur gewaad en ondanks de vele eer die haar bewezen wordt is deze 22-jarige de eenvoud zelve. Zij ziet deze week als bekroning van haar meisjestijd, dienaar zij hoopt spoedig afgesloten zal worden door het huwelijk met een jeugdige Naaldwijkse boekhandelaar", zo geeft hij zijn indrukken weer. Met die boekhandelaar doelt hij op Herman Vingerling de ook in de plaatselijke journalistiek actieve latere echtgenoot van Jopie. De druivenkoningin toont zich erg verheugd over het feit, dat zij bij de echte koningin op audiëntie mag gaan, "Zie je er tegenop, Jopie?" Nee, helemaal niet, is het antwoord. "Wat ik van onze koningin heb gehoord is dat zij erg eenvoudig is". Jammer dat ze later de koningin net misloopt...

Verburch
Jopie bevestigt dat zij wel degelijk in druivenkassen heeft gewerkt. Dat is de volle waarheid, die ook nog eens herhaald wordt door de oud-voorzitter van de Bond van Westlandse veilingen Jan Barendse. Hij vertelt dat niet met zekerheid te zeggen is wanneer de druiventeelt in het Westland is begonnen. Pastoor Verburch heeft de teelt hier ingevoerd. De persontmoeting wordt ineens onderbroken om te luisteren naar een inderhaast geplaatste radio. De NCRV heeft' een uitzending over de feestelijke intocht. De druivenkoningin en de beide hofdames Zwinkels en Kuyvenhoven luisteren met aandacht naar de graag gehoorde Rick Felderhof vader van die van de 'villa' die voor een puike reportage zorgt. , Eenmaal op straat merkt Oremus, dat het druivenfeest in volle gang is. De mensen verdringen zich voor de stands van de allereerste Westlandse braderie.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 


De Westlandse Tram

Door: Jan Dahmeijer
Uit: Westlandse streekhistorie jaargang 12 nummer 2 2003

De laatste jaren wordt er hard gewerkt aan verbetering van de infrastructuur van het Westland ener gaat nog veel meer gebeuren in het kader van het integraal ontwikkelingsplan Westland (IOPW). Er worden nieuwe wegen aangelegd, er vindt herverkaveling plaats van oude glastuinbouwgebieden, er komt industrie en er wordt plaats ingeruimd voor natuur en recreatie. Een ambitieus plan, waardoor het Westland de komende jaren rigoureus op de schop gaat.

Ook in vroeger tijd werden er ingrijpende plannen gemaakt. Om onze streek beter te ontsluiten kregen de Westlandse dorpen rond 1880 een spoorverbinding met Den Haag. Dat ging niet zonder slag of stoot, er waren voor- en tegenstanders en er werden door de gemeente voorschiften gegeven voor dit nieuwe vervoermiddel. Uit die beginperiode van de Westlandse tram melden wij u het volgende.

In de Courant voor Maassluis, het Westland en Rozenburg van zaterdag 3 maart 1877 werd met instemming gereageerd op een concessie aanvrage voor een spoorwegverbinding, die tot doel had het Westland aan te sluiten op het bestaande Nederlandse spoorwegnet. Men stelde vast dat er in het Westland grote behoefte was aan een railverbinding, omdat onze vruchtbare en welvarende streek nooit tot volle ontwikkeling zou kunnen komen zonder een "ijzeren weg" die een goede verbinding zou geven met de belangrijkste centra van handel en nijverheid in ons land en de voornaamste havens.

De redacteur schetste in zijn artikel enthousiast het volgende prachtige toekomstbeeld:

"Instappen heren. De stoomfluit gilt ... En daar rolt het vurig spook dezer eeuw, tussen de welige akkers van 't Westland door, hier een lading verse groenten, daar een partij geurige en kleurige vruchten opnemende, om ze in een oogwenk naar 't andere einde des lands, ja naar den vreemde te voeren. Vreemdelingen van heinde en ver, reizigers in allerhande artikelen, die in de Residentie of te Rotterdam toeven, komen met een retourbiljet even naar Naaldwijk, Monster, Loosduinen en 's-Gravesande, hetzij uit pure nieuwsgierigheid om de schoone streek te leeren kennen, die als 't ware het recht heeft zich Hollands tuin te heeten, of om als mannen van zaken bij de kleine winkeliers in 't Westland hun goederen aan te bieden. Wat een gerief voor de bewoners. Zo ziet men nog eens wat van de wereld en om de kosten hoeft men het niet te laten. De spoorweg brengt heel wat vertier en gedoe in 't Westland en men moet zeggen dat we er alleen mee vooruit zullen gaan."

Niet iedereen was echter even positief, tegenstanders van de tram waren vooral schippers van de trekschuiten die het vervoer van personen en goederen naar de steden verzorgden, zij hebben zich flink verzet tegen de tram.

Een paar jaar later was het dan zover. Op 24 april 1882 verleende de gemeente ’s-Gravenzande aan de WSM vergunning voor het aanleggen van een stoomtramspoorlijn met wissels en uitwijksporen vanaf de bebouwde kom tot aan de grens met Monster. Op 22 maart 1883 vond op I het station van de Hollandsche Spoorweg in Den Haag de aanbesteding plaats van de door de WSM aan te leggen spoorbaan, met inbegrip van kunstwerken, voor het gedeelte Poeldijk. Monster  's-Gravenzande.

Daarna verscheen in het Rotterdams Nieuwsblad het volgende artikel waarin de komst van de tramverbinding werd toegejuicht:
" Het Westland, een der schoonste oorden onzer provincie, zoo niet het schoonste, gelijkt op sommige plaatsen een veld van bloemen; de vruchtboomen geven een verrukkelijk gezicht en niet het minst in dezen tijd van het jaar is die streek een bezoek overwaard. Tot heden echter lieten de verkeersmiddelen ook daar veel te wenschen over. Aan de Loosduinsche brug te 's Hage kon men des namiddags een omnibus(rijtuig) aantreffen, doch niet altijd gelegenheid om er een plaatsje in te vinden. In den letterlijken zin van het woord was de eigenaar conservatief behoudend: zijn omnibus dateerde uit het laatst der vorige eeuw (van voor het jaar 1700 dus), hij zelf en zijn paard van de eerste dagen der 19e eeuw. De man was niet meegegaan met zijn tijd en liet zijn paard nog geregeld even snel of langzaam gaan, als een dier; dat de trekschuit van vroeger jaren langs onze vaarten voortbewoog. Tusschen het roefje van de trekschuit en het inwendige van den omnibus, die tot voor korten tijd de gemeenschap tusschen het vorstelijk 's-Gravenhage en de Westlandsche dorpen Loosduinen, Monster en 's-Gravenzande onderhield, was geen verschil op te merken. Als haring saam-gepakt sleet men er den tijd zoo aangenaam mogelijk en stelde men zich met de trage beweging van het voertuig tevreden, uit gewoonte en, ook deze overweging was niet zonder betekenis: Een omnibusknol, gaat nimmer op hol!

Waarlijk daarvoor bestond geen vrees. Doch kom er nu eens om. De stoom eeuw heeft ook in Westlands dreven wonderen verricht. Snorrende en brommende doortrekt de locomotief over ijzeren rails het Westland reeds in onderscheidene delen. Van Den Haag tot Loosduinen maakt de tram goede zaken, een bewijs dat zij in een werkelijke behoefde voorziet. Men is thans druk in de weer om de lijn door te trekken tot Monster, welk werk ongeveer in Augustus aanstaande opgeleverd kan worden. Dan wordt de lijn tot 's-Gravenzande, het dorp met zijne lieve omstreken, zijn ijverige en goede bevolking, doorgetrokken.
Het tramverkeer tusschen 's Hage en Naaldwijk is zoo druk, dat gedurende een 4 of 5-tal dagen zelfs elken dag twee extra-treinen zullen loopen, terwijl het plan bestaat ook retourbiljetten uit te geven.

Welk een hervorming in een paar jaar tijds! De omnibusknol vervangen door het ijzeren stoompaard. De omnibus zelve door een glazen wagen en de conservatieven koetsier door een moderne! De trage omnibus, die op haar reizigers een verdoovenden, verlammenden invloed uitoefende, vervangen door luchtige rijtuigen met licht en leven, waar het gezicht der groene landouwen den reiziger in verrukking brengt en eindelijk: traagheid of verlies van tijd vervangen door snelheid en winst van tijd: het Westland gaat een goede, zegenrijke toekomst tegemoet! “

Met het oog op deze nieuwe ontwikkelingen op vervoergebied stelde de gemeenteraad op 4 september 1883 een verordening vast voor het rijden met de stoomtram. Daarin stond een groot aantal veiligheidsvoorschriften ter bescherming van de burgerij. Er werd een snelheidsbeperking voor de tram in de bebouwde kom ingesteld; de tram mocht niet sneller gaan dan een zeer langzaam lopend persoon. Om de komst van de tram aan te kondigen moest de locomotief voorzien zijn van een luid klinkende bel, die binnen handbereik van de machinist hing. De machinist moest binnen de bebouwde kom en bij het voorbijrijden van zijwegen en straten langdurig en luid aan de bel trekken, ook bij het passeren van personen moest hij de bel luiden. Verder moest de locomotief aan de voorkant twee helder schijnende lantaarns hebben.

Bij het ontmoeten van een lijkstoet stopte de machinist de trein op een afstand van minstens 100 meter en moest hij wachten tot de stoet voorbij was. Een met trekdieren bespannen voertuig of een ruiter moest "langzaam en met uiterste behoedzaamheid en vermijding van elk onnodig geraas" voorbij worden gereden. De tram moest stoppen als een voerman of een ruiter een teken gaf. Hij had dan de tijd om af te stappen en het trek- of rijdier bij de teugels vast te houden totdat de tram gepasseerd was. Voor hondenkarren gold hetzelfde voorschrift.

Bij het naderen van de locomotief mocht men niet tussen de rails komen en moesten voerlieden of geleiders van vee de spoorweg vrij laten. Het was ook verboden om vee te drijven of met karren te rijden op gedeelten van de spoorbaan die afgescheiden waren van de openbare weg. De machinist en de conducteurs van de tram moeten in het belang van de openbare orde en veiligheid de bevelen van de plaatselijke politie onmiddellijk opvolgen.

Verder was het verboden te roken in de voor personenvervoer bestemde wagens van de tram voor zover dat niet uitdrukkelijk door de directie werd toegestaan. Tenslotte mocht de locomotief nooit zonder toezicht blijven staan op voor publiek toegankelijke plaatsen. Op overtreding van deze verordening stond een geldboete van vijf gulden, een fors bedrag voor die tijd.

Vanaf 29 juni 1884 werden er op proef op maandag, woensdag en vrijdag extra vrachttreinen ingezet voor de bezoekers van de Haagse aardappelmarkt. Deze treinen reden vanaf 's-Gravenzande en vertrokken om 245 uur (vanaf Poeldijk om 3.05 uur) en kwamen in Den Haag aan om 3.50 uur. Voor deze treinen werd geen hoger tarief berekend!

In mei 1886 kocht de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij in 's-Gravenzande een stuk grond aan het eindpunt van de tramlijn (aan de huidige Noordwind). Daarop moest, zoals we in de stukken lezen, "een sierlijk gebouwtje verrijzen, bestemd tot wachtkamers (le en 2e klasse), goederen- kantoor en woning van den beambte". Op 26 juli 1886 vond de aanbesteding plaats, op het kantoor van de Maatschappij in Loosduinen. Begin november was het station klaar, zodat reizigers niet meer in weer en wind op de tram hoefden te wachten en de te verzenden goederen droog lagen. Het station had van de gemeente een "vergunning" gekregen, zodat wachtende reizigers er een "hartverwarmertje" konden gebruiken. Dit eerste 's-Gravenzandse station is later verbouwd tot woonhuis, het is het wit geschilderde huis aan de Monsterseweg nr 1, schuin tegenover de Christelijk Gereformeerde kerk. In 1886 duurde de reis van Den Haag (Lijnbaan) naar 's-Gravenzande één uur en 10 minuten, de kosten bedroegen 30 cent (le klasse 40 cent).

In onze tijd wordt het spoorwegnet zo druk bereden dat vertragingen helaas aan de orde van de dag zijn. Ook in die tijd reed de tram wel eens niet op tijd. In 1886 lezen wij in de krant dat de tram naar 's-Gravenzande een half uur vertraging had omdat "op den oprit van een helling voor den brug op den 's-Gravenzandschen weg de koppeling brak tusschen de machine en den personenwagen, zoodat de locomotief doorstoomde en de passagierswagen den terugweg aanvaardde."
Het verschil met nu is dat dit toen in de krant werd vermeld als een komisch voorval!

In 1905 werd de tramlijn doorgetrokken naar Hoek van Holland en werd aan de Monsterseweg een nieuw station geopend. Dit station staat er nog, daarin was tot voor kort De Nederlandse Zaadcentrale van de heer Minnaar gevestigd.


Heeft u een betere foto? wij houden ons aanbevolen!


Tram maakt 1932 zijn galgenritje.

Op 30 september 1932 maakt het Westlandse trammetje voor wat het passagiersvervoer betreft zijn galgenritje. Op 1 oktober van dat jaar af wordt het personenvervoer dat van 24 juni 1882 per tram bestond, immers geheel en al door bussen overgenomen.

Door: Aad van Holstein
Uit: de Westlandsche Courant 5 oktober 2002

Het is de wil van het Westlands publiek zelf geweest. Het heeft de bus boven de tram verkozen. En met medewerking van de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij (de WSM) zelf heeft de bus tenslotte toch over de tram gezegevierd. Het is zaterdagavond 30 september om 19.20 uur als de tram op het punt staat zijn laatste rit van Den Haag naar Loosduinen te gaan maken. Klingelend en fluitend komt hij de Lijnbaan oprijden. Voor de gelegenheid trekt de locomotief deze avond drie wagens. Op deze altijd als eindhalte gebruikte plek staan nu niet zoveel passagiers meer te wachten als anders. Het zijn meer personeelsleden van de WSM die instappen. Onder hen directeur mr. ir. Roëll en de chef van de exploitatie T. Muller. Verder zijn er wat journalisten en een fotograaf, die kennelijk deze laatste rit nog even in beeld wil brengen. Het flitslicht vlamt enkele malen op: de platen zijn gemaakt.

Prompt geeft de conducteur het sein om te vertrekken. Machinist K. van der Ree antwoordt met een stoomfluitsignaal, waarna de tram zich voor de laatste maal in beweging zet. Met kleppende stoom bel rolt de tram de Lijnbaan uit, de brug over de Loosduinseweg op. Om daar niet meer terug te keren. Langs de route naar Loosduinen, waar zich de remise van de WSM bevindt, komen hier en daar bewoners even nieuwsgierig voor het raam kijken of naar buiten lopen om de laatste tram te zien gaan. Inde wagens heerst ondanks de 'uit Vaart' toch een vrolijke stemming. De directie laat weten dat alle passagiers deze tocht gratis mogen meemaken. Dat is van tevoren niet bekendgemaakt, omdat er anders misschien te veel mensen op af zouden komen. 

Applaus
In Loosduinen stapt iedereen uit, waarna een aantal personeelsleden, verenigd in de Algemene Vereniging van Spoor- en Tramweg personeel zich naar het wachtlokaal begeeft. Daar wordt machinist van der Ree opgewacht. Rechtstreeks van zijn machine komt hij samen met zijn vrouw aanwandelen. Hij wordt met groot applaus begroet en verwelkomd door collega Weiland. Namens het WSM - personeel dat bij de vereniging is aangesloten biedt hij hem een leunstoel en een pijp aan. Het personeel gaat het uiteraard aan het hart dat de tram verdwijnt. Want het leidt ook voor verscheidene personeelsleden tot ontslag. Om het aantal ontslagen echter tot zes te beperken blijken sommigen te kunnen gaan werken bij 'Weg en werken'. De Westlanders zelf zijn er helemaal niet rouwig om dat de tram hen niet meer van plaats tot plaats of van hun woonplaats naar Den Haag of Delft. vervoert. De Hagenaars blijken er zelfs blij mee, want de stoom, de stank en het verkeersgevaar van: de tram zijn ze zat.

De WSM beschikt inmiddels over moderne autobussen, die veel gewilder zijn dan de trams. In januari 1931 - een jaar dus voor de laatste rit - vervoert de tram nog 50.601 passagiers, tegen 151.376 die liever met de bus reizen.In november blijkt dat aantal echter scherp gedaald te zijn, te weten tot 9327, terwijl in de bus 173.998 reizigers zijn geteld. De Westlanders rekenen wel snel af, met een middel van vervoer dat hun gebied in de 1ge eeuw toch doeltreffend heeft weten te ontsluiten. Met zoveel vreugde als de tram in. die tijd werd begroet, met evenveel verachting is zij nu de laan uitgestuurd. Nu moet gezegd dat de tram wel een goede, maar geen snelle verbinding is geweest. De naam WSM wordt in de jaren twintig, dertig vaak vertaald in 'Wij Sukkelen Maar'. Ook scheld titels als 'koffiemolen' en 'brokkebus' klinken in de Jaren dertig vaak door in het Westland, maar ook Westlandse Sluip Moordenaar, maar net als de trekschuit en de diligence ontkomt ook de tram er niet aan tot de geschiedenis te gaan behoren.

Fluitsignaal
Veel Westlanders zien dat weliswaar met een zekere weemoed gebeuren, maar ze weten dat gelukkig na 1 oktober toch. het hardnekkig lang aangehouden fluitsignaal van de vrachtlocomotieven toch blijft klinken. Want voor het vervoer van de veiling producten blijft de Westlandsetram in de jaren dertig nog steeds onmisbaar. De reiziger zal dus voortaan niet meer van Den Haag naar Hoek van Holland kunnen 'wiegelen'. En de bewoners van de Loosduinseweg missen hun gratis wekker. De posterijen hebben de tram al in de steek gelaten en nu ook het publiek de bus sneller vindt, kan Den Haag slechts de genadeslag geven. De tram is weg, leve de bus! En ondanks het feit, dat het reizigersvervoer in de jaren dertig (crisistijd) niet toeneemt, wordt toch een tariefsverlaging toegepast. Alleen de rit van Den Haag naar Loosduinen is tot 12,5 cent verhoogd.

Voor de andere lijnen is een verlaging van meestal vijf cent toegepast. De ritprijzen Den Haag - Monster en Den Haag - Poeldijk worden zelfs met tien cent verlaagd. Ook in het traject Delft - Maassluis en Maassluis - Hoek van Holland zijn verlagingen toegepast. De Westlanders weten dit zeker te appreciëren, vooral alsmell1 nagaat dat de HTM juist de prijzen heeft verhoogd. Aan de Lange: Beestenmarkt nr. 2 in Den Haag is een wachtlokaal van de WSM geopend, waarmee het eindpunt niet meer aan de Lijnbaan is, dat is alleen nog een halte. De bussen rijden naar de Beestenmarkt, via de Voorburgwal. De personen rijtuigen worden tien jaar later in oorlogstijd weer tijdelijk van stal gehaald, maar daarover een andere keer meer.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com


 


1858 tocht door Het Westland

Uit: Het Koningrijk der Nederlanden,
voorgesteld in eene reeks beschrijvingen door J. L. Terwen, uitgegeven in 1858

(De tocht van dhr. J. L. Terwen begint in dit fragment in ’s-Gravenhage, letterlijk overgenomen)

Ten Z. W. van 's Gravenhage breidt zich dat gedeelte van Delfland uit hetwelk den naam van Westland draagt en gewoonlijk voor het vruchtbaarste gedeelte van Holland gehouden wordt. Het bevat verscheidene merkwaardige dorpen waarvan Naaldwijk het middelpunt is, de grond is bedekt met vruchtbare korenakkers, rijke weilanden en boomgaarden, die eene groote verscheidenheid van aard- en boom gewassen voortbrengen, vooral worden er vele en kostelijke druiven geteeld, die voor een groot gedeelte naar Engeland uitgevoerd en om hare voortreffelijkheid zeer hooggeschat worden. Wij zullen dezen aangename streek, voor wij onze reis naar Delft voortzetten, een kort bezoek geven.

Eerst komen wij langs den vermakelijken straatweg in de fraaije buurt Eikenduinen, uit eenige verwijderde boerenwoningen beslaande, doch in de oude tijden een aanzienlijk dorp, reeds in 1266 bekend, er stond oudtijds eene kapel en later eene vermaarde, door de geloovigen zeer druk bezochte kerk, die echter in 1580 is afgebrand en waarvan nog eenig muurwerk te zien is, de omliggende grond dient thans gedeeltelijk tot begraafplaats. De weg leidt ons van daar naar het schilderachtige Loosduinen, 1 uur van 's Gravenhage, te midden van fraaije buitenplaatsen en liefelijk bosschaadje aan eene druk bevaren gracht gelegen en waar men de schoonste veld. en duingezigten geniet. Het dorp bevat omtrent 2.000 inw., die meestal van warmoezierderij en landbouw leven, daar de grond deels uit zand en klei bestaat, van de duinen, waarin te dezer plaatse nu en dan pannen of vruchtbare plekken worden aangetroffen, worden jaarlijks nog gronden ontgonnen. De plaats is van zeer hoogen ouderdom, lang vóór 1224 stond hier eene kapel, graaf Floris IV stichtte er een aanzienlijk nonnenklooster, waarvan de bewoonsters naderhand om haar onbehoorlijk gedrag berucht waren, het werd in 1579 voor het grootste gedeelte afgebroken, blijvende alleen de kerk staan, die thans nog de herv. kerk is, deze oude kerk, welke met haren toren op een verheven, met hooge boom en bezet plein staat, werd echter in 1791 zoo zeer hersteld en veranderd, dat men haar nauwelijks meer voor het oude gebouw herkennen kan. 

Zij is langwerpig vierkant, tamelijk ruim en hoog, zonder pilaren, met pannen gedekt en met een voortreffelijk orgel voorzien. In deze kerk werden lang de 2 bekkens bewaard, waarin de 365 kinderen zouden gedoopt zijn, die Machteld van Hennenberg, dochter van Floris IV, op eenmaal zou ter wereld gebragt hebben, onder de bekkens naast den predikstoel hing een bord, waarop dit gewaande wonder in het latijn en hollandsch uitvoerig beschreven stond. Ook de R. Kath. hebben hier eene in 1784 gebouwde kerk, zonder toren, maar met een fraai kerkhof. Er is te Loosduinen ook een Oude-Mannen-, Vrouwen- en Kinderen-Armhuis voor de hervormden. Onder de vroegere ridderlijke huizen van deze plaats telde men Westkamp, weleer een buiten goed van den vermaarden Oldenbarneveld, in 1760 gesloopt, Westerbeek, een zeer versterkt huis, in 1450 gesticht en nog gedeeltelijk aanwezig Hennen berg, het kasteel van Machteld, thans geheel verdwenen en Ockenburg, de vroegere woonplaats van den dichter J. Westerbaan, die dit lustoord zeer verfraaide en bezong het ligt ten W. van het dorp en beslaat eene oppervlakte van 2118 bunders. Één uur Z. W. van Loosduinen ligt het oude, maar schoone dorp Monster, met zijnen land- en tuinbouw, zijn lommerrijk geboomte en zijne fraaije landgoederen. In de kom van het dorp, waarin ruim 1.100 menschen wonen (de gemeente bevat er ruim 5.100). staat een vrij goed gemeentehuis en de ruime, zeer oude en bezienswaardige herv. kerk zij bestaat uit 5 nevens elkander gebouwde daken en heeft 2 rijen pilaren, een goed orgel en de begraafplaats van J. van Wassenaar en Cath. van Brederode heer en vrouw van Polanen. Aan het einde van het koor ziet men een wit marmeren gedenkteeken voor den zeeheld Pieterson, met nog een ander van blaauwen steen voor eenen zijner afstammelingen. 

De toren is tamelijk hoog, vierkant en zeer zwaar en oud, en het kerkhof is bevallig aangelegd.
De R. K. kerk, in 1791 gesticht en in 1851 geheel vernieuwd, is een net en regelmatig gebouw met toren en orgel en staat buiten het dorp naar den kant van den Poeldijk, welk dorp, ten O. gelegen, met de niet onbelangrijke buurt Quints-Heul tot de gemeente Monster behoort. Dit Poeldijk is geheel door tuinen en schoone wijngaarden omgeven, wel bebouwd en goed bestraat en wordt reeds in 1198 gemeld. Er heeft in dit dorp nooit eene prot. kerkgemeente bestaan, de ruim 800 inw. zijn bijna allen katholiek en hebben hier eene in 1715 geslichte en in 1780 vergroote kerk, die misschien de fraaiste R. K. kerk van geheel Holland is. 

Bij Monster vindt men een boeren huis, dat den naam van Polanen draagt hier stond oudtijds het ridderlijke slot van dien naam, dat in 1358 door de Kabbeljaauwschen vernield werd, Johanna, de laatste afstammeling van dit aanzienlijk geslacht, huwde in 1404 met graaf Engelbrecht van Nassau en bragt al hare heerlijkheden, waaronder Monster, Breda, Geertruidenberg, enz. in het Huis van Nassau Op geringen afstand van Monster, ten W., vlak aan zee, ligt het arme visschersdorpje Ter-Heyde, oudtijds een welvarend dorp, dat veel verder westwaarts lag, maar door hooge vloeden en overstroomingen der zee bijna geheel verzwolgen is; de duinen zijn hier dan ook door het geweld des waters grootendeels weggeslagen, zoo dat hier volstrekt groote maatregelen moeten genomen worden, om geheel Delfland voor ondergang te behoeden.over. 

 De visscherij is er van weinig belang en de tegenwoordige herv. kerk is waarschijnlijk reeds de derde, die na het vergaan der beide eersten verder landwaarts in gebouwd is. Zij is in 1720 herbouwd, Vóór dit dorp was het, dat op 10 augustus 1655 de vermaarde zeeslag geleverd werd, waarin de groote M. R. Tromp sneuvelde. 

Één half uur Z. van Monster treffen wij het merkwaardige 's Gravezande aan, vroeger eene deftige bemuurde stad, met poorten en eene haven in de Maas, die door verloop van tijd in land is veranderd. Vóór dat Koning Willem het Hofpaleis te 's Hage bouwde, was het de gewone verblijfplaats der graven, gelijk nog uit sommige namen blijkt en ook na dien tijd bleef het Hof alhier nog lang in stand wanneer dit hof vernield, of wanneer het dorp gesticht is, is geheel onzeker. Het tegenwoordige nog aanzienlijke dorp ligt te midden van de schoonste landelijke natuur tooneelen, bevat ruim 1.500 inw. en bestaat voornamelijk uit eene breede straat, zeer goed geplaveid, aan weerszijden bebouwd en met boomen beplant. Bijna aan het einde dier straat staat de herv. kerk, bij een ruim plein, waarop eenige rijen boomen staan, waar langs eene vaart loopt en dat het marktplein genoemd wordt. Op dit plein vindt men het antieke Gemeentehuis, thans nog door de bewoners het Stadhuis genoemd. De overoude, zeer ruime en schoone kerk prijkte met eenen zeer hoogen, fraaijen toren, die tot baken in zee diende maar op den 3 mei 1809 stortte deze toren in en beschadigde de kerk zoo zeer, dat zij geheel onbruikbaar werd alleen het koor werd nog eenigen tijd voor de godsdienstoefening gebezigd, tot dat in 1815 en 1816 eene nieuwe kerk werd gesticht, die wel klein, maar fraai en met eenen toren midden op den koepel voorzien is, in 1818 kreeg zij een kostbaar orgel. 

Het landelijke 's Gravezande bezat weleer nog vele andere merk waardigheden en aanzienlijke buitenplaatsen, die meest allen gesloopt en waarvan de namen nog alleen in die van boerderijen en tuinen overig zijn. Ten Z. van het dorp liggen de beide vruchtbare polders van Zand-Ambacht, waarin heerlijke witte tarwe, uitmuntend vlas, ooft en aardappelen geteeld worden. Zij strekken zich tot aan de Maas uit en eindigen in den Hoek van Holland, de zuid- westelijkste punt der provincie, aan den mond' der rivier, men vindt daar zware zeewerken, dewijl de duinen in deze streek bijna geheel weggeslagen zijn. Meer oostwaarts ligt nog eene woeste plek gronds met hooge duinen, Staalduinen genaamd, die echter weldra in vruchtbaar land veranderd zijn zal. In het verloopen jaar toch heeft Jhr. A. J. A. van Rijckevorsel hier eene groote sluis in den Maasdijk doen leggen, niet ver van de Oranjesluis en een kanaal uit het duin doen graven, om bij de begonnen afgraving tot het vervoeren van het zand te dienen. 

Van 's Gravezande komt men langs eenen fraaijen grindweg voorbij de buitenplaats Ouwendijk in het beroemde dorp Naaldwijk, de hoofdplaats van het Westland, 2,5 uren Z. W. van 's Hage en 2 uren W. van Delft. Het dorp ligt op eenen zandigen, vrij hoogen grond en bevat met de onder hoorigheden ruim 5.600 inw. waarvan er ruim 1.700 in de kom wonen en die voor het grootste deel van de tuinderij en den landbouw leven, zijnde de tuingronden hier buitengewoon vruchtbaar en daarom ook zeer duur. Ontzettend zijn de hoeveelheden aardappelen, druiven, aalbessen, perziken, pruimen, abrikozen, appelen, peren enz., die van hier allerwegen, vooral ook naar Engeland, worden uitgevoerd en voor deze streek eene ware goudmijn zijn. De tijd der stichting is onbekend, wordende het dorp eerst in 1195 gemeld. Het is echter ontwijfelbaar zeker, dat het veel ouder is, zelfs heeft men weleer tusschen dit dorp en Monster eenen romeinschen grenspaal opgedolven, opgerigt in 163 na C. ter eere van keizer Marcus Aurelius en van een opschrift voorzien, uit welk een en ander blijkt, dat deze streek reeds door de Romeinen bewoond was. Na de 15de eeuw spelen de heeren van Naaldwijk eene niet onbelangrijke rol in onze geschiedenis. Zij voerden den titel van maarschalk van Holland en stierven in 1600 uit, onder hen is vooral Jan van Naaldwijk, een der laatste aanvoerders der hoeksche partij en een groot krijgsoverste, beroemd. De heerlijkheid werd in 1612 door prins Frederik Hendrik gekocht, kwam in 1752 in handen van den koning van Pruisen, doch ging in 1754 wederom in het huis van Oranje over, eindelijk werd zij in 1802 door het Bataafsch Gemeenebest voor 4 millioen gulden van prins Willem V overgenomen. 

De kom van het dorp wordt gevormd door een groot, ruim, met boomen beplant plein, van alle zijden door vrij goede gebouwen omringd. Daar staat het Raadhuis der gemeente, een vrij hoog, groot en antiek gebouw, met bezienswaardig hardsteenwerk in den gevel en een wezentlijk sieraad van het dorpsplein het heeft een klein torentje met eene bel. Voorts de sierlijke Herv. Kerk, een ruim, hecht en vooral van binnen fraai godshuis, dat alle kenmerken van hooge oudheid draagt. Zij is uitgebouwd met 2 kruisdaken. rust op 8 zware pilaren, en heeft midden op het dak eenen kleinen toren. Zij is 52.75 el lang en 29.5 el breed, bezit een uitmuntend fraai orgel, in 1831 ingewijd, en een schoon marmeren grafteeken voor de familie van den heer A. Douglas, voormalig baljuw en schout van Naaldwijk, het koor wordt door een fraai antiek koperen hek van het ruim afgesloten. De groote toren van middelmatige hoogte heeft een goed uurwerk en 2 klokken, waarvan de grootste 5.000 oude ponden weegt en in 1472 opgehangen is. De R. K. kerk, mede in de kom, is in 1790 gesticht en een zeer fraai gebouw met eenen in 1828 gebouwd en toren, waarin een uurwerk en 2 klokken en met een bijzonder schoon orgel.  Er is in het dorp ook eene synagoge, in 1807 ingerigt, en oorspronkelijk eene oude kapel, die vroeger tot tweede herv. kerk diende. Zij staat bij het Oude Mannenhuis, dat in 21 huisjes of woningen verdeeld is, waarin arme oude mannen en vrouwen onderhouden werden, dit werd na 1426 gesticht voor 5 mannen, doch door Frederik Hendrik tot op de tegenwoordige grootte gebragt, de bewoners genieten er thans nog altijd kosteloos huisvesting.  Naast de herv. kerk staat de in 1825 gebouwde, uitmuntend ingerigte dorpsschool, die door meer dan 500 leerlingen bezocht wordt. Voorheen telde men bij het dorp aanzienlijke riddersloten en buitenplaatsen, zoo als de Woert of Hooge- Woert, de Lage-Woert of Duiventoren, Patijnenburg, eenmaal het sieraad van het dorp, doch in 1799 geslecht, en Endeldijk, waarvan de laatste alleen nog in wezen, doch van geringe beteekenis is. 

Even ten N. van Naaldwijk ligt de eertijds vermaarde en aanzienlijke buurt Hondsholredijk, die sedert onheugelijke jaren met Naaldwijk vereenigd is geweest en haren naam van het oude kasteel Hunsel of Honsel ontvangen heeft, zij is misschien nog ouder dan Naaldwijk en bevat ruim 1.000 inw., in deze buurt staat een fraai gelegen logement, waarin vroeger het departement der Maatsch. tot Nut v. 't Alg., onder den naam van Dep. der Westlandsche dorpen, zijne vergaderingen hield. Hier stond mede vroeger het aanzienlijke Huis van Hondsholredijk, dat eerst door de Heeren van Hunsel, in de 14de eeuw door die van Voorne en na 1337 door die van Naaldwijk bewoond werd. Het werd in 1612 door prins Frederik Hendrik gekocht, die het in 1629 geheel deed herbouwen en tot eene alleraangenaamste vorstelijke verblijfplaats liet inrigten, het werd echter weinig door de prinsen bezocht, in 1795 tot nationaal eigendom verklaard, diende vervolgens tot staatsgevangenis, nog later tot hospitaal en tot kweekschool voor de zeevaart, werd in 1814 voor afbraak verkocht en 2 jaren later grootendeels gesloopt, in een gedeelte van het overgeblevene Hof, een langwerpig gebouw. dat thans door burgerhuisgezinnen bewoond wordt, is in 1850 de dorpsschool overgebragt. 

Ruim 1 uur N. 0 van Naaldwijk ligt Wateringen, een fraai en wel bebouwd dorp, aan eene midden door het dorp loopende wetering, waarover veel bruggen liggen. Het heeft ruim 1.600 inw. die van tuinderij, landbouw en veenderij leven, er is ook 1 scheepstimmerwerf, 2 koren- en 1 houtzaagmolen. Aan het groote, ruime, met boomen beplante dorpsplein staat het in 1828 gestichte fraaije dorps- of gemeentehuis en de Herv. Kerk. die niet groot is, maar met eenen prachtigen predikstoel prijkt, afkomstig uit de vervallen kapel te Hondsholredijk, de toren is tamelijk hoog, heeft eenen omloop, eene achtkante spits, een uurwerk en heldere klokken. De R. K. kerk is in 1807 gebouwd, maar te klein voor de gemeente, er is ook een R. K. Armhuis. het oude adellijke Huis van Wateringen is in 1575 afgebrand, thans ligt nog op de plaats eene bouwmanswoning. het Hof genaamd. Van dit dorp keeren wij van ons uitstapje in het Westland terug en begeven wij ons naar het bevallige Rijswijk. 

Rijswijk ligt slechts een 1 uur Z. W. van Voorburg en even zoo ver Z. O. van 's Gravenhage, aan den schoonen en fraai beplanten straatweg, die van daar naar Delft loopt, het is een bijzonder aangenaam gelegen dorp, daar het door heerlijke weilanden, verscheidene graanvelden, fraaije wandelpaden en rijwegen en vele prachtige lusthoven omringd wordt, terwijl de Delftsche Vliet of trekvaart naar de hofstad op geringen afstand loopt. De plaats wordt dan ook veel door wandelaars bezocht en dit draagt niet weinig tot de welvaart der bewoners bij. Het dorp bestaat uit eene digt bebouwde, met goede huizen bezette straat en bevat ongeveer 2.400 inw., die meest in den landbouw hun bestaan vinden, ofschoon men er ook 1 papier fabriek, 1 koren-, tras- en 4 snuifmolens aantreft. Het geslacht der Heeren van Rijswijk wordt reeds in 1083 genoemd. 

De Herv. kerk is vrij groot en heeft eenen vierkanten toren met twee klokken, een met een fraai hek afgesloten koor en een goed orgel, de tijd harer stichting is onbekend. De R. K. kerk, in 1784 opgerigt, is een fraai gebouw met eenen kleinen toren en een. uitmuntend orgel. Vroeger stond hier het Huis-te-Rijswijk, of liever het Huis-ter-Nieuwburg, in 1634 door prins Frederik Hendrik gesticht, het was een zeer aanzienlijk en prachtig gebouw en is vermaard geworden door den vrede, die hier op den 20 sept. 1697 geteekend werd, in 1783 werd het echter geheel afgebroken en op den grond een bosch aangelegd, terwijl het gebouw in 1792 vervangen werd door eene steen en gedenknaald met toepasselijke opschriften en lofwerk, die door de kunstkenners voor een meesterstuk van bouworde en uitvoering wordt gehouden. De plaats in het rond is een aangenaam, wel beplant wandelperk, doorsneden met bevallige lanen en wandeldreven, en met twee vischrijke vijvers.

De landstreek ten O. van Delft is zeer laag en bestaat voornamelijk uit veengronden, die voor een groot gedeelte uitgeveend zijn, waardoor nergens in ons vaderland meer veenplassen werden gevonden, dan hier, in de laatste veertig jaren zijn echter een groot gedeelte, dezer plassen ingedijkt en droog gemalen, waardoor aanzienlijke polders aan de veeteelt en den landbouw terug gegeven zijn. De dorpen dezer streek zijn dan ook niet groot of belangrijk, en sommigen zijn alleen gehuchten. De beide voornaamsten zijn Nootdorp, ruim 1 uur N. O. van Delft, aan eenen kruisweg gelegen, met 2 kerken en ruim 430 inw., en Pijnacker, 1,4 uur O. van Delft, door schoone weilanden omringd, door goede wegen doorsneden en aan eene ruime vaart. Dit dorp telt verscheidene fraaije huizen, is over het geheel vrij wel bebouwd, en bevat met de onderhoorigheden omtrent 1.400 inw., die van veeteelt, landbouw en veenderij leven. De kerk is zeer oud, maar ruim en luchtig het dak rust op 10 geheele en 4 halve pilaren, en de predikstoel is bijzonder fraai, zij heeft voorts een in 1830 geplaatst orgel en een en tamelijk hoogen toren, met uur. en slagwerk en eene vrij zware klok. De R. K. kerk is een schoon gebouw, maar zonder toren. Behalve beide genoemde dorpen heeft men nog Vrijen Ban, Ruiven, Delfgaauw en Klein-Delfgaauw, Biesland, Nieuweveen, Hoogeveen, Katwijk, van welken niets bijzonders te zeggen is. 

Wenden wij ons uit Delft zuidwaarts, om ons naar den Maaskant te begeven, dan komen wij eerst door de gemeente Hof van Delft, bestaande uit onderscheide: 1e polders, het gehucht den Hoorn, de buurt Abtswoude (de geboorteplaats van den dichter H. K. Poot en ook Paapsou geheeten) en het kleine dorp Woud, 1 uur Z. W. van de stad, met slechts een achttal huizen in de kom. Een weinig verder treffen wij het dorp Schipluiden aan, met omtrent 600 inw. het was reeds in 900 onder den naam van Scheepleda bekend en is ruim, luchtig en ter wederzijde van de vaart gebouwd, waarover twee bruggen liggen, de huizen zijn doorgaans goede en wel onderhouden gebouwen, de kerk was reeds in 1513 aanwezig, is langwerpig vierkant, tamelijk hoog, zonder pilaren en heeft in het koor een zeer schoon kunststuk ter gedachtenis van den heer W. H. Steenberch (overl. 1788). Het dorp heeft waarschijnlijk zijnen naam van het water de Lee of Leede, dat uit het Westland komt, en waaraan ook het dorp de Lier, 1 uur O. van Naaldwijk, gelegen is en zijnen naam ontleent. Dit laatst genoemde, niet zeer druk bezochte dorp telt ongeveer 800 inw., bestaat voornamelijk van land- en vlasbouw en heeft eene onaanzienlijke kleine kom, de kerk is echter groot en een op pilaren rustend gebouw, zonder orgel, maar met een en zwaren breeden en hoogen toren, die oudtijds nog veel hooger was. 

Ten Z. van Schipluiden ligt het oude, fraaije en welbebouwde dorp Maasland, aan het water de Gaag, dat uitloopt in de trekvaart, die van Maassluis en Vlaardingen naar Delft gaat. Reeds in 866 wordt dit dorp genoemd, zelfs spreken de oude kronijken onzes lands van een graafschap Maasland, waarvan men echter niet veel bijzonders weet en dat naderhand met Holland vereenigd schijnt te zijn. Het dorp bevat met de buurt Burgersdijk en onderhoorige polders ongeveer 2.000 inw., die meest van landbouw en veeteelt bestaan, is goed bestraat en heeft ter wederzijde der Gaag vrij goede gebouwen, er is ook 1 olie, 1 houtzaag-, 1 run- en pelmolen, en 1 traan- kokerij, welke 5 laatsten echter aan Maassluis behooren. De Herv. Kerk, die van 1241 tot 1654 aan de Duitsche orde behoorde, is zeer groot en fraai, tamelijk hoog, met eene rij pilaren, een uitmuntend, in 1725 geplaatst orgel, en een bijzonder groot koor, waarin het H. Avondmaal gehouden wordt en dat fraai geschilderde glazen heeft, de toren heeft eene sierlijke met leijen gedekte spits en is van een uurwerk en 2 klokken voorzien. Het oude kerkhof is mede net bestraat, door eenen muur, de pastorij, het dorpshuis en het in 1841 nieuw gebouwde fraaije schoolhuis omringd en met 2 ijzeren hekken afgesloten. De R. K. kerk, even buiten het dorp en geheel afzonderlijk staande, is zeer net, heeft eenen spitsen toren en een uitmuntend orgel. Van de vroegere hier staande oude sloten de Hoeve en het Huis te Velde is niets dan de naam overgebleven. Ook de laatste buitenplaats, aan den maaskant en Noord-Nieuwland genaamd, is sedert 2 jaren gesloopt. 

Eene wandeling van 1 uur brengt ons in het jonge, eenmaal bloeijende thans zeer verminderde Maassluis, bij en op den Maasdijk gelegen en van alle zijden door de gemeente Maasland omringd. Gelijk de naam aanduidt, heeft zij haren oorsprong ontleend aan eene of meer sluizen, die ter uit Watering van Maasland in den dijk gelegd waren, langzamerhand ontstond daarbij eene kleine buurt, die door de overvaart op Brielle, de visscherij en andere oorzaken, reeds op het einde der 16d. eeuw tot een vrij aanzienlijk dorp aangegroeid was, zoo dat het in het midden der 18d. eeuw voor het grootste, fraaiste en welvarendste dorp van Zuid-Holland doorging en door Hoogvliet "der dorpen koningin" genoemd werd. 

Tot de opkomst der plaats droeg veel bij dat hier na het innemen van Brielle in 1572 buitendijks eene vrij sterke schans werd gelegd, die echter reeds één jaar later door Romero werd ingenomen, bij welke gelegenheid Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde, gevangen geraakte. In 1614 kreeg het dorp een afzonderlijk regtsgebied en 13 jaren later begon men op den grond der vooraf geslechte schans de schoone en groote kruiskerk te bouwen, die wel naar het voorbeeld der Noorderkerk te Amsterdam is ingerigt, maar deze in netheid en fraaiheid overtreft. Zij prijkt met eenen hoogen sierlijken toren, die in eene achtkante spits met een doorluchtig koepel torentje eindigt en van omgangen, uurwijzers en slagklokken voorzien is. In de kerk vindt men een geschilderd houten bord, door de visscherij geschonken, waarop zee- en riviergezigten en verscheidene visschen zijn afgemaald, daarenboven bezit zij een prachtig orgel, door den edelen Govert van Wijn in 1752 geschonken. die in vele andere opzigten de weldoener zijner woonplaats geworden is, het mag onder de beste orgels van ons vaderland geteld worden en is uitwendig met zeer schoone sieraden en toepasselijke bijschriften voorzien. 

Tot omstreeks het jaar 1795 genoot Maassluis eene groote welvaart door den bloei der visscherij, waarop de bewoners zich met ijver toelegden, zij bezaten een aanzienlijk aantal haringbuizen en dreven vooral veel handel in kabeljaauw, die zij meestal bij IJsland gingen vangen en deels levend, deels als zoutevisch ter markt bragten. Na gemeld jaar echter was het met den bloei der plaats gedaan, en ofschoon zij in 1811 tot stad verheven werd, is zij steeds in welvaart en bevolking verminderd, zoo dat er thans veel armoede heerscht, in 1796 telde zij 4.800 zielen en stond dus bijna met Vlaardingen gelijk in 1830 had zij nog 4.434 inw. thans is dit getal tot 3.860 gedaald, daaronder bevinden zich 3.280 herv., 480 R. kath., 80 Israëlieten en 20 lutherschen. De middelen van bestaan zijn gedeeltelijk nog haring en kabeljaauwvisscherij en scheepvaart, met wat daartoe behoort, maar thans zijn slechts 7 schepen ter haringvangst uitgevaren (in 1845 nog 13). Voorts vindt men er 5 scheepstimmerwerven, ééne voor groote zeeschepen, de tweede voor visch- en haringschepen, de derde voor schuiten en pramen, 1 zeilmakerij, 1 taanderij, 1 touwslagerij, 1 looijerij, 1 bierbrouwerij, enz., er is ook nog eene zalmvangst en in de laatste jaren heeft de schelpenvisscherij aan vele visschers brood verschaft, terwijl door de verbetering der rivier de Maas het getal schepen, dat langs deze stad naar zee zeilt (in 1857 reeds omtrent 1200), aanmerkelijk toeneemt, en aan velen goede verdiensten aanbrengt. 

De plaats zelve doet zich niet onbevallig voor, ofschoon de teekenen van verval zich hier en daar duidelijk laten bespeuren. Zij ligt gedeeltelijk aan den dijk, die de Hoogstraat vormt, binnendijks heeft zij 2 vlieten of grachten, ter wederzijde met huizen bebouwd en waar tusschen het marktplein ligt, de Noordvliet is aan de eene zijde met boomen beplant en heeft gemeenschap met den dijk door een en zeer breeden, hoogen steenen trap met ijzeren leuning, een geschenk van Van Wijn. Het gezigt, dat men hier van den dijk ter wederzijde heeft, is bij uitstek fraai te noemen, daar het zich aan de eene zijde over de geheele vliet en aan de andere over de Schans, de haven kom en de haven uitstrekt. Er is nog eene derde, maar onbebouwde vliet, die tot de Boonersluis, 1/4 uurs O. van de stad, behoort. met eene kleine haven, doch die ligt op Maaslands grondgebied, deze sluis is in 1858 vernieuwd. Buitendijks heeft de stad eene schoone lange haven naar de Maas, die tot uitwatering van Delfland strekt, zij wordt door 2 spuijen, die in eene groote kom aan den dijk zamenkomen, diep en schoon gehouden. 

Aan het einde der haven, die aan de Oostzijde tot op de helft der lengte met fraaije gebouwen bezet is, is een zwaar hoofd in het Scheur aan gebragt, met eene lantaarn voor de schepen en daarnevens ziet men eenen grooten vijver, waarin de prikken, het aas der kabeljaauwen, worden levend gehouden. Bovendien zijn er nog onderscheidene straten, de huizen zijn net en zindelijk gebouwd, sommigen zijn zelfs zeer aanzienlijk en de inwendige inrigting overtreft nog dikwijls de uitwendige. Tot de voornaamste gebouwen behooren behalve reeds gemelde Groote Kerk, de Kleine of Oude Kerk op de Hoogstraat, met een eenvoudig torentje en eene galerij, maar zonder orgel, onder deze kerk is eene bijzondere school, wier ingang benedendijks bij den steenen trap is en die toch eene aanmerkelijke hoogte heeft. Voorts: de R. K. kerk, de Synagoge, het Stadhuis, het Gemeenelandshuis, beiden op den Dijk, met een fraai uitzigt aan de achterzijde op de haven, het Weeshuis op de Noordvliet, een ruim en bezienswaardig gebouw, met vrij aanzienlijke inkomsten en eigene school, enz.


Twee dagen uit het leven van een onderduiker.

‘Bereids was de waakzaamheid in de stad weer aanzienlijk verslapt, reden voor het Bruine Monster om langzamerhand zich op de dag voor te bereiden’.
Het huis aan het Jaagpad waar Jan Kousemaker zich onder de vloer schuilhield.

"In mijn schuilplaats, 9 december 1944"
"Dit etiket en deze letters heb ik in volslagen duisternis geschreven, liggende onder de grond - d.w.z. de vloer van een kamer, weggescholen voor speurende Moffen die in deze vierde oorlogswinter uit zijn op ‘mannenroof’.

Reeds eerder was dit het geval te Rotterdam en Den Haag nadat vele andere plaatsen in het Oosten van het land waren ontmand. Reeds enkele weken van te voren was er ook voor Delft een radioboodschap gekomen dat er in deze plaats razzia’s verwacht moesten worden en dat uiterste voorzichtigheid derhalve geboden was. Sindsdien is er een overval in Den Haag geweest en zijn wij er de machteloze getuigen van geweest hoe tientallen Rijnaken op sleep langs dit huis aan het Jaagpad (no. 72) kwamen, waar ik Jan Kousemaker, oud 34 jaar, geboren te ‘s Heer Arendskerke, Zeeland, met mijn vrouw Wilhelmina Joh. Phil. Van der Wart en twee dochters woon.

Geruststellend
De aanblik van deze transporten was dermate schokkend dat mijn aanvankelijk voornemen: ‘Ik laat me niet levend door die schurken vangen’ er slechts door versterkt kon worden. Bereids was de waakzaamheid in deze stad weer aanzienlijk verslapt, reden voor het Bruine Monster om langzamerhand zich op de dag voor te bereiden.

Gisterenavond bracht de Delftsche Courant - een blaadje wat je vanwege de papierschaarste met twee uitgespreide handen vrijwel kunt bedekken - het geruststellende bericht dat er géén mannen meer gezocht werden in verband met de actie in Den Haag op de zoveelste november. En pas dan op! Ik heb er niets van tegen Willy gezegd om haar niet nodeloos te alarmeren maar mijn argwaan was gewekt.

Reeds geruime tijd had ik onder de vloer van de badkamer, die met linoleum is bedekt en dus gemakkelijk is op te nemen, een luik laten maken en daar deze schuilplaats me niet aanstond heb ik zelf, op mijn zij liggende, met moeizame arbeid die me menige zweetdroppel heeft gekost, bij kaarslicht een weg gehakt door de fundering heen onder de vloer van een andere kwamen, de kleine voorkamer, waar Anke Nora slaapt, en op die plek lig ik dit nu te schrijven.

In mijn linkerhand houd ik een handdynamo, in mijn rechter dit anilinie-potlood. Bij het begin van een nieuwe regel doe ik de ‘knijpkat’ een keer aan om twee of drie letters te schrijven. In mijn schuilplaats heb ik een matras, kussen en enkele dekens, want het is hier braaf koud en telkens zie ik mijn ‘adem’ in het electrische lantaarntje, een fles mineraalwater of spuitwater wat zeer lang houdbaar is, een waxinelichtje, een tabakspot met inlands-geteelde tabak (een ons kost acht gulden, dat is evenveel als vóór de oorlog 6½ pond boter!) van inferieure kwaliteit en wat dun schrijfmachine-papier waarvan ik reepjes scheur om er sigaretten van te draaien. Ik heb er twee op. Bovendien heb ik hier nog enkele scheepskaken of -beschuiten in geval van ‘nood’. Deze dateren nog van 1940.

Uiteraard is het hier aardedonker maar zeer houdbaar. Er is meer dan voldoende ventilatie. Zelfs zo, dat ik mijn eerste sigaret gedurende enige tijd bij het waxinetje gerookt heb om te zien welke kant de rook op trok om eventuele gaten te dichten.

Langdurig gebel
Laat ik thans verhalen hoe ik hierin gekomen ben. Vanmorgen, toen het nog amper dag begon te worden, weren mijn vrouw en ik ineens opgeschrikt door een langdurig gebel aan de voordeur. Ik geloof dat we bij het eerste schellen beide ontwaakten. Tegelijkertijd sprongen we het bed uit en handelden volgens het programma wat we allang hadden opgemaakt! Ik lag namelijk half gekleed te bed, zonder pyjama, maar met een trui en lange onderbroek. Op de stoel naast mijn bed hing alleen een bovenbroek. Op de grond stonden pantoffels.

In mijn haast snelde ik echter eerst naar het luik in de aangrenzende badkamer. Onderwijl stond de Rot Mof maar de ‘beieren’. Nog snel mijn broek aan. Enkel met de haak dicht en nog juist kon ik mijn vrouw waarschuwen: denk erom dat mijn pantoffels er nog staan. Het verdwijnen ging zeer gezwind en om eens een term te bezigen uit Wehrmachtsberichten van de laatste jaren ‘volgens de plannen’.

Terwijl ik onder de vloeren door kikkerde, mijn gat doorkroop in de houding van een kind dat geboren wordt, hoorde ik mijn vrouw met de Mof spreken: "Weshalb nicht ? Erst mal etwas anziehen". Wat de Edelgermaan in het midden te brengen had, is me ontgaan omdat de kerel buiten stond. Ik wil eerlijk vertellen dat mijn hartje sneller tikte, omdat je nooit weet in hoeverre een schuilplaats ‘German-proof’ zal zijn. Ik was niet beangst of bevreesd, maar wel een beetje zenuwachtig en benieuwd in hoeverre het allemaal lukken zou. Ik heb toen gebeden, niet omdat nood leert bidden, maar omdat ik als kind reeds heb leren bidden en het steeds heb gedaan hoewel niet altoos even trouw en rechtgelovig.

Ik bad het volgende: "Mijn barmhartige Vader die in de Hemelen zijt, ik roep U aan op dit ogenblik, bedreigd door de grijpende klauwen van onze onderdrukkers. In alle tijden zijt Gij geweest een hulp van vervolgden en onderdrukten die zich listig aan een boosaardig vijand onttrokken. Thans is het mijn beurt. Vader ik roep U aan vanuit deze schuilplaats. Bestier alle dingen op mijn bede dusdanig, dat niet alleen ikzelf, maar alle mannen hier uit ons huizenblok onvindbaar blijven voor de zoekende vijanden. (...) Onze Vader, geef ons en onze bondgenoten een - indien het zijn kan - snelle en algehele overwinning. Bezield daartoe de mannen die voor ons strijden met ongekende moed. (...) Hoor mij naar de Grootheid van Uw genade. Uw naam tot eer, Amen".

Rustig
Na dit gebed was ik volkomen rustig en wachtte op de dingen die komen konden. Voorshands speelden mijn beide dochtertjes in ‘t kamertje boven mijn hoofd en maakten een heftig lawaai. Ieder gesproken woord was duidelijk waarneembaar, zodat de 5-jarige Anke Nora mij onwetend precies op de hoogte hield van de Moffenpatrouilles die zich over het Jaagpad en de Haagweg aan de overkant van het water, bewogen. Het bleek me dat de Moffen huis aan huis brieven hadden afgegeven waarin mannen van 17 tot 40 gelast werden zich op straat te begeven.

Bij het achterhek van de artillerie inrichtingen stond een groepje van deze Eikenloofhelden. Ook aan de overkant bij de splitsing Haagweg-Broekmolenweg. Inmiddels speelden de kinderen verstoppertje. Ze waren pappie en weggekropen. Anke verzon een schuilkelder onder de ledikanten !

Dat is niet zo fraai.
Dan zegt ze, dat Pappie naar het Woud is (een gehucht in de buurt waar ik nogal eens melk en boter haalde). Inmiddels kreeg ik bijzondere last van mijn urine die ik na de slaap ook al niet kwijt gekund had. Daarvoor had ik geen voorzieningen getroffen. Goede raad is duur. Ik ben naar een hoek van de schuilkelder gekropen en heb die plek waar een ondiepte bleek te zijn in de opgestreken betonlaag van de bodem gepromoveerd tot waterplaats. (...)

Ondertussen heeft mijn vrouw het luik in de badkamer opgetild en er een pakje brood ingelegd. Ik ben erheen gesalamanderd. (Er naar toe gekropen, red.) Straks zal ik wel eens eten, dacht ik en dat papier kan mooi dienst doen als ik last krijg van mijn ontlasting want dat houd ik ook geen uur meer vol. Dan komt Willy met de mededeling (de kinderen zijn in de huiskamer) dat de huiszoeking aan de andere kant van het blok is begonnen. Ik heb al enkele malen gevraagd of het ‘Grüne Polizei’ is of gewone soldaten. Ze kan nu ontwaren dat het een gezelschap is, bestaande uit een mengsel van dat lekkers - als ik nu maar niet moet niezen of hoesten, want ik begin sinds gisterenavond ferm verkouden te worden.

Wil staat nu voor het raam en doet verslag. De huiszoeking is blijkbaar een formaliteit want het komt snel nader. Ze hebben echter nog niemand. Dat geeft moed. Daar komen ze hoor en Wil gaat weg. Ik hoor de bel bij Tip, bij Schot, bij ons. Op dit moment, nu ik dit schrijf, wordt er een rocket-bom (V-2) opgelaten die weer eens weigert en hier in de buurt explodeert.

Ik hoor mannenstemmen, soldatenlaarzen met het zware ijzerbeslag. (...)

Ik bevind me bijzonder kalm.
Er wordt nogal wat gesproken. De Moffen gaan naar de huiskamer. Die Wil is een oude raker! Ze heeft nota bene die Mof er aan gezet om een kinderledikantje van mijn jongste, die zware bronchitis heeft, naar de huiskamer te dragen. (...) Later vertelt Wil me dat ze zeer geschikt waren.

Er was een gewoon soldaat bij die de laagheid bestond om aan Anke te vragen. "Wo ist dann dein Pappie". Wat een ongelooflijk laag wezen moet je toch geworden zijn om een meisje van 5 jaar, die Goddank antwoordde ‘dat weet ik niet’, zo’n doortrapt gemene vraag te stellen! (...) Wil heeft ze wijs gemaakt dat ik natuurlijk al lang en breed naar Den Haag was. Inderdaad ook een van de plannen om achter de stofkam enige veiligheid te zoeken. (...)

Willy weer aan het venster staande en het Herrenvolk weer de deur uit zijnde, wist te berichten, dat ze 1 persoon hadden. Aanvankelijk kende ze hem niet, zo doodsbleek zag hij. Later werd ze gewaar dat het de 17-jarige Tom was! Die had zich natuurlijk van zijn vader niet mogen verstoppen omdat Papa bang is voor tegenmaatregelen waardoor hijzelf de dupe zou kunnen zijn. (...)

Als het 10 uur is geworden komen de geruchten (het luik gaat nog eens open en ik krijg een metalen kinderpotje. Mijn ontlasting heb ik ook moeten doen in de meest ondenkbare houding namelijk op mijn knieën.

Ik heb de opbrengst plechtig begraven onder een bergje cementstof. (...)
De geruchten zijn: op de terreinen van der As ca. 70 man gepakt waaronder de heer Heukers, chef instrumentenmaker op de Kleiweg; een vluchteling aan- of neergeschoten, op ‘t hele Jaagpad 4 gegrepen plus Tom is 5. Bij Knotnerus alles omvergehaald. De hele linnenkast etc. etc. Zelfs onder het luik van de gasmeter gekeken! Jan Knotnerus niet gevonden.

Waxinetje
Zoeven - ‘t is ca. Half 3 - kreeg ik van Wil een maaltje pap, lekker! Al is er dan geen suiker meer in. Bij de terugreis van het luik naar het leger (bed, red.) begaf plotseling het lampje van de knijpkat dienst. Ik schrijf dit nu even bij ‘t licht van het waxinetje en doe dat dan weer gauw uit, want licht is haast nog kostbaarder dan eten.

Ik heb omstreeks elf uur koffie gehad. Ik vind het lekker, maar ben bang vanwege de konsekwenties. Ik heb nu wel een pot, maar het zal een toer zijn om er wat in te deponeren. Omstreeks 5 uur ben ik in de aan de badkamer grenzende slaapkamer geweest om te eten. Deur dicht vanwege de kinderen.

Teruggaande heb ik nog gauw van het nachtkastje meegegrist:  Herrig-Förster: ‘British Classical Authors’ en las daarin Joh. Swift. (...) Wil komt me vertellen dat ze ook de fietsen-schuurtjes achter onderzocht hebben. In onze tuin zijn ze niet geweest. Ik heb een stukje gelezen onder het genot van mijn derde sigaret. Ik ga nu mijn vierde nemen. (...)

Het zal op ‘t ogenblik 3 uur zijn. Ik ben nu bij met mijn relaas aan de tijd. Thans volgen dus enkele losse notities voor zover er nog iets te vermeldden is. Dit opschrijven was een genot. De tijd vloog om ! (...)

Honderden
Ik ben bang dat ze er in Delft toch nog honderden gevat hebben. Fabrieksarbeiders die naar hun werk gingen toen het nog donker was. Anke loopt boven mijn hoofd te zingen. Ik hoor een buurman door een muur heen breken, waarschijnlijk Piet.

Het is nu volslagen duisternis. Vanmiddag achterlangs naar buurman Arie Krijff gegaan die bovenhuis bewoont. Op ‘t balkon geklauterd. Samen zitten praten. Verroest koud. Hier beter. (...) Om 8 uur naar bed, omdat we zo weinig kaarsen hebben. Van 8 tot 10 samen met Wil in bed gelegen. Lekker warm geworden. Was tot op mijn gebeente koud na ‘t bezoek bij Arie. Samen liggen praten, anders niets. Erg gealarmeerd. Bij ieder geluid spits je de oren. Einde van 9 december Welterusten.

10 December
Anke heeft geroepen om een plas te doen. Ik werd er wakker van en hoorde ‘t gevalletje precies boven mijn hoofd. (...) Sindsdien kan ik niet meer slapen. Heb nog een boterham gegeten. Het leger is hard en ongemakkelijk. Er is aanmerkelijk meer toch dan overdag. Ook een slokje spuiwater gedronken. (...) Dit opgeschreven. Als ik zo weinig slaap kruip ik morgen lekker in Wil d’r bed, laat het luik openstaan.

Het is inmiddels 4 uur. Alles doodstil natuurlijk. Had hier ook niet hoeven te liggen, maar Arie is ook in ‘de tent’ en Wil heeft mijn bed verschoond. Bij eventuele controle is het kennelijk onbeslapen. Gisteren tussen 6-9 uur diverse treinen zien passeren. Duitse dus, want er is immers spoorwegstaking, richting Den Haag. Vermoedelijk afvoer van de jachtbuit der Moffen! Kunnen gaan graven in Ruhrgebied. Uit Delft zelf kwam nog geen enkel bericht door. Vrijdag zag Arie Krijff - momenteel passeert er een trein - 4.15 - lange personentreinen te Delft arriveren. Gestolen Hollandse wagons. 

De trein van 4.15 uur bleek een hakke-puf bootje door de Vliet te zijn. Sorry.

Nog een sigaretje en ik zal weer proberen te slapen.

Vanmorgen ca. 7.15 uur soldatenlaarzen menen te horen. Eenmaal heen en terug. Blijkbaar niets bijzonders".

Uit: Westlandsche Courant Zaterdag 26 november 1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol


Kwartierstaat over geslacht Van Zijl.

Hele Westland is familie van elkaar.

De Schaapweimolen uit 1826 in de Hoekpolder. De eerste molenaar was pater Van Zijls’ overgrootvader Cors van Zijl. Voor hem, vanaf 1637, bedienden vele generaties van het geslacht diverse molens in West-Delfland.

Westland - Tot in de twaalfde eeuw speurde hij zijn familie op. Folpert van der Lek en Stephanus van Smithuizen heetten zijn respectievelijk 48.250.128ste en 48.250.132ste voorouder. De eerstgenoemde was rond 1168 een edelman, die financieel borg stond voor de graaf Van Holland. De ander in 1190 leenman, die goederen beheerde uit naam van de bisschop van Utrecht.

Pater Theodorus Petrus van Zijl (75) uit Teteringen, die eind juli zijn vijftigjarig priesterschap viert, legde de stamreeks vast in De Kwartierstaat Van Zijl/Van Gaalen. Het ruim honderd pagina’s tellend boek werd onlangs uitgegeven door het Boekenfonds Studiegroep Genealogie Westland.

"Uit de opsomming blijkt dat bijna alle Westlandse families gelieerd zijn aan het geslacht Van Zijl, waarvan de naam voor het eerst opdook bij het elfde geslacht. Oftewel, we zijn allemaal familie van elkaar. Dat staat onomstotelijk vast", verantwoordt Wateringer J. W. H. Olyslagers, voorzitter van de studiegroep, de uitgave door het boekenfonds.

Vijfenveertig jaar werkte Van Zijl aan het document, waarvan een deel van het onderzoek werd geschonken aan het Westlands Museum in Honselersdijk. "Prachtig historisch bronnenmateriaal over familieonderzoek in het West- en Rijnland".

Pater van Zijl werd op 5 juli 1919 geboren in het Hof van Delft in een gezin van vier kinderen. Hij volgde de rooms-katholieke opleiding tot priestermissionaris in Steijl bij Venlo. Na zijn opleiding was hij professor of history aan de Nanton University in Nagoya in Japan; master of science in the Library Service van de Colombia Univercity in New York, doctor of philosophy in Mediavael History aan de Catholic University of America in Washington; professor of history aan de Universiteit van San Carlos in de Cebucity in de Filippijnen en bibliothecaris bij het Theologisch Instituut van de universiteit van Amsterdam.

Tijdens onderzoek in Japan vond hij naar eigen zeggen ‘toevalligerwijs’ een artikel in de Nederlandse Heraut over het geslacht Van Zijl uit Leiderdorp. Pater Van Zijl: "Het stuk prikkelde mijn nieuwsgierigheid. In de studiezaal van de universiteit heb ik vervolgens alle gedrukte bronnen en artikelen nagespeurd. Met kennissen in Nederland begon ik een correspondentie om zoveel mogelijk inlichtingen over het geslacht Van Zijl te krijgen". Zijn hobby was geboren.

Levenswerk
Voorafgaand aan de kwartierstaat, zijn levenswerk, verschenen in 1969 Het Westlandse Geslacht Van Z(e)ijl en in 1985 De Stamreeks Van Zijl. In De Kwartierstaat Van Zijl/Van Gaalen - een omgekeerde piramide, die uitgaat van alle voorouders- zijn een groot aantal familienamen in de loop der eeuwen terug te vinden. In tegenstelling tot genealogische stamreeksen, waarbij alleen de mannelijke nakomelingen worden vernoemd.

Een greep uit het aanbod. De vader van pater Theodorus heette Cornelis Franciscus van Zijl en werd geboren in 1874 in Rijswijk. Volgens de uitgave was hij watermolenaar van de Hoekpolder, later veehouder en landarbeider in het Hof van Delft en Wateringen. Hij overleed in 1943. Twee eeuwen daarvoor schrijft de kwartierstaat over ene Cors Willemszoon van Zijl, geboren op de Swet in Wateringen, watermolenaar van de West-Eskamppolder onder Haagambacht, die in een nog onbekend jaar overleed in Loosduinen. Over Adriaan Corneliszoon staat geschreven dat hij in 1579 schepen van Monster was; over Dick van Hodenpijl dat hij rond 1281 grafelijk leenman van het Ambacht Hodenpijl, gelegen onder Maasland, was.

Grootste knelpunt voor Van Zijl, zegt voorzitter Olyslagers van de studiegroep was het feit dat vóór 1600 geen trouw-, geboorte- en overlijdensaktes werden opgemaakt. Om de Leenderts-, en Claeszonen, de Adriaens- en Jansdochters, de Neeltgen, Trijntgen, Symons, Pieterszonen en Marytgen op te snorren. De kerk bijvoorbeeld besloot daar pas toe, vervolgt Olyslagers, eind zestiende eeuw tijdens het concilie van Trente. Met uitzondering van adellijke lieden en mensen die zich aldus Olyslagers op het slechte pad begaven, stond over het ‘brave volk’ niets opgetekend. "De hardwerkende boer was niet interessant genoeg om in bronnen te vermelden". Pater Van Zijl boorde rechterlijke archieven van de schout en schepenen aan om via boedelscheidingen en testamenten over zijn voorouders informatie te verzamelen.

Hiaten
In geval van twijfel, werden de namen niet vermeld. Vandaar ook een groot aantal hiaten in het boek. En de beëindiging van de stamreeks bij de 48.250.133ste voorouder met nomen nescio: ik weet de naam van de ouders niet. De pater wil verder onderzoek plegen. Wat Olyslagers betreft, komt de 75-jarige uit bij Karel de Grote "waar we tenslotte allemaal van afstammen". Of dat lukt, betwijfelt Van Zijl. "Ik heb nog zoveel andere bezigheden. Daarbij verwacht ik dat er naar aanleiding van de kwartierstaat een uitgebreide correspondentie op me afkomt. Van Westlanders die informatie vragen. En die wil ik allemaal zo goed mogelijk te woord staan.

De Kwartierstaat Van Zijl/Van Gaalen is voor 23 gulden te koop bij het Westlands Museum aan de Middel Broekweg 154 in Honselersdijk.

Door: Beatrice Keunen Uit: Westlandsche Courant Vrijdag 22 juli 1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol

 


K L O P J E S.

In de tentoonstelling "Westlandse Schuilkerken" verschenen catalogus, wordt op de laatste bladzijde gesproken over klopjes.

Wat waren klopjes ?
De algemene gedachtegang is, dat in de ruim tweehonderd jaar tussen de reformatie en de 19e eeuw, toen de openbare uitoefening van het Rooms-Katholieke geloof verboden was, de klopjes, wanneer er op een geheime plaats een priester kwam om de mis te lezen, langs de belijders van de oude leer gingen om deze te waarschuwen. Helemaal onjuist is dit niet, maar zij waren meer. Om te beginnen reeds voor de hervorming, bijvoorbeeld in 1511, werd er over "klopsusteren en broers" geschreven. IJsselstein was toen door Gelder en Utrecht belegerd en een tijdgenoot maakte toen het volgend rijm:

'Dye Gotshusen mosten alle mede opdocken
En geven wolle dusenden alle sunder iocken,
Closteren, clopsusteren ende lollarden (cellebroeders)
Mosten alle met gelt ten (o)orlige aanvaerden'. 1)

Ook in Leiden werd al in 1538 genoteerd; 'Die Clop een grooten', die had zij verdiend voor het zingen in de Gulden Mis. Maar terug naar wat zij waren. Eugenie Theissing schreef (1935) in haar proefschrift; "Over klopjes en kwezels"; "Waren zij kloosterzusters, begijnen of leken? Ook nu is geen categorisch antwoord op deze vraag te geven, omdat zij noch het een, noch ander zijn geweest". Kort geleden las ik de volgende definitie, die ook weer alles en niets zegt: "Een 'klopje' was iemand, die niet trouwde en onder geestelijke leiding in dienst van God en kerk trad".

Kloosterlingen leggen drie geloften af, t.w. die van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede, verder leefden zij over het algemeen in een gesloten gemeenschap. Begijnen legden een tijdelijke gelofte van zuiverheid af en waren gehoorzaamheid verschuldigd aan hun overste. Feitelijk benaderden de klopjes meer de Zusters van het Gemene Leven. De Zusters en Broeders van het Gemene Leven, een kloosterorde ontstaan uit de vernieuwing van de Moderne Devotie van Geert Grote, legden geen verplichte geloften af, ook hadden zij naast een gezamenlijk bezit hun persoonlijke eigendommen. Tevens moesten zij werken om in hun levensonderhoud te voorzien en mochten zij in hun kleding niet opvallen tussen de gewone mensen.

Klopjes legden echter één gelofte af, bijvoorbeeld aan hun biechtvader, meestal een gelofte van zuiverheid, soms aangevuld met een belofte van gehoorzaamheid. Over het algemeen behielden zij hun eigendommen en zorgden zelf voorhun levensonderhoud, sober en vaak tegen het armoedige aan. In tegenstelling met kloosterlingen en begijnen woonden zij vaak bij ouders of familie. Wanneer zij zich in een 'Vergadering' verenigde had zo'n gemeenschap iets van de begijnen, maar men bleef in eigen levensonderhoud voorzien. Rovenius (Apostolisch Vicaris) stelde dat Kloppen gewoon leek waren en geen enkel kerkelijk voorrecht genoten.

Maar de buitenwacht zag toch duidelijk een verschil tussen een klopje en een ongehuwde katholieke vrouw. Zo noemde J. J. de Graaf, in de Haarlemse Bijdragen, een brief, waarin een Alkmaarse familie werd beschreven, waarvan twee dochters klopzuster waren geworden en een derde als godvruchtig vrijster was gestorven. Een Jezuiet uit Amsterdam meldde, dat de klopjes Fl. 6000,- hadden bijeengebracht en de leken slechts Fl. 4000,-.

Wanneer in 1663 de paus informatie vraagt over het verschijnsel klopje, noemt Neercassel hen de bloem der kerk. Zij behoren bij geen enkele instelling, tenzij de instelling der maagden, waarover Ambrosius en andere oude Vaders in de oudheid hadden geschreven. De Utrechtse pastoor Kemp, die "De Zedelessen voor de Maegden" had geschreven, maakte een tabel van verdiensten: "De maegden hebben hondertvout, de weduwen en die zig onthouden sestigvout en d'eersame getrouwden dertigvout".

Uiteraard waren er ook figuren die minder lovend over deze klopjes, maagden of devotes spraken. In de gehele 17e eeuw was er discussie over hen, Lindenboom, Rovenius, Van Schoonhoven, Van Espen, Zacharias van Metz, Van Neercassel en vele anderen gaven hun mening. Zacharias van Metz schreef in 1661 een ongunstige brief aan Rome, die Van Neercassel een jaar later probeerde te neutraliseren.

De levenswijze van deze vrouwen had geen vaste regel, was er een leidraad dan was deze gebaseerd op de zienswijze van hun biechtvader en/of andere priester, die hen begeleidde, aangepast aan de omstandigheden, waarin men verkeerde en deze regels gehoorzaamden zij zoveel mogelijk. Reeds in het begin van de 17e eeuw kwamen er "Klopjesboeken", welke poogden een lijn in hun leven te brengen en die min of meer algemeen werden aanvaard. Want: "Een maagd zonder regel, is als een schip zonder stuurman", was de mening van Kemp.

In deze "Klopjesboeken" werden verschillende zaken aanbevolen, zoals kleding, gebed, vasten en versterving, behoud van de eerbied, ingekeerdheid in kerk en gebed, onderlinge liefde, gehoorzaamheid aan de overste, de biecht, gewetensonderzoek, de dienst in de kerk, het onderhouden van de regels enz. Er werd aangedrongen op een sobere levenswijze, de inrichting van huis of kamer moest functioneel zijn, geen luxe, geen wereldse zaken, alles moest er op gericht zijn om de godsvrucht op te wekken. Voor de voeding gold dezelfde regel, soberheid bovenal, men moest kieskeurig zijn, maar men diende beslist voldoende te eten en te drinken. Tussen de maaltijden door moest men echter niets nuttigen. Bier en water was voor het drinken goed genoeg. Gevast werd er op de voorgeschreven vastendagen. Buiten de traditionele vrijdag waren dit de woensdag en de dag, die aan een feestdag voorafging. Tegen overdrijving werd streng gewaarschuwd, slapen op de grond: accoord, dragen van een wollen kleed: best, maar te zwaar op de vasten: neen. Lindenboom schreef o.a. in de "De herder Jacobs": "Het is voor velen niet aan te raden te leven op water en brood en alle zuivel en vlees te mijden, waartoe juist zij genegen zijn, die dit het minst kunnen verdragen". Voor dergelijke zware boetedoening werd toestemming van de biechtvader vereist.

De kleding moest van de eenvoudigste eenvoud zijn. Hoewel er geen regel van gelijkheid bestond kwam door de nagestreefde soberheid bijna automatisch een bepaald patroon tot stand. Zo werd de kleding zwart 'om rouw te draegen over de weirelt en alle lichtverdigheijt te verzaecken'.

Men droeg, wanneermen op reis moest, om moeilijkheiden te vermijden, over het algemeen wereldse kleding. Deze vrouwen ondervonden veel onbegrip, ook van familie en vrienden zoals Giertgen Deinen, een dochter van een bemiddeld koopman. Haar vrienden verwonderden zich over haar. Giertje legde namelijk van de een op de andere dag, zonder dat één van haar naasten hiervan een vermoeden had gehad, haar rijke kleding af, die zij altijd met overtuiging en genoegen gedragen had 'terwijl sij moy was van aenschijn, jonck van jaren, rijk van tijtelijck goedt en hebbende een rijcke ghemuetge'. Over het mutsje of kapje werd ook veel gescreven en gewreven. Volgens sommigen moest het zo zijn alsof 'daar de vogelen in nestelen souden'.

De gegeven regels waren echter bedoeld als goede raad en dus niet bindend. De biechtvader kon het klopje berispen maar afwijken was geen zonde. Zij kon in alle vrijheid leven, zoals zij dit noodzakelijk achtte.

Haar werkzaamheden waren tweeërlei. Ten eerste werelds, zij moesten immers zelf in hun levensonderhoud voorzien. Waren zij niet van gegoeden huize of wilde de familie niet in haar onderhoud voorzien, dan moesten zij werken. In velerlei beroepen werden de klopjes aangetroffen; in de geëigende vrouwenberoepen als naaister of dienstbode, maar ook als brouwersmeid en in Bergschenhoek zelfs als turfsteekster. Ten tweede religieus. Voor hun Roomse kerk staken zij al hun vrije tijd in de geestelijke en/of de lichamelijke barmhartigheid, de zorg voor de priesters, onderricht aan kinderen en andere onwetenden. Eén van de oorzaken van de reformatie was het plichtsverzuim en de onbekwaamheid van veel geestelijken. Na de hervorming moesten, in een tijd van onderdrukking en achterstelling, de resterende priesters proberen het verlorene te herstellen. Volgens Fruin, in zijn 'De wederopleving van het Katholicisme...', zag echter apostolisch vicaris Sasbout van Vosmeer, omstreeks 1600, een kentering ten goede, mede dankzij de goede werken van de klopjes en klopbroeders.

De geestelijken, die hun werk officieel illegaal moesten verrichten konden zich, zeker de eerste decennia, niet op een vast adres vestigen. Het waren vaak de klopjes, die zorgden, dat zij dan hier en dan daar konden verblijven. Niet alleen gaven zij hen onderdak, maar zij stelden tevens hun huis als kerk beschikbaar. Zo heeft bijvoorbeeld Rovenius 25 à 30 jaar een schuilplaats gehad in het huis van Hendrika van Duivenvoorde. Koeriersterswerk is niet alleen van deze tijd. Onderlinge communicatie was voor de geestelijken vaak onmogelijk en de devotes verzorgde dan via koeriersdiensten deze contacten. Dusseldorp schreef nogal cynisch in zijn "annales", dat dit voor vrouwen een minder gevaarlijke bezigheid was.

In principe verzorgden zij de gehele kerk, zowel de inrichting als versiering en het onderhoud, vaak op eigen kosten, tot en met de zang en muziek. Maar zij dienden ook de mis. Uiteraard was dit tegen de kerkelijke regels. Wanneer in 1609 Sasbout van Vosmeer hierover onderhouden wordt, door de nuntius, antwoordt deze, dat dit liturgisch zeker niet goed is, maar gezien de omstandigheden, namelijk het ontbreken van misdienaars, hij dit wel moet tolereren.

Johannes van Velden schreef aan Rome, dat wanneer er geen priester was, de klopjes ook vaak de zielzorg deden, zoals bezoek aan armen, zieken en bejaarden en deze geestelijk en materieel ondersteunden. Ook in het onderwijs maakten zij zich verdienstelijk, bijvoorbeeld aan Anna, de dochter van Joost van den Vondel, zoals Van Lommel in zijn 'Historische Waarden' meldt. Uiteraard werden ook de lessen uit de Catechismus aan de maagden overgelaten, wanneer dit voor de priester te gevaarlijk was. Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat deze vrouwen over het algemeen geen zalvende en suikerzoete wereldvreemde wezentjes waren. Eugenie Theissing schreef reeds in haar proefschrift: "Zij wisten: godsliefde en naastenliefde zijn niet te scheiden en stoffelijke hulp aan misdeelden is gelijkertijd een geestelijke gave. Een feitelijke daad is meer dan een boek met mooie woorden".

Maar tussen tarwe groeit altijd onkruid.
Uiteraard was zowel priester als maagd niets menselijks vreemd. Gezien de omstandigheden waren priesters en klopjes op elkaar aangewezen. Maar ook de jaloezie en afgunst staken hun kop op, om over de roddel maar te zwijgen. Zoals reeds eerder geschreven zag Vicaris Zacharias van Metz, het allemaal niet zo zitten en noemde de klopjes een aanleiding tot veel kwaad onder de priesters; de onderlinge verstandhouding was te vrij en gaf vaak ergernis bij andere Katholieken.

Van Helvoirt vermeldt in zijn "De klopjes in Twente" een Twentse zegswijze;

"Ne klop is ne Hillige in de Kiärk,
Ne klappei op de straat en ne Duvel in Hüs".

Kerkelijke overheden, die buiten het Hollandse missiegebied zetelden probeerden met voorschriften te sturen. Vaak waren dit kanonnen om muggen te schieten. Toch overheersten de gunstige uitspraken. De uitspraak in 1643 van een Goudse predikant spreekt boekdelen: "En dat deselve cloppen ongelooffelijck stout zijn en meer schaede de lande ende der Religie doen als alle de Paepen". Zij werden bij vlagen vervolgd, er zijn uitbanningen en andere straffen bekend, maar vele bestuurders stonden meer godsdienstvrijheid voor of sympathiseerden met de oude religie en/of waren omkoopbaar en korte tijd later was alles weer als voorheen.

Door het sluiten van de kloosters etc. kwamen vele godvruchtige mensen in een religieus vacuüm. Op natuurlijke wijze groeiden spontaan deze gemeenschappen van dienen. Het lijdt geen twijfel: vele van deze vrouwen hadden in andere omstandigheden voor het klooster gekozen. Maar ook andere minder religieus betrokkenen kozen als reaktie op de onderdrukking voor dit onofficiële instituut. Onder normale omstandigheden waren deze mensen nooit religieus gaan leven. De laatste klopjes stierven deze eeuw, bijvoorbeeld Johanna Biezemortels op 17 maart 1932 in Tilburg.

Ook in het Westland waren zij actief. Veel is er van hen niet bekend; in de begraafboeken komt men een enkele maal achter de naam van de overledene de vermelding tegen "Devota" (geestelijk zuster) en zeker in Wateringen een enkele "Devotus" (geestelijk broeder).

De eerste pastoor van Wateringen, Cornelis Verburgh, had een zuster, Crijntje Verburgh. Deze was grondlegster van een gemeenschap van Klopzusters en -broers in Wateringen. Naast Crijntje Verburgh, overleden 27 april 1710, zijn onder andere nog bekend: Anna Ammerlaan, Aagje Engelen, Aeltje Cornelis van der Maerel, devota en weldoenster, Marie Jans van der Maerel, Meerten Pitersen van der Maerel, Jannetje Dircx Persoon, Pieter Dirkse Persoon, Trijntje Louwen Rijgersbergen en Marij Lenerts Tetrode.

1) Gallee en Muller, berijmd verhaal. pg. 674.

Uit: Westlandsche Courant
Door: J.W.H. Olyslagers. 
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol


Studie naar Hollandse jongens in Franse tijd. 
Heldendaden overschaduwd door de honger.
Hans van der Hoeven bestudeerde het dagelijkse leven in de Napoleontische tijd.

Delft
Op de triomfen van Piet Hein, Jan Tromp, Michiel de Ruyter en andere zeehelden zijn wij Hollanders maar wat trots. Onze borst zwelt bij het zingen van de Zilvervloot. Maar de rest van de vaderlandse militaire geschiedenis is voor velen een blinde vlek. Ja, de slag bij Waterloo, dat zegt sommigen nog iets. Maar dan houdt het op.

"Geruime tijd lag er een soort taboe op de militaire geschiedenis", beaamt Marco van der Hoeven, kersvers afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Leiden en auteur van het boek ‘Van de Weser tot de Weichsel, Het leven van het Koninkrijk Holland en de Duitse veldtochten van Napoleon 1806, 1807 en 1809'.

"Pas de laatste tijd is er een kentering waarneembaar. Dat is vooral te danken aan een Engelse publicatie, ‘The face of battle’ van John Keegan, waarin aandacht wordt besteed aan de individuele soldaat. Wat maakte een soldaat mee tijdens zo’n veldtocht, hoe zag zijn leven eruit? Het gaat dus meer om de psychische aspecten en minder om de strategische", zegt de 24-jarige doctorandus, die tegenwoordig werkzaam is bij het Leger- en Wapenmuseum.

Napoleon
Voor zijn afstuderen richtte hij de blik op de Napoleontische tijd, met name het optreden van Hollandse troepen op Duits grondgebied, een onderbelicht aspect van de Nederlands-Duitse betrekkingen.

In 1806 trokken op last van Napoleon 12.000 soldaten van het Koninkrijk Holland naar Duitsland. Ze zouden daar aan de kant van Frankrijk vechten tegen Pruisen, Zweden, Russen en Engelsen. Na de succesvolle afsluiting van de veldtocht in 1807 bleven 6000 Hollanders achter als bezetters van de Noordduitse gebieden. In 1809 zouden ze nog een keer in actie komen, ditmaal om een opstand neer te slaan.

"Nederland staat graag bekend als pacifistische mogendheid, maar in de gouden Eeuw was Nederland maar heel kort niet betrokken bij een oorlog", aldus Van der Hoeven. "Nederland is intensief betrokken geweest bij de oorlogen die Europa teisterden in de periode 1792-1815. 

Als bondgenoot van Frankrijk leverde de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geld, voedsel en soldaten. In verschillende staatkundige vormen - Bataafsche Republiek, Koninkrijk Holland en de provincie van Frankrijk - nam Nederland deel aan de veldtochten van Napoleon Bonaparte.

Zo speelden vele tienduizenden Nederlanders een rol in de militaire operaties die zo’n grote invloed zouden hebben op de geschiedenis van Europa. Oorlogen vormen immers de grenspalen, de breukvlakken in de geschiedenis".

In Van der Hoevens visie is in de loop der tijd te veel aandacht besteed aan de gloriekant van de oorlog en minder aan de menselijke - of zo men wil, onmenselijke - kant van de oorlogvoering. En als er al aandacht aan de oorlog wordt besteed, is het op een geromantiseerde of op sensatie beluste manier in Hollywood films en tv-series.

Maar enkelen namen de moeite om zich in de echte geschiedenis te verdiepen. Er ligt dan ook nog een enorm terrein braak waar Van der Hoeven naar hartelust in heeft kunnen wroeten. "Er zijn historici die nooit een voet in een archief zetten. Ik begrijp dat niet. Het door je handen laten gaan van archiefmateriaal, dat is een historische sensatie die ik niet graag zou willen missen. Bovendien hoef je niet te herkauwen wat anderen al uitgebreid voor jou hebben gedaan. Je betreedt echt een nieuw terrein. De Franse Tijd is in de militaire geschiedschrijving van de twintigste eeuw onderbelicht gebleven. Moderne historici hebben zich voornamelijk gestort op de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Nederlands-Indië na 1945. Toch is die tijd minstens zo interessant.

Carrière
"Wat ik zo fascinerend vind aan deze periode, is de carrière van sommige militairen. De ene keer is een soldaat in dienst van het ene leger en even later in dienst van het andere. Wie het ene moment de vijand is, kan het volgende moment je collega zijn", aldus Van der Hoeven. "Neem luitenant-kolonel P.F. Vermeulen-Krieger (1782-1865). Hij begon zijn carrière in de garde van Lodewijk Napoleon. In 1812 was hij als luitenant bij de veldtocht naar Rusland, waar hij door de Russen krijgsgevangen werd genomen. Na zijn terugkeer in Nederland in 1814 vertrok hij naar Indië, waar hij tussen 1817 en 1834 bij vele krijgshandelingen betrokken was. In zijn 57-jarige carrière had hij 22 veldslagen of grote gevechten meegemaakt".

Voor de meeste Hollandse militairen was vechten geen dagtaak. Ze waren door Lodewijk Napoleon opgeroepen tot een roemrijke loopbaan waar in de praktijk weinig van terecht kwam.

"Zoo worden bij deze alle brave Jongelingen uitgenodigd, om onder de Vanen onzes Konings ene roemrijke loopbaan te betreden. Gij, brave Jongelingen! Die u voelt aangespoord om deze uitnodiging te volgen, vervoegt u ter plaatsen, daar gij tot dat roemvol einde kunt geëngageerd worden", luidde de wervingsadvertentie in de Koninklijke Courant, waarop duizenden reageerden.

In de drie jaar dat de Hollandse troepen in Duitsland lagen, bleef er weinig over van de voorgestelde glorie. De soldaten hebben nooit meer dan enkele dagen achtereen gevochten. Het totaal aantal dagen dat gevuld was met gevechtsacties bedraagt ongeveer vijfentwintig. Dat varieerde van een kleine schermutseling tot complete veldslagen.

Wachten
Het dagelijks leven bestond dan ook voor een belangrijk deel uit wachten, marcheren en proberen aan voedsel te komen. Af en toe deden zich vechtpartijen en andere excessen voor. Soms werden die veroorzaakt door drankmisbruik - van hogerhand werd de militairen drinken aangeraden een (gratis) glas jenever per dag te drinken, omdat dit de gezondheid zou bevorderen - soms lag verveling eraan ten grondslag. Het grote aantal mannen dat leed aan een geslachtsziekte doet vermoeden dat drinken niet het enige vermaak is geweest.

Veel meer dan vaandels en onderscheidingen bepaalden honger, angst, vermoeidheid, verveling en ziekte het gezicht van de oorlog. Er werden meer soldaten in het hospitaal opgenomen met ziekten, dan met verwondingen. Dit kwam door de vaak slechte hygiënische omstandigheden en slecht voedsel. Het percentage verliezen van het Hollandse korps ten gevolge van gevechten was slechts zes procent. Het merendeel van de militairen keerde ongeschonden in het vaderland terug.

Veel tijd werd in beslag genomen door het verplaatsen der troepen. Het aantal kilometers per verplaatsing kon nogal verschillen. Soms werd er per dag ongeveer 30 tot 40 kilometer afgelegd. Als er meer haast bij was zoals bij de inval in Westfalen of de tocht van Hameln naar Nienburg, liep dit op tot 80 à 90 kilometer per dag. De soldaten marcheerden per dag 12 uur achtereen. Een speciaal geval is het tegenoffensief bij Stralsund in 1807. Bij de Zweedse uitval waren de Hollanders in één week over een afstand van ongeveer 130 kilometer teruggedreven. Deze afstand werd bij het tegenoffensief binnen 24 uur afgelegd.

Op deze routen waar de grote armee had gepasseerd had ik met grote moeilijkheden te worstelen, het slechte vochtige Novemberweer had die altijd gebrekkige wegen bijna onbruikbaar gemaakt, overal vond men materieel en voertuigen weggezonken, met gebroken radarwerk enz. bezweken paarden, artillerieparken, die er zich trachten door te werken en zeer tevreden waren, wanneer met de meeste aanstrening 4 uren afstand in een etmaal konden avanceren.

De soldaten konden dat uiteraard niet volhouden zonder voeding. Daarvan was er zelden voldoende, dus plunderden soldaten in vijandelijke gebieden hun maaltje bij elkaar. Op het gebied van bondgenoten lag dat uiteraard wat moeilijker.

Tijdens de slag bij Friedland (1807) klaagt een van de militairen in een brief zijn nood:

Al vanaf het vertrek uit Zweeds-Pommeren heerste voedselgebrek. D’armee is dikmaals veertien dagen zonder brood, slechts wat meel of scheeps beschuyt wordt soms gedistribueerd, ‘t gebrek voor Man en Paard is alleruiterst.

Saillant detail is dat de overwinning bij Friedland door koning en ministers werd gevierd met een schitterend diner voor 140 man.

Het zal een schrale troost geweest zijn voor de hongerende soldaten te velde dat ze bij dat diner niet zijn vergeten. Een van de uitgebrachte toast luidde: ‘Aan alle de Helden, welke de glorierijke Overwinning die wij heden vieren, bevochten hebben, en waaronder wij het genoegen hebben ook te mogen tellen enige onzer Landsliederen, tot ‘s Konings Armee behorende.’

Door:Trudy van der Wees
Uit: Westlandsche Courant Vrijdag 24 juni 1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol


Westland was ooit een bollenstreek.

De teelt van tulpenbollen was erg arbeidsintensief. 
Werkmannen moesten met de hand poten, wieden, koppen en rooien.

Westland
Bloembollen ? Die groeien bij Lisse en Hillegom, in de Bollenstreek en zo. Toch niet in het Westland? Dat klopt. Tussen alle tomaten, paprika’s en chrysanten zijn Westlandse bloembollen een uitzondering. Hooguit zijn er nog wat telers van amaryllis of tulp.

Nog maar dertig jaar geleden was dat heel anders. Ouderen herinneren zich nog dat men bij de ‘s-Gravenzandse en Monsterse duinen bollen pelde. Dezelfde bollenvelden als nu zo massaal in de kop van Zuid-Holland worden bewonderd. Dat het Westland vroeger deel uitmaakte van de ‘Bollenstreek’, is goed zichtbaar op de nieuwe expositie in het Westlands Museum in Honselersdijk. Op foto’s is te zien hoe in de periode na 1850 steeds meer Westlandse boeren en tuinders bloembollen gingen telen. Sommigen waren wel gedwongen om over te schakelen, want de afzet van aardappelen was in de problemen gekomen. Bollen waren een gat in de markt, want het grote publiek had ontdekt dat een bloemetje in huis toch wel gezellig was.

De handel verliep eerst vrij simpel. De bollentelers kregen bezoek van de exporteurs of tussenhandelaren. Na een beetje onderhandelen werden de bollen verkocht. Voor de tuinders was de directe verkoop niet zo gunstig. De handelaren speelden de telers soms tegen elkaar uit. De tuinders bedachten dat ze bij een veiling, waar meerdere kopers tegen elkaar op moesten bieden, een hogere prijs zouden halen. De eerste bloembollenveiling werd gehouden in Poeldijk, op 30 april 1886.

Al snel ontstonden er verenigingen van Bloembollenkwekers, die veilingen van bloembollen organiseerden. Een bekende vereniging is Floralia uit ‘s-Gravenzande, opgericht in 1890 en nog steeds actief. In Wateringen was de vereniging Aurora opgericht, terwijl ook bollentelers in Monster, Honselersdijk, Kwintsheul, Naaldwijk en Maasdijk gingen samenwerken.

De werkwijze van de bloembollenveilingen was heel anders dan tegenwoordig. De bollen werden al geveild als de bloemen op het veld in bloei stonden. De kopers gingen op een vastgestelde dag in optocht langs de velden. In een zaal werden de bollenvelden vervolgens bij opbod en afslag verkocht, onder toezicht van een notaris of deurwaarder. Dit systeem werd een ‘groene veiling’ genoemd. De groene veilingen bleken in de praktijk toch wat onhandig. Geleidelijk aan gingen de telers de bollen eerst rooien, sorteren en schoonmaken voordat ze ter veiling werden aangeboden.

Zandgrond
Floralia uit ‘s-Gravenzande hield de eerste droge veiling in 1907. De laatste groene veiling werd nog in 1914 gehouden. De tulp was het meest voorkomende plantaardige product dat werd geteeld. Het opkweken van de oorspronkelijk Turkse bloem vergde veel handwerk. Als het land in september klaargemaakt werd voor het poten van de bollen, werd het glad gereden met een rol, waarop al groeven zaten, die de plantafstand van de bollen aangaven. Men liep over planken op het land om de bollen te poten.

Als het gewas boven de grond kwam, zat er veel onkruid tussen. Dit moest met de hand worden gewied. Kwam de tulp in bloei, dan moesten de planten worden gekopt. Met een mesje werd de bloem van de steel afgesneden, zodat alle kracht naar de bol ging. Ook het rooien van de bollen gebeurde met de hand. Dan werden de bollen gepeld en in de kinnetjes (manden) gedaan.

Het bollenpeller was echt vrouwenwerk en werd slecht betaald. De vrouwen moesten vlug pellen, om nog wat te verdienen. Vaak zat men daarbij in stoffige schuren op oude stoelen of een houten kist. De meeste telers van bloembollen waren te vinden in ‘s-Gravenzande. De zandgrond was erg geschikt voor de teelt, terwijl zo vlak achter de kust de temperatuur soms iets hoger is dan dieper landinwaarts. De teelten kwamen door de gunstige omstandigheden eerder tot volle rijpheid. Dat maakte de bollenteelt rond ‘s-Gravenzande een winstgevende zaak.

Tot aan de Eerste Wereldoorlog leidde de handel en teelt in Westlandse bollen een bloeiend bestaan. Door de oorlog tussen 1914 en 1918, waarbij Nederland neutraal bleef, kwam de export bijna stil te liggen. Tuinders gingen over op andere teelten, maar na de oorlog neemt de bollenhandel- en teelt weer toe.

De opleving was van korte duur. Na de beurskracht in Wall Street sleurde de wereldwijde economische malaise ook de bollenteelt in een dal. De handelaren raakten de bollen aan de straatstenen niet meer kwijt en de prijzen kelderden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stopte de export helemaal en veel telers stapten over op andere bloemen of op groenten. Bovendien moesten veel bollenkwekers in de duinen wijken voor de Duitse verdedigingswerken.

Na de oorlog was er weer een opleving van de bollenteelt. In het midden van de jaren zestig daalden de omzetten echter. De bollenteelt werd steeds meer vervangen door bloemen. Alleen rond Lisse, waar ook meer exporteurs zijn gevestigd, bleef de teelt levendig. In het Westland was de overgang van bollen naar bloemen niet zo groot. Veel bollentuinders hadden altijd al, voordat ze de bollen op de veiling aanvoerden, de afgesneden bloemen naar de markt gebracht. De eerste bloemenveilingen in Poeldijk en Honselersdijk vonden zo hun oorsprong.

Amaryllis
E
én bollencultuur in het Westland heeft de tand des tijds doorstaan. De amaryllisbollen. Deze teelt geschiedt onder glas en was al in de jaren zestig geen nieuw product. Reeds in 1932 introduceerde A.W. van Eendenburg dit bolgewas in het Westland. In de jaren vijftig begint men met de verkoop van amaryllisbollen. De teelt komt nog steeds in het Westland voor.

De tentoonstelling "De bloembollenteelt in het Westland’ in het Westlands Museum van de Middel Broekweg 154 in Honselersdijk, is tot 18 februari te bezoeken. Attentie dat was in 1994 !)
Het museum is geopend van dinsdag tot en met zaterdag van 14 tot 17 uur.)

Uit: Westlandsche Courant Dinsdag 4 oktober 1994
type werk: Nicole Schoutens-Koppenol



Wegen vorige eeuw onbegaanbaar.

Westland

De Westlandse gemeenten hebben een groot belang bij in goede staat verkerende wegen. De infrastructuur is van doorslaggevende betekenis voor de economische ontwikkeling van de streek. Dat geldt niet alleen voor deze tijd. Ook in de vorige eeuw was dat het geval. 

Nadat in 1833 en in de winter van '33-'34 de wegen van Naaldwijk en Wateringen naar Rijswijk en Delft buitengewoon lang onbegaanbaar waren geweest, namen de burgemeesters van beide plaatsen de plannen om de wegen te bestraten opnieuw in overweging. Dat was noodzakelijk, omdat in Delft en Rotterdam zich markten voor producten uit land- en tuinbouw en veeteelt bevonden. De wegen naar Delft waren gemiddeld zeven maanden per jaar onbegaanbaar. Als er een natte zomer was, was er gedurende het hele jaar door vrijwel geen begaanbare weg te ontdekken. Om Delft te bereiken, moest er dan een omweg via Den Haag worden gemaakt. Het was dan ook wel logisch dat de Westlandse gemeenten voor verbetering van de doorgaande wegen wel wat geld wilden uittrekken. Men wilde de wegen eigenlijk bestraten, maar door de hoge kosten was men genoodzaakt zich met bepuining en beschelping tevreden te stellen. De gemeenten Monster en
's-Gravenzande werkten ook mee.

In november 1835 zonden de raden van de vier gemeenten een gemeenschappelijke brief aan de Koning. Daarin vroegen zij machtiging om tot het opknappen van de wegen over te gaan. Bovendien wilden zij tol- gelden op de wegen gaan heffen. Bij Koninklijk Besluit van 4 mei 1837 werd vergunning verleend om tot bepuining, beschelping of bekoolassing over te gaan. Een commissie van beheer hield toezicht op het onderhoud van de wegen en op een penningmeester, die verantwoordelijk was voor de inning van tol- en hoefslaggelden en het aanstellen van tolgaarders. Zij moesten op hun beurt weer verantwoording afleggen aan de burgemeesters van de vier gemeenten, en die vervolgens weer aan Gedeputeerde Staten.

De gezamenlijke gemeentebesturen konden dus de wegen gaan verbeteren, zoals bijvoorbeeld de Haantjesheul onder Delft, de Hoornbrug in Rijswijk en verder richting Wateringen, Naaldwijk, Monster en 's-Gravenzande. Ook sommige wegen in Rijswijk werden aangepakt door de vier gemeenten. De Lange en Korte Kleiweg waren onbegaanbare kleiwegen, maar wel belangrijk in de verbinding naar Delft. De vier Westlandse gemeenten draaiden op voor de kosten van het onderhoud.

Op 13 mei 1839 kon men met de tolheffing tussen Wateringen en Poeldijk worden begonnen en op 2 september van dat jaar op de Lange Kleiweg. Tussen Loosduinen en Monster was ook een toladres. Een café, genaamd 'De Tol', dat recht voor de Orberlaan heeft gestaan en in ongeveer 1930 werd gesloopt, is daar lang getuige van geweest. Bij het passeren van de tolboom moest worden betaald. Voor een bok, geit of hond bespannen voor een vierwielige wagen moest drie centen worden neergelegd, indien het voertuig twee wielen had anderhalve cent.
Boeren die mest vervoerden en bouwvakkers met metselspecie waren weer vrijgesteld van betaling.
De doorgaande wegen waren op dat moment in redelijke staat gebracht. Indien de gemeenten echter gedacht hadden voor lange tijd klaar te zijn, dan kwamen ze bedrogen uit. Het verkeer werd drukker en zwaarder. De schelpwegen bleken niet bestand tegen de zware vrachten. De jaarlijkse onderhoudskosten werden almaar hoger. In 1852 besloot men om een grindlaag aan te brengen op de wegen. Aannemer J. Janknegt uit Monster voerde voor 15.990 gulden de werkzaamheden uit. Daarna was men redelijk tevreden over de toestand van de wegen.

In ongeveer 1880 is men overgegaan tot het aanleggen van paardenpaden van mindere kwaliteit gebroken stenen. Later is er veel kritiek geweest op deze steensoort, maar toch was de toepassing een belangrijke vooruitgang. Dat bleek later op minder vaak gebruikte weggedeelten, bijvoorbeeld die van Poeldijk naar Wateringen. Daar bleek het oude paardenpad namelijk nog in goede staat te verkeren. Veel later is er bestraat met op zijn kant gezette waalklinkers. En daarmee verdween zo langzamerhand een groot gedeelte van de platgestrate paden.

Maar hiermee was de onbegaanbaarheid van het wegennet nog niet opgelost. Dat weet de in 1905 in Wateringen geboren mevrouw A. van Velden nog maar al te goed. Sinds de jaren dertig is zij inwoonster van 's-Gravenzande.  

Zij vertelt:
"Toen ik als kind met de fiets naar school ging, fietste ik zo goed en zo kwaad als dat kon over zandwegen met een smal paardenpad in het midden, i waar de stenen schots en scheef lagen. En als je een andere fietser tegenkwam, kon je elkaar niet passeren en moest je uitwijken. Je kwam dan in putten en kuilen terecht, die meestal vol met blubber stonden. Ik zal dat nooit vergeten. Alleen hoefde je toen nog niet op het autoverkeer te letten en dat is tegenwoordig wel anders".

Het leven ging door en ook het verkeer. De vrachten die werden vervoerd, werden almaar zwaarder en de klachten namen weer toe. In de loop van 1907 begon men lieverlee met de totale verharding van de wegen: er werd ook basalt gebruikt, al ! was dat mondjesmaat. Maar rond 1930 was de Monsterseweg tussen Poeldijk en Monster: nog, steeds een zandpad. En dat, is nog geen 70 jaar geleden!

Uit: Westlandsche Courant 17 juni 1997
Door: Bert Moor


Afscheid van een bijzondere leider in de tuinbouw.
 

Uit: Westlandse Courant 11 januari 2003
door: Aad van Holstein

De tuinbouwstreek het Westland wordt in het prille begin van het jaar 1933 opgeschrikt door het droevige nieuws dat Maarten van der Hout, een belangrijke Westlandse voorman in de tuinbouw, is komen te overlijden. Voor de begrafenis van deze voorman komen veel mensen uit alle delen van het Westland naar Naaldwijk.

Het is zaterdag 7 januari 1933. Een trieste winterdag. Er hangt een grauwsluier over het Westland. In de Naaldwijkse winkelstraten heerst weliswaar de gebruikelijke zaterdagmiddagdrukte en de mensen doen er hun inkopen voor zondag, maar op de Dijkweg, in de Molenstraat, de Julianastraat en de Geestweg is het veel. opvallend drukker dan anders tijdens het weekeinde. Een belangrijk man wordt ten grave gedragen.

Even over tweeën beginnen de zware klokken van de oude Naaldwijk kerktoren op het Wilhelminaplein plechtig te luiden. Overal staan groepjes mensen te wachten. In de verte klinkt het paarden getrappel van de rouwstoet waarmee het stoffelijk overschot van Maarten van der Hout naar zijn laatste rustplaats op de algemene begraaf- plaats wordt vervoerd. Zwarte koetsen naderen, grote zwarte pluimen wiegen met de paarden hoofden mee.
Enkele leden van het bestuur van de Bond Westland -het bindende element van de twaalf Westlandse veilingen- hebben inmiddels de eenvoudige kist met het stoffelijk overschot uit de werkkamer van de woning aan de Dijkweg naar buiten gedragen naar de rouwkoets.

Zo wilde de familie het graag en zo gebeurde het ook. Als een laatste stille hulde aan de werkkracht van deze man. In deze kamer heeft hij immers de meeste werkzaamheden ais secretaris van de Bond Westland verricht.
Kransen en bloemen bedekken de baar. Er vormt zich daarachter een lange stoet, die langzaam door de Naaldwijkse straten trekt Naar het kerkhof waar Maarten van den Hout door tal van sprekers wordt herdacht.

Geen hoop
Al enige tijd was in kleine kring bekend dat Maarten van der Hout ernstig ziek was en dat er geen hoop meer op herstel was. Maar toch kwam het bericht van zijn overlijden nog onverwacht. Maarten van der Hout was een (op 24 oktober 1884) geboren en getogen Westlander en een tuinder in hart en nieren. Het bedrijf van zijn vader lag aan de Leeweg, in het buurtschap Westerlee. Van de veiling met deze naam is de vader van Maarten geruime tijd bestuurslid geweest. Als bewoner van het ene buurtschap ging hij in een niet ver gelegen andere buurtschap, namelijk Heenweg,naar de
openbare lagere school. Hij leerde op echt Westlandse manier het vak van tuinder, door op twaalfjarige leeftijd de tuin in te gaan. Het tuinder zijn was hem met de paplepel ingegoten. Hij oefende het vak al gauw met zo'n grote bekwaamheid uit, dat hij op 23-jarige leeftijd zich zelfstandig kon vestigen in Honselersdijk, waar hij een stuk weiland kocht. Later heeft de familie Knoppert het bedrijf overgenomen. Op 25-jarig leeftijd is Van der Hout getrouwd.

Twee jaar later werd hij voor het eerst gekozen tot bestuurslid van de veilingverenging Honselersdijk en in1914 nog eens tot voorzitter van deze veiling. Een functie die hij tot aan zijn dood heeft vervuld. De jonge voorzitter werd al snel geconfronteerd met de problemen, zoals het uitbreken van de eerste wereldoorlog en de daarop volgende mobilisatie. Elke veiling -dus ook de Honselersdijkse- kreeg al rap te maken met voedselschaarste. Van der Hout werd geconfronteerd met botsende belangen, maar wist daar vaak bevredigende oplossingen voor te vinden. De veilingen werden toen nog in het gebouw aan de Hofstraat gehouden. Maar toen dat veel te klein werd konden onder leiding van Van der Hout plannen worden uitgewerkt voor de nieuwbouw aan de Nieuweweg 10 Honselersdijk, die op3 juni 1927 kon worden geopend.

Van jongs af aan was hij als lid van de Vrijheidsbond bezig met oplossingen te zoeken voor politieke vraagstukken, zodat het voor de hand lag dat hij in 1918 werd gekozen als lid van de provinciale staten van Zuid-Holland. Hij beeft zich daarbij vooral ingespannen voor de verbetering van de wegen in het Westland. Sneller dan elders werden er nieuwe, brede asfaltwegen in onze streek aangelegd. De oude wegen werden -in afwachting van een reconstructie- voorlopig van een wat beter wegdek voorzien. Maar als het over wegen gaat, heeft Van der Hout zich vooral ingezet voor de plannen van Rijksweg 20A. En wat ook belangrijk is de waterwegen zijn daarbij beslist niet aan zijne aandacht ontsnapt. In 1924 werd namelijk een speciale commissie voor vaartverbetering in het Westland in het leven geroepen en hij had er zelf zitting in. Alleen trok de crisis van de jaren dertig een lelijke streep door deze rekening.

Zestien jaar
In 1917 bedankte F. V. Valstar als secretaris-penningmeester van de Bond Westland, zodat men nu de kans kreeg Maarten van der Hout als zodanig te benoemen. Zestien jaar lang heeft hij dit werk verricht; Na de oorlog van 1914-1918 bleef eerst de consolidatie van de wereldhandel en daarna de verdere ontwikkeling van de tuinbouw in het Westland de aandacht van leiders als Van der Hout opeisen. De verstandhouding tussen hem en bondsvoorzitter Jan Barendse was dan ook uitstekend. Beide voormannen waren met elkaar bevriend.

"Als de kapitein en de stuurman elkander niet begrijpen en elk een ander richting uitsturen loopt het schip gevaar te stranden. De kapitein en stuurman van den Bond hebben elkaar altijd goed begrepen, omdat bij elk hunner het belang van den tuinbouw en den tuinder individueel het uitgangspunt hunne. handelingen was"', schreef de Westlandsche Courant in 1933 vlak na zijn overlijden. Toen in 1927 de commissie voor Westlandsche Belangen werd opgericht om een nauwere samen. werking tot stand te brengen tussen de gemeenten en het Westland en zijn voornaamste bestaansbron de tuinbouw was het weer Van der Hqut die bereid was het, secretariaat op zich te nemen.

Dit alles is aan de groeve ter sprake gekomen, als tenslotte ds. J .P. de Graaft de lange rij van sprekers -onder wie burgemeester Elsen en bondsvoorzitter Barendse- besluit.

De belangstelling voor de begrafenis rondom de Algemene Begraafplaats van Naaldwijk is zo groot, dat er op de Geestweg zelf geen plekje meer te vinden is voor het parkeren van auto's. De politie, die het geheel in goede banen leidt, wijst zelfs de Opstalweg aan om de auto's neer te zetten.

 


Alleen naam herinnert aan klooster.

Sion resultaat van monnikenwerk.

 Uit: Westlandsche Courant 18 januari 1994

Delft/Westland
Een ramp trof de vreedzame broeders van het klooster Sion in die koude januarinacht van het jaar 1545. Nog geen tien jaar na de enorme stadsbrand die Delft grotendeels in de as had gelegd, viel ook Sion ten prooi aan de vlammen. 'Dair verbrande eerst die voirkercke mit die outairen', noteerde een ooggetuige naderhand, 'het geheele pant mit alle de cellen, het sieckhuys, die gastcameren, die boecken, den reventer ende het vrouwenhuys':

Het stond voor de kloosterlingen al snel vast dat de brand was aangestoken. Ook de vermoedelijke dader diende zich snel aan: een van de bewoners, die in een vlaag van verstandsverbijstering zou hebben gehandeld. Hij kon vertrekken. De broeders gingen niet bij de pakken neerzitten, maar begonnen direct met de wederopbouw. Een onderneming die moeizaam zou verlopen. En dertig jaar later uiterst tragisch zou aflopen.

Niets nieuws
Nu was het opbouwen niets nieuws voor de broeders van Sion. Ruim honderd jaar eerder hadden hun voorgangers daar op meer dan' duizend schreden' van Delft, uit het niets hun eerste klooster opgetrokken, gewijd aan de Heilige Maria 'op de berg Sion'.

De stichters van toen waren afkomstig uit het Delftse Sint Hieronymusdal, een toen befaamd klooster aan de Oude Delft dat werd bewoond door een bont gezelschap vrome bewoners. Die leidden daar, in navolging van godsdienstvernieuwer Geert Groote, als leken een religieus leven, gevuld met gebed en werk. De broeders gaven bij voorbeeld les aan de Latijnse school in wat nog steeds de Schoolstraat heet.

Dit bijna kloosterleven was blijkbaar niet voor alle bewoners van Sint Hieronymusdal bevredigend. Een deel van de broeders verlangde naar een zuiverder en rustiger kloosterleven. Omstreeks het jaar 1432 namen zij het besluit om op eigen kracht verder te gaan, in een nieuw klooster.

Hun keus viel op een lap grond, even over de Kerstanjewetering, in Rijswijk. Daar zou een kloostercomplex verrijzen waar de monniken in alle rust tot God konden komen, door studie en gebed. Het duurde echter vele jaren voordat het onderkomen naar hun zin was. Nog in 1465 werd er gezaagd en getimmerd aan Sion, getuige een overeenkomst die bewaard is gebleven van de aankoop van een partij hout die vrij kwam bij de afbraak van het oude koor van de Nieuwe Kerk.

De kloosterlingen konden het zich wel veroorloven. Niet dat Sion echt rijk was. De collega's van het klooster Koningsveld aan de Rotterdamseweg hadden het beter. Maar door de landerijen die in hun bezit waren gekomen te verpachten, waren de broeders verzekerd van een geregeld inkomen waarmee ze de bouw konden bekostigen.

Verzet
In 1545 moesten ze Sion weer van de grond af opbouwen. De bloei van het klooster zou dit keer echter niet nog eens honderdjaar duren. Het was de eeuw van de reformatie. Bovendien groeide in die jaren het verzet tegen de Spaanse overheersing in de N ederlanden. Met name de hertog van Alva had zich gehaat gemaakt, nadat hij met zijn mannen in 1567 dit roerige deel van het Spaanse rijk was binnengetrokken om streng op te treden tegen de beeldenstormers die in 1566 hadden huisgehouden in zoveel kerken.

Willem van Oranje ontpopte zich als leider van het verzet tegen de Spaanse politiek. En het was in zijn naam dat de Watergeuzen, onder aanvoering van de heer van Lumey, in de zomer van 1572 Den Briel innamen. Het eerste in een reeks van successen van de opstandelingen, die onvermijdelijk zouden leiden tot het einde van Sion.

Lumey, berucht om zijn wreedheden, begon in Brielle met een bloedige vervolging van katholieke geestelijken. Kort na de inname van de stad liet hij er negentien gevangen gezette monniken en priesters martelen en ter dood brengen, de 'Martelaren van Gorkum'. De geuzen trokken verder landinwaarts. Binnen enkele weken stonden ze voor de poorten van Delft. Omdat de Spanjaarden de stad hadden verlaten, waren de stadsbestuurders gedwongen Lumey binnen te laten.

De Lier
De monniken van Sion begonnen zich ondertussen steeds ongemakkelijker te voelen. De kloosterlingen hoorden de berichten dat de opstandelingen het klooster van Naaldwijk hadden geplunderd, de kerk in brand hadden gestoken en de kerken van de Lier, 's-Gravenzande en Monster zwaar hadden beschadigd. De pastoor en kapelaan van Monster zouden bovendien zijn afgevoerd naar Brielle, waar ze waren vermoord.

De bewoners van Sion vreesden, niet ten onrechte, ook voor hun: eigen leven. Ze zochten daarom hun heil binnen de muren van Delft, waar ze nog enigszins werden beschermd, of vluchtten naar veiliger oorden elders in Holland.

Het klooster" bleef leeg achter. Vermoedelijk nog in hetzelfde jaar werd het klooster deels gesloopt, op last van de prins, om te voorkomen dat het complex zou worden gebruikt als uitvalsbasis voor Spaanse troepen. De Spanjaarden kwamen toch, en richtten de restanten van Sion in als bolwerk. Tot 1574, toen de bezetter alsnog zijn biezen pakte. De stadsbestuurders namen geen risico, en lieten direct de schansen slopen.

De monniken keerden er niet meer terug. De kloostergrond kwam in handen van de Staten van Holland, en werd verkocht aan particulieren. In de zeventiende eeuw verscheen op de plaats waar het klooster eens had gestaan nog een buitenhuis, dat eveneens Sion werd gedoopt. Een naam die nog steeds voortleeft in het buurtschap.

Van al deze bebouwing is in het huidige Sion biets meer terug te vinden. De restanten van de fundering die nog in de grond lagen zijn in 1980 vernield. Tijdens draineringwerkzaamheden voor een tuinbouwproject stiet men kort voor Kerstmis 1979 op de funderingen van het klooster en de buitenplaats. Men kreeg slechts enkele weken de tijd om de resten op te graven en in kaart te brengen.

Uitgegraven
Na het tekenwerk werden de muurresten uitgegraven en afgevoerd. Met het puin verdwenen eveneens de archeologische resten van het klooster. Vierhonderd jaar nadat de eerste slopers de kloostermuren omtrokken was de afbraak van Sion in 1980 echt voltooid.

(Bronnen onder meer: J. W. Moerman, 'Het klooster Sion', en dr. B. A. Vermaseren, 'Het klooster 'Sancta Maria in Monster te Sion' tussen Delft en Rijswijk 1433-1574').

 

 

Dokter Griep jaagt prijzen bij veilingen op.

Uit: Westlandsche Courant 18-10-2003
Door: Aad van Holstein

Zowerden in 1953 ook de druiven van dokter Griep naar de veiling vervoerd. (foto uit Westlandse Courant, bron Gemeente archief Naaldwijk)
Zo werden in 1953 ook de druiven van dokter Griep naar de veiling vervoerd.
(foto uit Westlandse Courant, bron Gemeente archief Naaldwijk)

Vijftig jaar geleden was hij plotseling een bekendheid in het Westland. Dokter Griep, geneesheer-directeur van het Delftse Groene Kruissanatorium. Als een gevierde held trok hij door onze streek en bezocht de ene veiling na de andere. Binnen veertien dagen wist hij twaalfduizend gulden bijeen te brengen voor een ontspanningshuis bij het sanatorium, dat tot 1968 als zodanig dienst deed en nu wordt gesloopt.

Missionarissen en zendelingen wisten het al jaren: als je geld nodig hebt, moet je in het vrijgevige Westland zijn. Dokter Griep trad in oktober 1953 met groot succes in hun voetsporen en boekte in korte tijd veel succes. Het geld voor het ontspannings huis zelf was er al, maar voor de inrichting kwam hij nog 20.000 gulden tekort. Hij had dat bedrag in minder dan geen tijd binnen door tijdelijk de druivenprijzen tot ongekende hoogte op te jagen. Voor de Tweede Wereldoorlog beschikte het Groene Kruis Sanatorium over 67 bedden, maar na de oorlog moesten het er 215 worden. In Delft en omliggende dorpen, inclusief het hele Westland, waren alle tuberculosepatiënten (en dat waren er nogal wat als gevolg van de oorlog) op het Delftse sanatorium aangewezen. Van welke gezindte ze ook waren, ze kwamen allemaal bij elkaar te liggen. Iets bijzonders, wam elke richting had wel zijn eigen ziekenhuis.  Het verblijf voor een kuur in het sanatorium was gemiddeld 600 uur. Dat bracht enorme kosten met zich mee, zodat recreatie op de tweede plaats kwam. Maar dokter Griep vond dat toch ook belangrijk. In het beoogde gebouw wilde hij toneelgezelschappen laten optreden en er cabaret- en filmvoorstellingen laten geven. Toen na veel vijven en zessen het geld voor de lokaliteit zelf eenmaal op tafel was gekomen, bleef dokter Griep niets anders over dan er zelf op uit te gaan om de rest erbij te bedelen. Hij ging direct aan de slag.

Oud-patiënten
Eerst riep hij op 22 september 1953 een aantal oud-patiënten terug naar het sanatorium om hun steun te vragen. Die kwamen met het plan langs alle veilingen een druiven tocht door het Westland te maken. Kistjes druiven moesten dan worden verkocht voor het goede doel. Al op 5 oktober voeren de eerste schuiten met kisten druiven ten bate van het Groene Kruis Sanatorium onder de klok door. Dat was bij veiling Westerlee in De Lier, waar dokter Griep zelf aanwezig was. In de twee voorafgaande weken hadden de oud-patiënten - met hulp van de postbode van Westerlee - 243 kisten met de beste exportdruiven bij tal van tuinders los weten te peuteren. De normale prijs van ongeveer 3,80 gulden per kist werd bij de veiling volkomen genegeerd. De opbrengst werd zo op die ene dag al 2130 gulden.
Het waren niet alleen de handelaren die de klok omhoog joegen. "Kunnen de tuinders mee kopen ?", riep een Westlander die ook zin had zijn steentje bij te dragen. "Ja", werd er uit de koopmansbanken geroepen en even later zaten zowel verscheidene tuinders als de kooplieden op de knoppen te drukken. En dat terwijl een tuinder er normaal helemaal geen behoefte aan heeft druiven te kopen. “Ik zal dit niet gauw vergeten", zei dokter Griep na afloop. "Ik ben er nog van onder de indruk. Nagenoeg geen enkel kistje bracht minder dan tien gulden per stuk op. Een van de kopers riep zelfs dat hij zijn gekochte druiven niet eens wilde hebben. Ik mocht ze meenemen naar het sanatorium. En wat gebeurde: de een na de ander volgde zijn voorbeeld."

Opkijken
Dokter Griep stond er helemaal van te kijken, toen één vrachtwagenchauffeur kwam aanbieden de kistjes voor hem gratis naar Delft te brengen. Hij besloot toen de druiven onder alle zieken inrichtingen van Delft te verdelen. Twee dagen later was dokter Griep alweer in het Westland en wel bij de veilingen Woutersweg en 's-Gravenzande. Nu voeren de twee zusters van het Groene Kruis op de schuiten mee, getooid met de Groene Kruisvlag. In de koopmanshal zorgden ze zo voor een ongewone, maar zeer gewaardeerde ambiance. De 41 kistjes die zo bij Woutersweg werden geveild brachten 440 gulden op. Maar daar liet veiling 's-Gravenzande het niet bij zitten en veilde voor dokter Griep negentig kistjes druiven voor 1090 gulden.
Ook nu mocht de dokter de druiven houden en kon hij ook de patiënten van ziekenhuizen in Den Haag en elders in het land er blij mee maken. De druiven die in Poeldijk voor hetzelfde doel geveild werden, kwamen uiteindelijk in het bekende weeshuis Groenestein in Den Maag terecht. In Naaldwijk werden vervolgens nog eens 280 kisten geveild. Eigenlijk waren er minder kisten beschikbaar, maar tot ieders plezier riepen de kooplui ga toch maar door met veilen. De druiven werden immers toch weer weggegeven. Dat gebeurde ook en dokter Griep kon zo met 3550 gulden op zak huiswaarts keren. Ongeveer 160 kisten werden voor de tweede keer geveild tegen een gemiddelde prijs van 4,40 gulden (wat zestig cent meer was dan de normale prijs).

Plezier
Na Naaldwijk veilde Monster nog 80 kisten voor de recordprijs van 1660 gulden. In Poeldijk deden 67 kisten 600 gulden. Later volgden veiling Zwartendijk, Pijnacker, Delft, Kwintsheul en Honselersdijk nog. De Westlanders kregen er steeds meer plezier in om dokter Griep de spullen voor zijn zo gewenste ontspanningshuis te geven. Op één veiling werd de veilingmeester gedwongen kistjes die minder dan tien gulden opbrachten over te veilen. Daar stak vast wat rivaliteit achter ten opzichte van andere veilingen, maar het goede doel heiligde ook deze wat ongewone middelen. Een oud-patiënt van het sanatorium vond het zo'n aardige actie dat hij duizend gulden aan de goedgeefsheid van de Westlanders toevoegde. Een half jaar later had dokter Griep zijn doel bereikt.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

Burgemeester bezweert Naaldwijkse oproer in zijn eentje.

Uit: Westlandsche Courant 20-12-2003
Door: Aad van Holstein

In 1853 - dus ruim honderdvijftig jaar geleden - heeft Naaldwijk een burgemeester die zijn mannetje staat. J. A. van der Goes, bekend om zijn optreden tijdens het kermisoproer in 1854. De gemeenteraad vergadert dan nog in het oude raadhuis. Daar wordt in de loop van 1854 een besluit genomen dat gevolgen heeft voor het hele Westland.

 De Herenstraat met uitzicht op 'De VerguldeValck', links op de hoek -niet zichtbaar op de foto- de herberg Jan de Waal. Foto uit Westlandsche Courant.
De Herenstraat met uitzicht op 'De VerguldeValck', links op de hoek -niet zichtbaar op de foto- de herberg Jan de Waal. Foto uit Westlandsche Courant.

Op een steenworp afstand van het oude, uit 1688 daterende Naaldwijkse raadhuis staat halverwege de negentiende eeuw nog 'De Vergulde Valck'. Misschien wel de oudste uitspanning van Naaldwijk, want al in 1635 wordt zij vermeld inde rekening van de Heilig Geest armen. De armmeesters met hun vrouwen en de heren van het gemeentebestuur met hun echtgenoten komen daar dan namelijk jaarlijks bijeen om er niet alleen de rekeningen te controleren, maar er ook even flink 'mondost' tot zich te nemen. Dat gebeurt dan ter bevordering van de onderlinge verstandhouding. Of de armen daar ook weet van hadden, vermeldt de geschiedenis niet. Het café-restaurant en logement ligt bij het begin van de Suytbuurt, dus waar nu de Koningstraat begint. Gerekend vanaf het raadhuis kent deze straat in het begin van de negentiende eeuw slechts vijf huizen tot aan de hoek van de Kerklaan. Vanaf deze laan tot aan de Potterslaan staat maar één tuinders woning. Dit even voor de beeldvorming. Bij het saneren van de woongelegenheid is menig oud stukje Naaldwijk node, maar nodig, ook wel onnodig opgeofferd", schrijft V. Ph. Valstar in zijn boek: 'Grepen uit Naaldwijks kerkelijk en gemeentelijk leven' over de kern van deze gemeente. Aan actualiteit heeft deze bewering dus nog niets ingeboet. De Koningstraat draagt zijn naam zeker al sinds 1828, hoewel de bevolking het in die tijd altijd over het Katersend heeft. De Herenstraat heet dan nog Langestraat, terwijl het huidige Wilhelminaplein eenvoudigweg met Marktveld wordt aangeduid.

Patijnenburg
Vanaf het Marktveld is er een inrijlaan naar het buiten Patijnenburg, dat zelf al in het begin van de negentiende eeuw onder de hand van de sloper is gevallen. Is er van de Vergulde Valck, waar vele jaren het bekende slagersbedrijf van Jansen in gevestigd is geweest, niets meer overgebleven, van de herberg Jan van der Waal - het latere hotel Torenburg op de hoek van de Herenstraat en het Marktveld - staat nog het nodige overeind. Het altijd zo rustige plein is echter tijdens de Honselse kermis van 23 september 1953 het toneel van een rel, die Naaldwijk zich nog lang zal heugen. “Het verloop van de kermissen was in die jaren door het weldenkende deel van de gemeente met zorg toenemende afkeer gadegeslagen”, schrijft Valstar in zijn boek, waarin hij meldt, dat het dan ook echt bij de beesten af was.
Regen, wind en knetterende onweersbuien teisteren het Westland als in Honselersdijk een groep kermisgangers beschonken langs de straten trekken. Ze joelen en schreeuwen en er spelen zich voor de nette burgerij 'ergerlijke tonelen' af. Het is zelfs zo erg, dat een aantal vooraanstaande Naaldwijkers besluit zich in een adres tot de gemeenteraad te wenden om zo te proberen de kermis in Naaldwijk en Honselersdijk te verbieden. Burgemeester A. van der Goes is het daarmee eens, maar voorziet dat een ander deel van de bevolking het wel eens niet zo makkelijk zullen pikken. Hij treedt daarom in overleg met zijn collegae uit de buurgemeenten en slaagt in de maanden voor de datum waarop de eerstvolgende kermis in Naaldwijk zal worden gehouden - 2 juli 1854- er warempel in om eenzelfde maatregel in heel het Westland ingevoerd te krijgen. ZO wordt een gesloten front verkregen.

Rumoer
Naar mate deze datum nadert, gaat het onder de bevolking van Naaldwijk steeds meer gisten. De ene na de andere pretmaker neemt een vrije dag, ondanks het feit dat er officieel geen kermis is. De herbergen worden echter platgelopen. Er wordt overvloedig geschonken en gedronken. Het rumoer op straat neemt gestaag toe en vooral 's-avonds is het een drukte van belang. De burgemeester heeft wel een paar extra politiemannen achter de hand, maar het gaat echter om twee onbezoldigde rijksveldwachters van wie niet veel te verwachten is. Zijn eigen korps bestaat uit twee agenten en een nachtwaker. Maar de onverschrokken magistraat acht dit voldoende om de orde te kunnen handhaven. Ondertussen meet het lawaai in het dorp flink toe en loopt de spanning op. Als het sluitingsuur van de herbergen aanbreekt, geeft Van der Goes de agenten de opdracht op controle uit te gaan en zo nodig cafés te ontruimen.
Overal gaat wen gedwee naar buiten, onder meer in de Vergulde Valck. Maar bij Jan van der Waal gaat het anders. Daar stuit de politie op verzet. De gelagkamer is gevuld met bezoekers en het lukt de politie niet ze naar buiten te krijgen. Ze weigeren niet alleen de herberg te verlaten, ze dringen ook steeds meer op de politie in. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de agenten onder de voet worden gelopen. Dus trekken ze zich terug. Een kritiek moment, waarop de burgemeester heeft gewacht. Hij is niet voor niets zeeofficier geweest en weet hoe hij muiters moet aanpakken!. Met de ambtsketen om en een geladen pistool in zijn zak, begeeft hij zich geheel alleen naar binnen en verzoekt de aanwezigen terstond de herberg te verlaten én zich rustig naar huis te begeven.
Enkelen staan op en gaan naar buiten, waar de politie post heeft gevat. Maar een paar jongelui blijven waar ze zijn. Totdat ook zij schoorvoetend wijken als de burgemeester hen kalm gebiedt de tapperij te verlaten.
Maar de laatste is nog niet vertrokken en deur nog niet op slot gedaan of het volk komt in opstand. Het begint zich op te dringen, terwijl de wildste kreten ("Slaat... de draàk maar dood!!") worden geuit. Ze willen weer naar binnen. De burgemeester begrijpt, dat hij de toestand nu meester moet zien te blijven en gaat daarom breeduit voor de deur staan. Tot driemaal toe sommeert hij het volk zich niet tegen de sluiting te verzetten. Maar men blijft zich roeren en enkele raddraaiers hebben het zelfs op zijn ambtsketen gemunt. Hij weet ze echter met enkele welgerichte vuistslagen uit te schakelen.

Vuurpot
Als een van de muiters dreigt een vuurpot naar de burgemeester te gooien, grijpt deze zijn pistool en dreigt de eerste de best die hem nadert neer te zullen schieten. Dit heeft eensklaps de gewenste uitwerking op de beschonken massa. Die trekt zich terug en de burgemeester en de agenten sluitende herberg. IJlings te hulp geroepen militairen hebben hierna een einde aan de relletjes gemaakt en de grootste oproerkraaiers opgepakt Het optreden van de burgemeester maakt veel indruk op de bevolking van het Westland. Er is nog. geen sprake van een gekozen burgmeester, maar anders... Wie nu wandelt langs de plek waar dit allemaal gebeurd is en zijn ogen laat dwalen in de richting van de Koningstraat, ziet heel anders dan I5O jaar geleden. Niet alleen het karakteristieke pand van wat ooit 'De Vergulde Valck' was, is al meer dan 40 jaar verdwenen, maar nu ook de daar achter gelegen smederij van Vogels en alles water nog omheen stond. Een kille vlakte vraagt nu om nieuwe bebouwing.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com


Al eeuwen lang zorgen over verkeer.

Uit: Westlandsche Courant 1998
Foto: uit Westlandsche Courant

Op de slecht geasfalteerde Poeldijkseweg tussen Wateringen en Poeldijk confereerden drie bromfietsers op 12juni 1956 rustig over een nieuw verkeersbord, voordat de eerste auto er aankwam.
Op de slecht geasfalteerde Poeldijkseweg tussen Wateringen en Poeldijk
confereerden drie bromfietsers op 12juni 1956 rustig over een nieuw verkeersbord,
voordat de eerste auto er aankwam.

Westland
De Westlandse wegen zijn al eeuwenlang een zorg. Dat blijkt althans in het boekje van' de technisch hoofdambtenaar J. C. van Leeuwen dat hij in 1970 schreef onder de titel 'De Wegen in het Westland'.
Een onderwerp dat nog geen dag aan actualiteit heeft ingeboet, getuige alleen al de jongste publicaties over de 400 gevaarlijkste meters provinciale weg, die langs de Molenlaan in Honselersdijk midden in het Westland blijken te liggen. Het boekje van Van Leeuwen verscheen in een tijd, dat er ook al aardig wat verkeer over die weg ging, maar natuurlijk aanzienlijk minder dan nu. In zijn tijd stond het Westland nog aan het begin van 'De weg naar 1980', een boekje van de hand van een andere Westlander, te weten W. Kemmers.
Daarin kondigde deze niet alleen verregaande veilingfusies aan, maar werd ook gewezen op het feit dat als gevolg daarvan er in het Westland 'nog zeker 120 kilometer weg' moest worden aangelegd. Wegen, die wel ten koste zouden moeten gaan van veel intimiteit en schoonheid tussen de oude tuinbouwbedrijven, maar .die letterlijk voor de vooruitgang geboden waren.

Die vooruitgang was al sinds de Romeinen aan de gang. Van Leeuwen Vraagt zich in het boekje dan ook af wat die in deze contreien wel 'gehad moeten hebben met het verkeer'. Bodemkundig onderzoek in het Westland, verricht onder leiding van dr. ir. Van Liere, heeft daar enig licht op geworpen.  Uit vondsten die hij deed werd het bewijs geleverd dat de zee, kort voor de Romeinse tijd, vanuit het Estuarium (de Masemunde) 'een weg baande achter het duinlandschap om, tot voorbij Delft'. De wegen in Nederland, dus ook de Westlandse wegen, zijn van oudsher aangelegd op plaatsen waar water en bodem dat toelieten. Alle hoofdwegen in het Westland lopen daarom, globaal gezien, van zuidwest naar noordoost. Het is dus de richting van de duinrij, de eb en vloedkreken met haar oeverwallen en de bedijkingen, die dit stramien van wegen heeft doen ontstaan. Wie een wegenkaart van het Westland van rond 1890 - dus ruim honderd jaar geleden - onder ogen krijgt, ziet nog maar een beperkt net van verharde wegen. Veel van die wegen waren naar de huidige begrippen in werkelijkheid slechts half verhard. Maar omdat het Westland over veel waterwegen beschikte, was deze streek helemaal ingesteld op het transport per schuit. De mogelijkheden daarvan waren groot en het was ook voordelig. Zo voordelig zelfs, dat tot in de jaren twintig nog vaarsloten zijn gegraven. De twaalf (!) veilingen waren daar ook helemaal op ingesteld met ruime havens en vaargeulen die tot langs de koopmansbanken in de verkoopruimten liepen. De handel in groenten en fruit had een geregelde dienst met grote (motor-) schuiten tussen het Westland en Amsterdam, Rotterdam en andere steden

Wegenpatroon
"Het is dan ook niet verwonderlijk dat er tussen de kaarten van Cruquius (1711), van de Provinciale Staten (1846) en de wegenkaart van 1890 nog erg weinig aan het wegenpatroon was veranderd", stelt Van Leeuwen in zijn boekje vast. Rond 1890 komt daar echter verandering in. De afzet en de aanvoer van materialen begon zodanig grote vormen aan te nemen dat verbindingen langs de weg noodzakelijk werden.
Langs de smalle wegen en door de dorpskommen werd daartoe rond 1890 een spoorweg aangelegd. Zeker wat de afzet van producten naar Duitsland betreft, heeft de stoomtram in een behoefte voorzien. Maar ook voor aanvoer van brandstof en dergelijke was de tram van belang. Het beroep schipper verdween. De oliemaatschappijen beëindigden het transport van olie te water. De scheepswerfjes werden opgeheven of gingen zich wijden aan de bouw van luxe jachten. Van Leeuwen: "Kortom de schuit gaat het Westland uit". Eén voor één verdwenen ook de veilingen, opgaande in een groter geheel. De bloemen werden nog maar op één punt, in Honselersdijk, aangevoerd. In 1958 bleek uit een enquête dat er van de ongeveer 3500 bedrijven met een gemiddelde oppervlakte van 1,2 ha dertig procent niet met eenvoudige middelen van de openbare weg af was te bereiken. In de oude kern van het Westlahd (langs de Gantel, de Booma Watering, de Nieuwe Vaarten en de Holle Watering) was dat zelfs ongeveer tachtig procent. Van Leeuwen geeft in zijn boekje een uitgebreide beschrijving van de wegen die in het Westland in de jaren zeventig nog moesten worden aangelegd en die nu belangrijke verbindingen vormen. Niet meer met veilingen, want die zijn merendeels verdwenen, maar met de dorpskernen onderling.

Geen sinecure
Het ontsluiten van tuinbouwbedrijven was geen sinecure. Per hectare was men 40.000 tot 50.000 gulden kwijt, na aftrek van tien- tot twintigduizend gulden subsidie. Het is geen wonder dat het wegennet door deze omschakeling extra werd belast. En intussen werd de stoomtram ook nog eens uit het Westland verdreven.
"Er zijn grote offers gebracht. Offers niet alleen in geld, maar meer nog offers ten aanzien van persoonlijke vrijheid. Nog enkele jaren en alle tuinbouwbedrijven zijn uit hun isolement verlost", zo voorspelt Van Leeuwen in zijn boekje. En hoewel die voorspelling is uitgekomen, kan - bijna in het jaar 2000 - nog steeds niet worden gezegd, dat het Westland nu zo'n optimaal wegennet heeft. Ondanks allerlei ingrepen - verkeersrotondes en dergelijke - blijkt uit het recente rapport 'Verkeersveiligheid provinciale wegen immers dat bijna alle gevaarlijke wegen binnen Haaglanden in het Westland te vinden zijn.

 

Vorst overvalt het Westland in februari 1922

Uit: Westlandsche Courant 2 februari 2002
Door: Aad van Holstein

Vroeger waren de winters altijd strenger, wordt er gezegd. In 1922 lijkt het er net als in 2002 op dat begin januari de ergste kou alweer achter de rug is. Net als dit jaar regent het heel die maand overvloedig in het Westland. Maar begin februari slaat Koning Winter ineens hard toe.

Westland
Het is zondag 5 februari 1922. Een vroege Westlander, die zijn neus buiten de deur steekt - om naar de vroegmis te gaan of om andere reden buiten moet zijn - merkt het meteen. De winter is terug. Onverwacht en in alle hevigheid. Het vriest dat het kraakt. In december heeft het ook al wel gewinterd, maar daarna is er wekenlang sprake van wisselvallig weer. Het lijkt wel tachtig jaar later: er valt regen, heel veel regen. In één nacht, vlak voor het invallen van de vorst, wordt in het Westland zelfs 21 millimeter gemeten. Daar een vorst overheen geeft geheid gladde wegen. En hoewel er in vergelijking met 2002 op de Westlandse wegen nog maar heel weinig autoverkeer is, verliest de - in De Lier zo genoemde - 'chocoladeauto' van de bekende Haagse firma Rademaker op weg van Poeldijk naar De Lier de grip op de weg en maakt ter hoogte van de Rolpaal toch zo'n schuiver dat hij van de weg afraakt en half boven het water blijft hangen. Het ziet er even naar uit, dat de wagen voorlopig De Lier, waar de firma een werkplaats heeft, niet zal bereiken. Maar de chauffeur kan ergens in Honselersdijk 'telephoneren' en waarschuwt zo zijn baas in Den Haag. Iedereen die in de buurt van het 'ongeluk' woont, weet al gauw schuifelend over de beijzelde weg de plek des onheils te bereiken. Ze zien dan na geruime tijd uit de richting Den Haag een wat grotere auto van Rademakers stapvoets over de weg naderen. Het is de 'lastauto' van de firma. Sterk genoeg om zijn 'zusje' uit haar benarde positie te takelen.

Vertraging.
Het omslaan van het weer van regen naar vorst komt de meeste Westlanders helemaal niet gele, gen. Het betekent niet alleen vertraging in de arbeid, maar ook in de groei. Vooral de tuinders vinden het jammer, ze verwachten immers 'Zo graag wat begunstiging. Maar de weergoden zijn onverbiddelijk. Het vriest de eerste dag en nacht al zo hard, dat maandag 6 februari de vaarten compleet zijn dichtgevroren. En wie het Westland van de jaren twintig kent, weet hoe belangrijk die vaarwegen zijn. De Naaldwijkse Vaart mag dan richting Honselersdijk nog even door motorschuiten worden opengebroken, de scheepvaart naar Poeldijk raakt al gauw geheel gestremd. Zelfs de Gantel ligt dicht.

Werklozen
De strenge vorst leidt ertoe, dat overal in het Westland het werk stil komt te liggen. In Monster wordt in de bouw net als in de tuinbouw al snel in het geheel niet meer gewerkt. Het aantal werklozen loopt er dan ook ineens sterk op. Een en ander heeft ook tot gevolg dat aan de tramhaven in Naaldwiik - dat is het haventje dat in 1922 voor het slachthuis aan de Dijkweg ligt - zich al gauw een lange rij kisten vormt met daarin teeltglas. Een van de kaden wordt er van het begin tot het eind door in beslag genomen. Hoewel motorschepen zich hier en daar nog gemakkelijk door het ijs kunnen wringen en sommige tuinders stilletjes verwachten dat het ijs in hun vaart nog wel gebroken zal worden, gebeurt dat in werkelijkheid niet en stagneert de aanvoer bij de veiling Poeldijk. Dat gebeurt ook bij de meeste andere elf veilingen in de streek. Omdat het echter volgens de kalender eveneens nog steeds winter is en er weinig wordt geproduceerd, kunnen de meeste tuinders hun producten tijdelijk opslaan om zo één keer per week naar de veiling te gaan.

Griepgolf
Als ze daartoe tenminste fysiek in staat zijn, want eind januari, begin februari wordt met name Naaldwijk door een hevige griepgolf getroffen. Gelukkig niet zo erg als de van de Spaanse griep een jaar of vier eerder, maar toch spreekt men al allitererend van 'de griezelige, grissende griep, die gretig grabbelend grote groepen grijpt'. De ziekte gaat gepaard met hevige koortsen, die de NaaldWijkers echter als ze zijn uitgeziekt wel weer snel te boven komen. Hele gezinnen liggen echter het enigszins goed is, ook nog eens duur betaald.
Vooral die maandag vlak na de inval van de vorst zijn de aanvoeren klein als gevolg van het gesloten vaarwater. Slechts enkele veilingen kunnen hun producten dan nog per motorschuit afvoeren, omdat daarvoor de hoofdvaarten door nogal wat motorschuiten open gehouden worden. Hoewel verkeer te water die donderdag nog steeds uiterst moeilijk is, zien toch sommige tuinders kans hun producten - soms zelfs in sleeën over het ijs - naar de veiling te brengen. Zij zijn dan wel verzekerd van een heel goede prijs. Spruitkool brengt per zak 17,70 gulden op. Er is zelfs twintig gulden voorspeld. Dat zou heel aardig zijn, maar het zou wel ongeveer een gulden per kilo inkoop hebben betekend. Duur voor 1922. Nieuwe groenten worden maar weinig aangeboden, wel komen er hier en daar kelen ter veiling. Het winterweer houdt intussen aan, al zijn er wel - volgens weerkenners die het zeggen te weten - moedgevende voortekenen, die op verandering wijzen. Algemeen wordt sterk verlangd naar wat in die jaren wordt uitgedrukt als 'dienend weer'. Veel tuinders vrezen dat bij het intreden van milder weer zal blijken, dat er weinig over is van uitgepote vroege teelten.

Geschaatst
Honselersdijk heeft een tramhaven - de slotgracht bij het Hof - waar op zaterdag 11 februari druk wordt geschaatst. Dat hebben de bestuursleden van de ijsvereniging Honselersdijk onder leiding van A. Vreugdenhil in orde gemaakt. Ze hebben uiteindelijk dat werk zelf maar uitgevoerd, omdat zich geen werklozen voor hebben gemeld om het tegen betaling te doen. De Dijkers bezoeken hun thuisbaan massaal. Elke dag komen de bestuursleden terug om de baan weer in orde te maken. Fijn voor de schaatsers van de Dijk, want de buitenwateren zijn hoogst onbetrouwbaar. Het ijs is in de omgeving van het dorp erg zwak of te ongelijk van oppervlakte als gevolg van het breken. Zo kan de Strijp in het geheel niet worden bereden per schaats wegens onbetrouwbaar ijs en stroomgaten. In de richting Poeldijk ligt echter mooi ijs, ongebroken en stevig, al moet je bij sommige bruggen wel uitkijken.

Lichtbeelden
Door het onderlopen en weer opnieuw bevriezen verbeteren de banen snel. Als J. Keijser in 's-Gravenzande bij de vereniging 'Ontwikkeling' een lezing wil geven over Tirol en Wenen, compleet met mooie lichtbeelden, komt er bijna niemand opdagen. Alleen een paar opgeschoten jongens van zestien jaar, die er gratis in mogen. Leden die anders zo trouw komen zijn, zo wordt verondersteld, vast op het ijs in de weer. Daar nemen inderdaad 28 schaatsers deel aan een door de 's-Gravenzandse IJsvereniging uitgeschreven wedstrijd ringsteken op de schaats. De eerste prijs - ieder een paar schaatsen - wordt gewonnen door het koppel Adr. van der Ende en Mej. Van Oosten: Ook al is het een mooi gezicht om schaatsers over de Westlandse vaarten te zien rijden, de tuinders zien er liever scheepvaartbeweging. Maandagmiddag 13 februari valt de dooi in. De winter is daarna gauw vergeten, men praat volop over de zomertijd. In dit geval niet wat het weer aangaat, maar meer over het jaarlijks manipuleren van de klok. En dat is iets waar je in 1922 bij de Westlandse tuinders beslist niet meer mee moet aankomen.

Reacties zijn welkom via: aadvanholstein@hotmail.com

 

Een muur van angst, pijn en frustratie

 Een muur van angst. pijn en frustratie. Die verwacht oud-'s-Gravenzander Philip van den Berg te moeten slechten tijdens zijn zoektocht naar de verhalen van mensen in Westland die in de Tweede Wereldoorlog de kant van de nazi's kozen. Wie waren dat, met hoeveel waren ze en waarom maakten ze die keuze?

Door: Philip van den Berg
Uit: Westlandse Courant
Datum van plaatsing: 4 juni 2004

WESTLAND
De begin dit jaar aan de universiteit van Leiden Philip van den Berg afgestudeerd historicus wil onderzoek doen naar de donkere zijde van de Westlandse oorlogsgeschiedenis. Hoeveel leden en sympathisanten had de Nationaalsocialistische Beweging (NSB) in de regio? Welke Westlanders vochten in SS-dienst aan het Oostfront? Wie maakten deel uit van de WA, de jeugdstorm en de Landwacht? Veel meer dan in aantallen is hij geïnteresseerd in het waarom van de keuze van deze Westlanders om zich aan de Duitse kant te scharen. Van den Berg: "Er bestaat zo'n zwart-wit beeld van goed en fout, terwijl de grote massa grijs was. Van lichtgrijs tot donkergrijs. De grote groep heeft niet direct gekozen, maar keek de kat uit de boom.
“Ik weet niet aan welke zijde ik zou hebben gestaan als ik in 1940 had geleefd", zegt de nu 38-jarige Maassluizenaar. “Ik kan me voorstellen dat als je vader is gesneuveld op de Grebbenberg, je al snel in verzet komt tegen de Duitsers. Maar de omstandigheden kunnen ook heel anders zijn. Als je anders bent opgevoed, als het zo rolt, maak je wellicht andere keuzes.”

Communisten
Van den Berg, zelf christen, weet van dubbele rol van de kerken voor, tijdens en na de oorlog. “Ze hebben veel goed werk verricht, maar ook was er die boodschap: *het communisme is een gevaar'. De nazi's vochten tegen de communisten. Ik kan me voorstellen dat brave christenen zich aansloten bij Duitsland mede door de boodschap van de kerk.” Aan de andere kant heeft de kerk zich behoorlijk verenigd tijdens de oorlogsjaren en is de kerk als geheel zeer sterk uit de oorlog gekomen, stelt de historicus. Interesse heeft hij ook in hoe men is omgegaan met de foute Nederlanders na de oorlog. “Bewust betrek ik ook de eerste naoorlogse jaren bij mijn onderzoek. Heel veel mensen zijn terechtgekomen in ínterneringskampen, bijvoorbeeld in Vlaardingen en in Hoek van Holland en daar slecht behandeld”, zegt Van den Berg. Hij pakt er een boek bij van dr. H.W. van der Vaart Smit, een NSB'er die na de oorlog zelf in zo'n kamp zat. "Hem is tijdens de oorlog nog het burgemeesterschap van de gemeente ‘s-Gravenzande aangeboden. Maar hij weigerde, naar ik een, omdat het te slecht betaalde. Het is interessant hoe hij beschrijft hoe slecht de toestanden waren in die kampen. Willekeurige mensen werden doodgeschoten, langdurig in de kou buitengezet, mishandeld. Er waren grote en kleine pesterijen. We kunnen foeteren op wandaden van Amerikaanse soldaten in Irak, maar hier is ook het een en ander voorgevallen"

Volk en Vaderland
Dat hij specifiek Westland kiest als onderzoeksgebied komt door een artikel over een SS’er uit ‘s-Gravenzande die sneuvelde aan het het Oostfront. Het stond in het NSB-blad Volk en Vaderland dat hij tegenkwam tijdens zijn studie. Als oud 's-Gravenzander íntrigeerde het hem. “In Westland wordt haast niet gepraat over de Tweede Wereldoorlog, zeker niet over de foute groep. Die doen de deksel erop, vijf sloten erop en klaar. Dan gaat er iets rinkelen bij mij. Ik denk dan: er is een behoorlijke groep die actief is geweest voor Duitsland, laat staan passief.” Desalniettemin gelooft hij dat het overgrote deel van de Westlanders vaderlandslievend- en 0rajiegezind was. “De rond 1936 opgerichte NSB kring Westland - Wateringen viel hier niet onder kreeg weinig voet aan de grond, is mijn vermoeden. Maar dat moet ik nu hard zien te maken." Daarnaast is Van den Berg benieuwd naar hoe de NSB zich heeft ontwikkeld en georganiseerd in Westland. Vermoedens heeft hij volop; hier en daar heeft hij ook al namen opgetekend, maar dat is niet voldoende om een wetenschappelijk verantwoord geschiedkundig verhaal te maken. Bronnen, dat is wat de oud ‘s-Gravenzander nodig heeft. “Ik heb al wat vooronderzoek verricht, onder meer bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), maar dat heeft niet veel opgeleverd. Ik heb een lijst met zestig namen gevonden, maar er zijn veel meer mensen actief geweest. Hoe groot was die groep en wat was hun motivatie, dat wil ik weten.” Het is niet zijn bedoeling oude wonden open te halen of iemand pijn te doen, benadrukt de historicus. Er is veel oud zeer, beseft hij, maar toch wil hij ook deze kant van de geschiedenis inzichtelijk maken. "Ik ben geen voorstander van doodzwijgen. Je kan de daden wel veroordelen, maar de mensen zelf moet je in hun waarde laten."


NSB'ers moeten in Naaldwijk aan het eind van de Tweede Wereldoorlog onkruid wieden.
De Westlanders zagen NSB'ers namelijk als onkruid.
Foto: Historisch Archief Naaldwijk
.

 

Laatste tram doorkruist Westland

Puffend rijdt op zaterdag 16 december 1967 de laatste Westlandse stoomtram over de trambaan Loosduinen-Poeldijk-Honselersdijk-Naaldwijk-De Lier-Maasland-Schipluiden-Den Hoorn-Delft. Een stokoude locomotief met daarachter enkele al even gedateerde rijtuigen, vol met gasten onder wie studenten uit Delft. Ze sluiten een 86-jarige railvervoergeschiedenis af van de Westlandsche Stoomtramwegmaatschappij, die 125 jaar geleden werd opgericht. Vandaag de vierde en laatste terugblik op deze periode.

Door: Aad van Holstein
Uit: Westland Dichtbij
Datum: Donderdag 4 mei 2006

De laatste rit met de Westlandse stoomtram draagt aan de ene kant een feestelijk, maar aan de andere kant ook een weemoedig karakter. Immers: een fenomeen gaat het Westland verlaten. In de coupes zit men statig te doen met lange Goudse pijpen, monocles en negentiende-eeuwse kranten, als om te suggereren dat men nog in die tijd leeft. Intussen zijn overal langs de route modern uitgeruste fotografen en filmers in de weer om dit gebeuren voor het nageslacht vast te leggen. Sommigen proberen zelfs de tram te voet bij te houden, maar de meesten geven dat al gauw op. Onderweg waait plotseling een hoed uit het raam, zo de sloot in. Prompt wordt er aan de noodrem getrokken, waarop de tram tot stilstand komt. De hoed wordt gered, maar de locomotief redt het in eerste instantie niet. Later lukt het toch de tram met zijn vierhonderd gasten weer in beweging te krijgen.

Het hele Westland blijkt op de hoogte te zijn van deze laatste rit. Overal staan mensen met fototoestellen, filmcamera’s en zelfs met bandrecorders. Zij staan daar met een nostalgisch gevoel, omdat het veelal hobbyisten zijn, die liever niet zien dat de rails uit het Westland verdwijnen. Zij reageren volkomen anders dan de bestuurders van de Westlandse gemeenten, die het opbreken van de tramrails in het Westland juist met vreugde hebben begroet. Naaldwijk is bijvoorbeeld lange tijd door de trambaan in tweeën gedeeld, Waardoor regelmatig problemen in het verkeer ontstaan. Eindelijk kan - zo redeneert men daar - een deel van de rondweg om de dorpskern worden aangelegd over het tracé van de tram, die loopt waar nu dc Secretaris Verhoeffweg ligt.

Ook in Monster is men blij met het verdwijnen van de trambaan. Eerst zijn de rails van Monster naar Poeldijk opgebroken en is de weg verbreed. Een reconstructie van de rijksweg - de Nieuweweg tussen Loosduinen en Poeldijk - is nodig om het verkeer van de nieuwe veiling Westland-Noord in de Dijkpolder mogelijk te maken. Nu ook het goederenvervoer goeddeels door de vrachtauto is overgenomen, kan het tramlijnennet worden opgeheven. Lange tijd is de tram voor het goederenvervoer onmisbaar geweest. Tot 1952 is er zelfs nog sprake van een stijging van het aantal goederenwagons tot 22.300 per jaar. Nadien treedt er een daling op door de toename van het aantal particuliere vervoersbedrijven. Toch houdt de WSM het nog geruime tijd stug vol om via de lijn Loosduinen-Delft groenten en fruit te vervoeren, omdat daar de belangrijkste veilingen langs liggen. De zijlijn Poeldijk-Monster 's-Gravenzande \ levert de WSM het minste op. De fusie van veilingen heeft ook een grote invloed op de beslissing met het goederenvervoer per spoor te stoppen. De WSM tram wordt steeds meer gezien als een sta-in-de-weg voor de aanleg van wegen, de bouw van huizen en bedrijfsterreinen. Een markant stukje vervoersgeschiedenis behoort daarmee voorgoed tot het verleden.

 

 
Studentikoze drukte op het perron als op 16 december 1967 de laatste stoomtram uit Naaldwijk vertrekt
.
Foto: Aad van Holstein

 

Bezetter rooft eigen bussen bij WSM

De Tweede Wereldoorlog is ook voor de Westlandsche Stoomtramweg Maatschappij (W SM) een moeilijke periode. De brandstof voor de bussen is schaars en tijdelijk worden er weer passagiers per tram vervoerd. Wel wordt in 1941 definitief een einde gemaakt aan de concurrentie van de in het Westland zeer geliefde Wateringse busonderneming VIOS.

Door: Aad van Holstein
Uit: Westland dichtbij
Datum plaatsing: Donderdag 4 mei 2006

De Duitse bezetter treft in 1940 in de garages van de WSM in Loosduinen veel autobussen aan van eigen fabricaat. Het duurt dan ook niet lang of de bussen worden op grote schaal door de Duitsers gevorderd. Dat leidt ertoe dat de WSM bij andere maatschappijen moet aankloppen om materieel te huren. Daar komt nog bij, dat de maatschappij wat de brandstof betreft al snel op rantsoen wordt gesteld. Een nieuwe autobus, die eigenlijk als touringcar in gebruik moet worden genomen, wordt bij wijze van proef op 20 juli 1940 met een antracietgasgenerator uitgerust. Dat blijkt zo'n succes te zijn, dat nog in datzelfde jaar negen autobussen van dergelijke generatoren worden voorzien.

In 1941 wordt daarnaast hout - later ook turf- als brandstof gebruikt. Er is steeds minder dieselolie en benzine verkrijgbaar, maar hout blijkt nog het duurste te zijn. Omdat er steeds minder mogelijk is, gaan de concurrenten WSM en VIOS vanaf 1 januari 1941 noodgedwongen dezelfde lijnnetten bedienen. Voor Piet Lipman, die VIOS in persoon was, wordt deze vorm van samenwerking een grote teleurstelling. Hij heeft zijn lijndiensten - zij het wel tegen een geldelijke vergoeding in hun geheel aan de WSM moeten overdragen. Na de bevrijding mag Lipman weliswaar de eerste busdiensten met een vergunning van het Militair Gezag nog uitvoeren, maar als dit gezag na enige tijd verdwijnt, moet VIOS definitief het veld ruimen.

Omdat er op 1 maart 1942 te weinig bus materieel beschikbaar is; wordt - zo'n tien jaar na de opheffing ervan - het personenvervoer per tram op drukke trajecten weer in ere hersteld. Dat gebeurt wel met rijtuigen, die van de spoorwegen worden gehuurd. Zelf kan ik mij nog herinneren dat ik als kind met mijn ouders voor familiebezoek en dergelijke zo van het stationnetje aan de Naaldwijkse Verspijcklaan via Poeldijk naar Loosduinen reisde. Met de HTM bus werd de reis dan voltooid. Ook reisde ik eens per tram met familie naar Den Haag om daar naar een circusvoorstelling te gaan in een grote tent vlak bij de Lijnbaan.

Voor dit personenvervoer worden in die tijd drie locomotieven achter de hand gehouden. Later blijken deze locomotieven nodig voor goederenvervoer, waardoor de tram slechts om de anderhalf uur voor personenvervoer ging rijden. Op 5 april 1943' is het afgelopen met het personenvervoer per tram. De busdiensten worden nog volgehouden tot 6 september 1944-, de dag dat de bezetter alle rijtuigen vordert. Ook aan het goederen vervoer komt een eind, nadat op 18 september datzelfde jaar de laatste locomotief bij een beschieting wordt vernield. Niet alleen verliest de WSM in het laatste halfjaar van de oorlog veel materieel bij luchtaanvallen, ook de trambaan wordt dan op diverse plekken grondig beschadigd. De WSM is op die manier volkomen berooid uit de Tweede Wereldoorlog gekomen.

 


De laatste tram vertrekt van het stationnetje van Naaldwijk aan de Verspiicklaan.

Op reis in legerwagens

Wie vlak na de oorlog per bus naar omliggende steden wil reizen, krijgt te maken met legerwagens. Dat zijn de vier van het 'leger overgenomen GMC-vrachtauto’s, die als nood bus zijn ingericht. De WSM heeft nog maar zes rijvaardige bussen over en vult dat wagenpark langzaam aan tot twaalf. Als in februari 1946 de diensten worden uitgebreid, doen' conductrices hun intrede. Op 1 oktober zijn zij ook aanwezig op de eerste oplegger combinaties die dan worden ingezet. Op 1 november is de WSM zo ver, dat ook weer op zondag kan worden gereden. Het goederenvervoer per tram kan op 6 augustus 1945 worden hervat, zij het op bescheiden wijze. De concurrentie op de weg neemt echter hand over hand toe. In 1947 gaat het steeds beter met de WSM. Er worden nieuwe bussen gekocht (Crossley's) en het tariefsysteem wordt verbeterd. Een jaar later wordt het wagenpark opnieuw uitgebreid. De jaren 1949 tot 1953 brengen weinig verandering. Daarna gaan de vervoerscijfers omhoog, maar wordt geleidelijk van de twee mans bediening afgestapt. Het aantal bussen is dan inmiddels Vijftig.


De WSM Crossley bus

Treinspoor in Heijdse duinen voor Delfland

s-Gravenzander Voois mailt dat hij in deze serie iets heeft gemist over de tram/trein die ooit door de Heijdse duinen moet hebben gereden. Hij herinnert zich dat daar rails lagen, maar een tram heeft hij er nooit gezien. Dat laatste klopt. De rails waren al in 1906 aangelegd door het Hoogheemraadschap van Delfland om de zeewering te versterken met zogeheten Delflandse Hoofden. De benodigde basaltblokken werden per trein aangevoerd. Om dit mogelijk te maken werd een overeenkomst met de WSM gesloten, zodat de treinen vanuit Hoek van Holland naar dit spoor konden worden gedirigeerd. In 1952 is het grootste deel van de rails opgebroken, in 1972 de rest bij Hoek van Holland. Daar ligt nu een fietspad richting Kijkduin. Dat ligt overigens op hetzelfde tracé waar Rijkswaterstaat in de jaren '30 een weg had gepland als verlengde van de Laan van Meerdervoort.

 

 

(onderstaande verhalen kwamen o.a. uit een Westlandse courant)

Menselijk handelen heeft geen invloed op klimaat

Door: ir. R. W. van Dortmund, natuurkundige

Het was voorspelbaar dat “eco-terroristen', met hun instelling dat het doel de middelen heiligt, het barre weer van deze winter (vooral in de Alpen) zouden koppelen aan een beïnvloeding van het klimaat door de mens. Het doel hierbij is, zoals altijd, het kweken van angst en schuldgevoelens. Mensen die angstig zijn of zich schuldig voelen zijn namelijk eerder bereid tot het opgeven van vrijheid of het maken van financiële offers.

Dat er geen enkel objectief bewijs is (integendeel) dat het klimaat verandert als gevolg van menselijk handelen, speelt voor deze mensen geen enkele rol. De bijdrage van “klimaatdeskundige” drs. Sible Schöne op Trefpunt van 27 februari past naadloos in deze Categorie. Toch blijft het verbijsterend om een stuk te moeten lezen met zoveel aperte onjuistheden en ronduit baarlijke nonsens. Aangezien het politiek correct is om klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen als bewezen te beschouwen, kun je van een ongeïnformeerde, verontruste toeschouwer het een en ander verwachten, maar van een klimaatdeskundige?
Het is in elk geval verhelderend om te zien waaraan donaties, die bestemd zijn voor het redden van bijvoorbeeld de reuzen panda, worden besteed.

Hier dan de feiten:

Metingen, onder meer met radiosondes aan ballonnen en vanuit satellieten, laten een daling van de gemiddelde temperatuur van de atmosfeer zien sinds circa 1978 tot heden (0,045 à 0,060° Celsius per 10 jaar).

Het is thans nog steeds kouder dan het gemiddelde over de afgelopen 3000 jaar. De temperatuur herstelt zich met horten en stoten langzaam van een koude periode rond 1700 na Christus, de 'Kleine IJstijd'.

De concentratie CO² in de atmosfeer stijgt gestaag. Het is aannemelijk (maar niet aangetoond) dat deze stijging het gevolg is van menselijke activiteiten. Dit is echter positief voor het leven op aarde. Vooral planten en dieren (reuzenpanda?) gedijen hierdoor beter. Dankzij de industriële revolutie Zullen onze kinderen kunnen genieten van een wereld met een rijker planten- en dierenleven.

Het CO² in de atmosfeer is historisch gezien op dit moment nog steeds relatief laag. Lang voordat sprake was van industriële activiteiten op enige schaal, traden concentraties op die wel zo keer hoger waren dan de huidige [en dat zonder catastrofale gevolgen).

Er is geen enkele correlatie gevonden tussen de concentratie CO² en de temperatuur. De voornaamste stijging van de gemiddelde temperatuur in deze eeuw trad op voordat de CO² concentratie begon te stijgen.

Wereldwijd stijgt het niveau van het zeewater niet of nauwelijks (ca. 1,8 mm per jaar, gemeten over de afgelopen 128 jaar). De snelheid waarmee het gletsjerijs smelt ís. historisch gezien, volstrekt normaal en ook niet toegenomen in de 20ste eeuw. Experimenten suggereren ten aanzien van dit laatste zelfs het tegendeel.

De gemiddelde temperatuur op aarde is sterk gecorreleerd met activiteiten aan de oppervlakte van de zon en niet met de activiteiten van de mens.

De klimaatmodellen Waarop al het doemdenken is gebaseerd, zijn niet in staat met enige nauwkeurigheid de Werkelijke ontwikkelingen van ons klimaat te voorspellen. De door de modellen voorspelde temperatuur stijgingen sinds 1973 zijn niet opgetreden. De hypothese dat menselijk handelen een belangrijke invloed heeft op de temperatuur en het weer op aarde, wordt niet ondersteund door experimentele gegevens. Integendeel, experimenten spreken de hypothese zelfs tegen. Dat is dan ook de reden haar te verwerpen. Laat u niet door dit soort, inmiddels zeer populair geworden en vooral ‘politiek’ gemotiveerde doemdenkers van de wijs brengen. Gebruik energie om uw leven te ondersteunen en te veraangenamen. Gebruik uw auto als u dat wilt, ga skiën als u zich dat kunt veroorloven.

Bovenal: voel u hierbij niet schuldig, want dat is precies wat de eco-terroristen willen. Geniet van het leven, het is de moeite (en de energie) waard.

 

 Shell kan tuinders CO² gaan leveren

PRIJS IS NOG ONBEKEND

Door: Kees Bos

Poeldijk – Oliemaatschappij Shell is technisch in staat om CO² te leveren aan een grote groep tuinders in het Westland en rondom Bleiswijk. Onzeker is echter nog hoeveel vraag er is naar kooldioxide. Afhankelijk daarvan kan een prijs worden berekend. De betrokkenen verwachten over twee maanden genoeg gegevens te hebben verzameld om hierover duidelijkheid te kunnen geven.

De CO² komt bij Shell vrij bij een kraakproces om aardolie om te zetten in benzine en andere olieproducten. Het gas blijkt behoorlijk zuiver te zijn en goed bruikbaar om de planten in kassen te helpen groeien. Het vervoer van de raffinaderij in Europoort naar de kassen ten noorden van de Waterweg bleek geen probleem. Een ingenieursbureau zette alle kosten van de leidingen en drukstations op een rij. „De kosten zijn ons nu bekend", zegt Bouwman, hoofd stafbureau van Westland Energie in Poeldijk „Nu is de vraag: hoe groot is de vraag? Daar is nog heel moeilijk een antwoord op te geven".

De meeste tuinders gebruiken de CO² uit hun eigen stookketel. Alleen ‘s zomers is er een probleem. Bij hoge buitentemperaturen zetten de tuinders dan soms hun kachel aan om maar aan het groeigas CO² te komen. De warmte die dan vrij komt, is geheel overbodig. De CO² van Shell kan als aanvulling wellícht beter van pas komen. „De vraag is alleen hoeveel CO² de tuinders nodig hebben. Dat hangt helemaal af van het weer, de teelt en van het stookgedrag van de tuinder", aldus Bouwman. Enkele jaren geleden is ook onderzocht of de restwarmte van Shell bruikbaar kan zijn voor de Westlandse tuinbouw. Na vele rekensommen bleek dat echter te duur. De totale kosten. bedroegen circa 520 miljoen gulden. Dat was 125 miljoen meer dan het bedrag dat het project had mogen kosten om het rendabel te houden. De energiebedrijven en andere betrokkenen hebben extra subsidie gevraagd aan de ministeries van Economische Zaken en VROM.

 

Tomatenteler wordt warmteboer
PRIVA

Uit: De Volkskrant
Datum: 4 oktober 2010

Van energie slurper verandert de glastuinbouw in leverancier van warmte. Dan komen niet alleen tomaten uit de kassen, maar ook energie en schoon water.

In de kamer naast die van Priva-directeur Meiny Prins staat een plofkachel: een metalen zuil van ruim anderhalve meter hoogte met een kapje. 'Deze kachel heeft mijn vader vijftig jaar geleden uit Amerika naar Nederland gehaald', vertelt Prins (47), die in 2007 het roer van haar vader (76) overnam.

De eenvoudige petroleumkachel, die vooral te vinden was in hangars, werd door tuinders in de winter gebruikt om hun kassen te verwarmen. 'Vóór die tijd konden kwekers niets in de winter. Van de kou ging de sla dood.'

De plofkachel (genoemd naar de knal die je hoort als je er petroleum in gooit als de kachel nog warm is) die tuinderszoon Jan Prins introduceerde, bleek een wonderapparaat. 'Niet alleen konden de kwekers nu groente verbouwen in de winter, ook de productie ging omhoog. Onderzoekers kwamen erachter dat de CO2 uit de kachel werd opgenomen door de planten.' Dat was in een tijd dat niemand het nog had over het afvangen van dit broeikasgas.

Onlangs laaide de discussie over de uitstoot van CO2 door kassen weer op. Uit onderzoek in opdracht van het Productschap Tuinbouw blijkt dat de uitstoot door verwarming van de kassen in Nederland zo hoog is, dat tomaten uit zuidelijke landen ondanks het transport beter scoren. 'Er wordt maar naar één aspect gekeken. Je moet ook naar watergebruik en chemische bestrijdingsmiddelen kijken. Voor het verbouwen van rozen in Kenia wordt enorm veel water aan de grond onttrokken, een ramp voor de natuur', zegt Prins. 'Bovendien kan de CO2-uitstoot nog flink omlaag. Het is zelfs mogelijk CO2-neutraal groenten te verbouwen in kassen. Sterker nog: er zijn al kassen die CO2 uit het Botlekgebied opsnoepen.'

 

 

Westland steunt Wilhelmina na incident

Uit: Ouder Westland
Door: Aad van Holstein
Editie: 21 September 2002

Het gebeurt op Prinsjesdag.
Zeventig jaar geleden 21 September 1932. Een ongewoon hevig incident in de Ridderzaal. Gevolgd door relletjes. waarbij aan de Herengracht een agent wordt neergestoken. Hij herkent de dader nog in ziekenhuis. maar overlijdt daarna. Het Westland reageert geschokt.

Het Westland is er ondersteboven van. Hoe haalt Amsterdam het in zijn hoofd om werkloze stadsbewoners naar Den Haag te sturen om Prinsjesdag te verstoren? Koningin Wilhelmina heeft haar Troonrede nog maar nauwelijks beëindigd of der traditiegetrouw roept generaal Duymaer van Twist enthousiast:
“Leve de Koningin!”.
Op hetzelfde ogenblik beginnen twee Kamerleden, D. Wijnkoop en L. de Visser, zwaaiend met hun armen luidkeels heel iets anders te schreeuwen dan het gebruikelijke driewerf hoera: “Weg met de koningin, weg met de koninklijke familie!”. Kamerleden reageren geschokt. Ze hebben zich onderling al afgevraagd wat deze twee collega's eigenlijk in de zaal deden, want de communisten plegen immers nooit naar de opening van de Staten-Generaal te komen. Om het geschreeuw onmiddellijk te  dempen heffen enkele Kamerleden al even luidkeels het Wilhelmus aan, hetgeen enthousiast door de overigen wordt overgenomen. De koningin verlaat plechtstatig de zaal, waarna zij buiten onstuimig wordt toegejuicht. in het gewoel dat daarna op afstand door toedoen van communisten ontstaat wordt agent W. Baars door een van hen met een mes gestoken met fataal gevolg. In het Westland steekt meteen vanuit  De Lier een storm van verontwaardiging op over deze gebeurtenissen. Met een windkracht die het Oranjevuur bij de Westlanders krachtig doet oplaaien, De gezamenlijke Oranjeverenigingen komen ijlings in De Lier bijeen en sturen op initiatief van burgmeester Crezée ogenblikkelijk een telegram als aanhankelijkheidsbetuiging, waarop al maandag 26 september tijdens een gecombineerde vergadering een antwoord kan worden voorgelezen afkomstig van secretaris Van Geen van Hare Majesteit: “Bijzonder waardeerende het telegram der besturen van de tien Westlandsche Oranjeverenigingen en de daarin uitgedrukte gevoelens, draagt H. M. de Koningin mij op allen haar oprechte dank te vertolken".

Telegram
Een telegram, dat met grote instemming in de tuinbouwstreek wordt begroet. En als een vloedgolf na de storm wordt het hele Westland krachtig overspoeld door een ongekend Oranjegevoel. In De Lier komen vrijdags honderden mensen bijeen om te luisteren naar initiatiefnemer burgemeester Crezée en het hoofd der School Visser, "Wij zullen pal staan en op onze post blijven, als het moet tot onzen laatsten snik", aldus de burgemeester op deze protestbijeenkomst. In de Monsterse veiling komen tezelfdertijd honderden Oranjeklanten bijeen. Burgemeester G. W. Kampschöer en de plaatselijke geestelijken nemen het daar met verve op voor de koningin. In Wateringen is het R.K. Vereenigingsgebouw te klein om de Oranjeverenigingen van Wateringen hun trouw aan het vorstenhuis te doen betuigen, Ook daar is het de burgemeester die spreekt. Maar Wateringen heeft nog een zeer bijzondere spreker weten te strikken, te weten pater Henri de Greeve, een in heel Nederland bekend R. K, predikant. Het blijkt de grote trekpleister te zijn. Ook ds. D. H. van den Bosch voert het woord. Kwintsheul is dan nog bestuurlijk los van Wateringen en houdt daarom een eigen bijeenkomst en wel op zaterdag 1 oktober. Maar daar spreekt weer de andere landelijk bekende pater te weten Borremeus de Greeve, beroemd om zijn lijdens meditaties in de vastentijd. Muzikaal wordt een en ander omlijst door de Harmoniekapel Sint Gregorius die vaderlandse liederen vertolkt. Maasdijk wil niet achterblijven en belegt op maandag 3 oktober een openbare vergadering in de Gereformeerde Kerk. Hier treden twee burgemeesters op als spreker, Th. P. J. Elsen uit Naaldwijk en J. H. Crezée uit De Lier.

Rolwagens
Op lange geïmproviseerde banken, op rolwagens tegen de muur en overal waar maar een plaatsje te vinden is, zitten diezelfde maandagavond in Honselersdijk naar schatting 1500 inwoners van dit dorp in de veilinghal. “Het initiatief van De Lier is door het Westland gegolfd en thans zijn we in Honselersdijk bijeen, om uiting te teven aan onze liefde en trouw voor onze Koningin. Dat we zo laat zijn komt misschien doordat ons bloed niet zo snel door onze aderen vloeit als in De Lier". Naaldwijk sluit de rij op dinsdagavond met net zo’n bijeenkomst die geleid wordt door het bekende hoofd van de christelijke school in de Rembrandtstraat Koekkoek. De postkantoren hebben het maar druk, want het ene telegram na het andere wordt naar Den Haag gezonden. De Westlandse pers duikt er ook onmiddellijk op in. Het gezaghebbende AR-weekblad ‘De Westlander' pleit voor een demonstratieverbod. “Sinds 1855 kennen we in Nederland grondwettig gewaarborgde rechten van vrijheid van vereniging en vergadering. Daaraan schijnt men tegenwoordig niet genoeg te hebben. Men wil ook vrijheid van demonstratie". Dominicus van Dijk van het R. K. dagblad De Westerbode gaat daar echter direct tegenin. Zouden de katholieke arbeiders soms niet meer de straat op mogen als zij voor hun rechten willen opkomen? De Westlander reageert daar weer sussend op door te stellen dat daar geen bezwaar tegen is. Als het maar geen communisten zijn.


Krantenbericht September 1932

Reacties kunnen worden gezonden naar holstein@tiscali.nl